| |
| |
| |
W.S. Huberts
Dr. P.H. Ritter Jr. als bemiddelaar tussen S. Vestdijk en uitgeverij Wyt
Van 1982 tot 1986 hield Jan J. van HerpenGa naar voetnoot⋆ zich bezig met het ordenen van de correspondentie van dr. P.H. Ritter Jr. (1882-1962). Deze literaire nalatenschap bevindt zich in de vorm van het Archief Ritter in de Utrechtse universiteitsbibliotheek.Ga naar eind1. Van Herpen attendeerde mij op het contact dat Ritter en S. Vestdijk (1898-1971) in het begin van de jaren vijftig hebben gehad. Bij mijn weten is dit contact, dat bijna leidde tot uitgave van Vestdijks dissertatie Het wezen van de angt tot nu toe onbekend gebleven.Ga naar eind2. Jammer genoeg zijn niet alle brieven van de betrokkenen bewaard, maar datgene wat er rest is voldoende om ons een vrijwel volledig beeld te geven van wat er zich heeft afgespeeld.Ga naar eind3. Om te beginnen zal ik in kort bestek een beeld geven van de (in ieder geval op literair gebied) relatief onbekende Rotterdamse uitgeverij Wyt. In de eerste na-oorlogse jaren bewoog Wyt zich voornamelijk op het gebied van de nationale en
internationale scheepvaart. Zo verschenen er tussen 1945 en 1950 onder meer uitgaven als de Handleiding voor kapiteins en stuurlieden van de Kleine Handelsvaart en Zeevisserij, van de hand van L.B. Albrink, Grondslagen der electrotechniek voor scheepswerktuigkundigen, van ir. C. Dellaert en De zeesleepvaart van C.J.M. van der Hidde. Behalve deze technisch-getinte uitgaven zagen ook meer fictionele werken als Romantiek der zeilvaart van Anno Teenstra en Helden van het Noorderlicht van J.E. Taylor het licht. Ook gaf Wyt de Ahoy-Bibliotheek uit, die was
opgezet met het doel de jeugd degelijke voorlichting te geven over de Scheepvaart en al wat daarmede samenhangt.Ga naar eind4.
Al met al maakt het fonds van uitgeverij Wyt geen echt homogene indruk. Maritieme werken voeren duidelijk de boventoon, zonder dat gezegd kan worden dat Wyt zich exclusief op dit terrein beweegt. Het mono- | |
| |
culturele aspect in het uitgeversbeleid zal ook ter directie zijn gesignaleerd, want vanaf het begin van de jaren vijftig zal Wyt trachten zijn activiteiten buiten het maritieme vlak uit te breiden. De eerste brief van Wyt aan Ritter zal mede vanuit deze overweging zijn geschreven. De geschiedenis begint op 20 juni 1952.Ga naar eind5.
| |
Wyt aan Ritter, 20 juni 1953
Zeer geachte dr Ritter,
Wij zijn op het ogenblik doende wat nieuw bloed onder onze auteurs te brengen. Vandaar dat wij tot U komen met de vraag of U ons in verbinding kunt brengen met auteurs uit Uw omgeving, die het plan hebben een boek te schrijven of die misschien reeds een manuscript hebben liggen. Ook onbekende auteurs hebben een kans.
In de bedoeling liggen werken op wetenschappelijk of populair-wetenschappelijk terrein.
Mogen wij in dezen op Uw hulp, die wij bij een voorkomende gelegenheid met eenzelfde hulp zullen beantwoorden, rekenen?
De antwoordbrief van Ritter aan Wyt is niet bewaard gebleven. In het Archief Ritter is echter wel een door Ritter aan zijn secretaris BeijersGa naar eind6. gedicteerd concept voor een brief te vinden. Het is niet gedateerd, maar het bevond zich in de ordner 1952, hetgeen, samen met de inhoud, er op duidt dat het een reactie is op de eerste brief van Wyt. Het concept luidt als volgt:
| |
Ritter aan Wyt, 1952
Zeer gaarne zal ik U v. dienst zijn. met het bezorgen v. interessante kopij v mensen met wie ik bevriend ben Het zou misschien v waarde kunnen zijn dat ik een der heren v Uw directie eens ontmoette. Ik wil daartoe gaarne naar R'dam komen doch misschien voeren Uw zaken U wel in de buurt v Utrecht of Hilversum. Ik stel nader contact zeer op prijs
Het contact tussen Ritter en Wyt is vruchtbaar geweest, want zonder dat men er gras over liet groeien werd een contract opgesteld, gedateerd op 31 juli 1952. Voordat het getekend werd was Ritter al met zijn activiteiten begonnen. Op 27 juli reageert Vestdijk op een verzoek aan Ritter om samen
| |
| |
eens te praten. Vestdijks briefGa naar eind7. luidt als volgt:
| |
Vestdijk aan Ritter, 27 [juli]Ga naar eind8. 1952
Zeer geachte Heer Ritter,
Het zal mij een genoegen zijn u Donderdag tegen vieren tot vijf uur te ontvangen. De Torenlaan is een eenigszins ‘cryptische’ laan, met dien verstande, dat tal van Doornaars u de weg niet zouden kunnen wijzen. Ik zal mijn itinéraire dus zoo uitvoerig mogelijk formuleeren.
Het best gaat u met de bus uit Utrecht, aan het beginstation bij het Spoorwegstation. (toegevoegd in de kantlijn: Tenzij u zelf een betere halte weet) Er zijn daar bussen voor Doorn alleen, voor Rhenen, voor Arnhem. Allen zijn zij bruikbaar. Neemt u er een van ongeveer kwart over drieën. Het is dan mogelijk, dat u wat eerder in Doorn bent, maar dan kunt u ook gerust wat eerder bij mij komen.
In Doorn stapt u uit aan het eindpunt (Postkantoor), en u probeert dan de Oude Woudenbergsche weg te bereiken. Er zijn korte, doch eenigszins raadselachtige wegen; voor u is het beste de breedste wegen te volgen. Mijn beschrijving luidt als volgt. Ter hoogte van het postkantoor steekt u over (de bus doet dit vaak uit zichzelf), en volgt de Straatweg, voorbij de Boekhandel Ruitenbeek. Daar stuit u op een vrij breede zijstraat, de Amersfoortsche weg. Die kunt u ingaan, maar er zijn nadeelen. Het wordt daar zoo ingewikkeld, dat de beschrijving beter aan de hand van Bordewijk zou kunnen worden toevertrouwd. Bovendien vind ik het er apert gevaarlijk, niet alleen voor lieden boven de vijftig, maar voor iedereen. Dit gevaar blijft duren tot aan de Oude Woudenbergsche weg, en bovendien zult u daar ongetwijfeld uitgeleverd zijn aan informateurs, met al hun omslachtigheid, onopgevoedheid, terminologische onkunde, etc. Neen, u vólgt gewoon de Straatweg, langs een viersprong, die, gevaarlijk als iedere viersprong, althans het voordeel heeft kort te duren. Vooral links houden, want daar heeft u een behoorlijk fietspad, dat men als voetganger nog altijd schijnt te mogen gebruiken. Er is hier ruimte genoeg, ook als het fietspad voor winkeltjes even ophouden zou. De Straatweg heet hier meen ik Leersumsche straat of zoo. U loopt door, steeds links houdend, totdat u aan een
| |
| |
zijweg of - laan komt, links af. Dit is de genoemde Oude Woudenbergsche laan, die er wat ongevaarlijker uitziet, doch waar ook de wet der prairiën geldt. U loopt door tot u stuit, waarbij u een iets breedere weg heeft overgestoken: cave verkeer van beide kanten, dat ik persoonlijk onaangenamer vindt dan dat op de Munt in Amsterdam. Ná deze weg wordt de Oude Woudenburger idyllischer; u wandelt tusschen boomen; tenslotte stuit u op een villa, en daar slaat u links af, en u bevindt zich op de Parklaan. Er is daar altijd wel iemand om te vragen. Vraagt u vooral niet méér, want om de Torenlaan te bereiken zou u ook rechts kunnen afslaan, en er zijn natuurlijk zoo dicht in mijn buurt wel eens lieden die met hun eigen situatie (niet) op de hoogte zijn. U loopt de Parklaan op gelijk met de nummering, en al spoedig maakt deze laan een zwenking naar rechts. Dit is het groote moment. Ik zal er nog een teekeningetjeGa naar eind9. bij zetten, want wat er nu gaat gebeuren is, meen ik, de oorzaak, dat de meeste Doornaars de Torenlaan niet kennen. De Parklaan maakt zijn draai en na die gemaakt te hebben blijft zij Parklaan. Ergens moet u een hoekpunt construeeren, en op dat hoekpunt staat een aardige villa, waarvan het grastuintje naar u toegekeerd is. Deze villa nu bevindt zich eveneens op de hoek van de Torenlaan! De Torenlaan is dus een zijlaan van de Parklaan zéér spoedig nadat de Parklaan haar zwenking heeft volbracht. U slaat dan de Torenlaan in, en het eerste huis aan de rechterkant (onmiddellijk volgend dus op het huis op de hoek met het aardige grasveldje) is het mijne. De Torenlaan stijgt hier even, maar dat duurt maar heel kort. Onder deze brief vindt u nog een situatieteekening. (op apart vel)
Ik hoop, dat u mij deze burlesk uitvoerige beschrijving niet euvel duidt, maar we hebben al zooveel narigheid gehad met bezoekers, die na inlichtingen een half uur omliepen, prooi van de Doornaars als zij waren geworden, dat ik het niet korter durf.
Zonder tegenbericht reken ik Donderdag op u.
Vermoedelijk heeft Ritter getracht Vestdijk warm te krijgen voor het schrijven van een algemeen-culturele studie over de 19e eeuw. Dit baseer ik op Ritters brief van 4 augustus 1952, waarin hij tracht Vestdijk te overtuigen van het belang van zo'n boek, nadat de laatste in eerste instantie negatief heeft gereageerd:
| |
| |
| |
Vestdijk aan Ritter, 3 augustus 1952
Zeer Geachte Heer Ritter,
Na eenige dagen intensief nadenken en afwegen ben ik tot de conclusie gekomen, dat ik tot mijn grote spijt niet aan uw verzoek kan voldoen. Alle tegenargumenten - waarvan ik de meeste reeds noemde - heb ik tegen de argumenten-voor afgewogen, en ik geloof niet, dat realisatie van het plan mogelijk voor mij is zonder een grondige desorganisatie van mijn literaire plannen. In het bijzonder trof mij hoeveel tijd ik aan documentatie zou moeten geven, onverschillig hoe ik de stof aanpakte. Dit geldt reeds voor de simpelste kwesties van chronologie; terwijl ook van eenig belang geacht moet worden het controleeren, niet zoozeer van ‘juistheid,’ dat op zekere hoogte te camoufleeren is, maar van de mogelijkheid, dat wat mijn speculatieve geest mij ingeeft, reeds door anderen is gezegd. Het zou mij voortdurend hinderen, bij het kleinste onderdeel, daarover geen zekerheid te hebben.
Zooals u ongetwijfeld gemerkt zult hebben, stond ik tegen het einde van ons prettig gesprek lang niet vijandig tegenover het project. Ook nu is dat niet het geval. Ik moet mij echter neerleggen bij een voor mij evident gebod van zelfbeperking.
Het lijkt aannemelijk dat Vestdijks weigering Ritter onaangenaam getroffen heeft. Hij had immers, al voordat het contract tussen hem en Wyt ondertekend was, contact opgenomen met Vestdijk. Het is daarom ook niet onbegrijpelijk dat Ritter reeds op dezelfde dag als waarop hij Vestdijks weigering ontvangt, hem antwoordt. De vorm waarin hij dit doet, wekt bewondering. Ritter slaagt erin alle mogelijkheden open te houden, bevestigt aan de ene kant Vestdijks bezwaren en ontkent aan de andere kant de problemen die Vestdijk ziet bij de realisering van het project. In het Archief Ritter is geen kopie van de uiteindelijke brief bewaard, wel zijn er twee door Ritter eigenhandig geschreven concepten aanwezig: een voorlopig en een definitief. Zij luiden achtereenvolgens:
| |
Ritter aan Vestdijk, 4 augustus 1952
Zeer geachte Heer Vestdijk,
Alvorens ik Uw brief opende, was ik van Uwe afwijzing gewis. Ik gaf mij er rekenschap van, dat U het aanbod eerlijk wilde
| |
| |
overwegen en ik heb die overweging op prijs gesteld om de vriendelijke gezindheid, waarvan zij getuigde. Maar allengs werd ik er mij van bewust, dat de plannen voor toekomstig werk tot de levensstroom zelf behoren van den schrijver. Volgens Spinoza's uitspraak begeert ieder wezen zich in zijn bestaan te handhaven en het bestaan van den schrijver is de verwezenlijking (laatste woord doorgestreept)
Het tweede concept staat direct onder het eerste geschreven, zodat mag worden aangenomen dat de datum hiervan dezelfde is. Ritter zal niet tevreden zijn geweest met de eerste poging tot beantwoording van Vestdijks brief.
| |
Ritter aan Vestdijk, [4 augustus 1952]
Zeer geachte Heer Vestdijk,
Uw afwijzende brief bereikte mij. In de motivering Uwer afwijzing was een element, waarvoor ik open stond. De plannen van een schrijver zijn als het ware zijn leven zelf en hun verwerkelijking is zelfhandhaving. Toch kan het voorkomen, dat een nieuw gegeven de gehele innerlijke structuur doorbreekt en deze revolutie tegen het statisch wordende in ons, een volkomen vernieuwing geeft. Er zou een moment kunnen verschijnen, waarin onze gedachtenwisseling in Uw herinnering terug kwam en U spontaan, bij wijze van revolte, Uw huidige besluit zou hernemen. De ‘Veraltäglichung des Eucharismus’, waarover Weber sprak geldt niet alleen voor samenlevingen, maar ook voor individuën. De strijd tegen de verstarring is naar mijn inzien's levens contrapunt.
Ik deed verkeerd door U voor te stellen, Uw beslissing te binden aan een termijn. Want zij behoort niet te worden vastgehecht aan mijn zakelijke desiderata, maar aan Uw innerlijke dispositie. Het blijft mijn mening, dat een boek over de negentiende eeuw niet moet geschreven worden of door U geschreven. Ik geef U daarom in overweging, Uw beraad voor onbepaalde tijd uit te stellen, dat is: later op deze zaak terug te komen, zonder dat er thans onwrikbare beslissingen worden genomen.
Wat Uw verdere motivering betreft, sta ik niet aan Uw zijde. Ik handhaaf mijn toezegging, dat U evenveel gedoctoreerde, in- | |
| |
telligente klerken tot Uw beschikking kan krijgen als U wenst. Aldus behoeft de documentatie geen grote moeilijkheden op te leveren. En wat Uw vrees aangaat, dat meningen die U verkondigt reeds door anderen zouden zijn gezegd: ik heb de overtuiging dat er geen enkele uitspraak, welke wij geven niet al vroeger is verkondigd. Het ‘einmalige’ ligt in de wijze waarop iets wordt meegedeeld, in de persoonlijkheid van den schrijver. Daarom schrijven wij door en begeven wij ons in het eeuwig wederkeren.
Misschien vindt U aanleiding mij, vroeger of later, op deze brief te antwoorden.
In het Archief Ritter is geen antwoordbrief van Vestdijk aanwezig. Dat hij Ritter geantwoord heeft is aannemelijk, want het chronologisch erop volgende document is een brief van uitgeverij Wyt aan Ritter, waaruit blijkt dat Vestdijk op zijn negatieve beslissing is teruggekomen. Uit de brief wordt tevens duidelijk dat Vestdijk en Ritter, behalve over het project van de 19e eeuw, ook van gedachten hebben gewisseld over Vestdijks gemankeerde dissertatie, sinds 1968 bekend als Het wezen van de angst. In 1952 had het manuscript nog geen titel. De tekst van Wyts brief luidt:
| |
Wyt aan Ritter, 19 september 1952
Zeer geachte dr Ritter,
Nu de heer Vestdijk belangstelling voor ‘De 19e eeuw’ blijkt te hebben, lijkt het ons juister de zaak meteen te bespreken, evenals een mogelijke uitgave van ‘De Angst’.
Wij zouden dan een samenkomst willen beleggen met de heer Vestdijk en U. Wilt U dit regelen door met de heer Vestdijk enkele data, waaruit wij kunnen kiezen, vast te stellen? In overleg met U zullen wij dan de plaats van samenkomst bepalen.
Zou de heer Vestdijk met ‘De Angst’ reeds zover zijn, dat wij het manuscript kunnen lezen, dat zouden wij het op prijs stellen dit te ontvangen. Wij kunnen dan misschien bij dit eerste onderhoud reeds tot een resultaat komen.
De zending artikelen voor ‘Hotelwereld’Ga naar eind10. hebben wij met de heer van den AardwegGa naar eind11. besproken, die U dezer dagen daarover zal inlichten. De plaatsing van de artikelen zal zo spoedig mogelijk, waarschijnlijk nog de volgende week beginnen.
| |
| |
Vestdijks belangstelling voor het project blijkt uit zijn volgende brief:
| |
Vestdijk aan Ritter, 21 september 1952
Zeer Geachte Heer Ritter,
Ik kom nog eens op het onderwerp van ons laatste gesprek terug. Door verschillende omstandigheden sta ik er positiever tegenover. Ik moet echter verschillende zaken tegen elkaar afwegen, want het zou daarop moeten neerkomen, dat ik éen van mijn bronnen van inkomsten er finaal aangaf.
1 - Hieruit vloeit voort, dat ik ná het boek over de 19-e eeuw nog méér boeken van een dergelijk karakter (dus niet zuiver-historisch, doch cultureel-philosophisch-psychologisch, in wisselende samenstelling, en vooral niet ‘wetenschappelijk’ in de geijkte term, al zal ik het wetenschappelijke in opzet en redeneertrant zeker niet verwaarloozen) zou willen schrijven, ter vergoeding van de verloren gegane post. Het is niet mijn bedoeling dit tot in de puntjes contractueel te laten vastleggen, maar eenige zekerheid is daarover altijd wel te geven.
2 - Wat u mij reeds toezegde: volkomen vrijheid van behandeling etc. is natuurlijk wel iets waaraan ik vast moet houden. Indien echter de samenwerking een permanent karakter zou dragen (b.v. éen boek per twee jaar), meen ik wel van deze eisch incidenteel te kunnen afwijken, met dien verstande dat het ook uitsluitend over incidenteele dingen zal gaan, b.v. het langer uitwerken van bepaalde passages, schrappen ervan, en zoo meer; dus zonder dat het oorspronkelijke karakter wordt aangetast. Ik geloof wel, dat men met dit punt accoord kan gaan.
3 - Alvorens de onderhandelingen voort te zetten, zou ik gaarne de naam van de uitgever weten. Ik meen mij te herinneren, dat u deze noemde, maar in dat geval ben ik de naam vergeten. Er zijn uitgevers, waarop ik persoonlijk nu niet zooveel aan te merken heb, maar die door hun impopulariteit in bepaalde kringen de verkoop van mijn romans zouden kunnen treffen, via de obligate ongunstige recensies, of langs andere kanalen. Ik moet hier nu eenmaal rekening mee houden. Voorts zou het aanbeveling verdienen, wanneer het geldelijke reeds in een vroeg stadium provisoir geregeld werd. U zei ‘U kunt alles voorstellen of krijgen wat u wilt,’ maar dat beteekent natuurlijk niet, dat ik fl. 50,000
| |
| |
zou kunnen krijgen, al zou ik het kunnen voorstellen. Ik kan echter wel een richtsnoer aangeven, waarbij ik er rekening mee houd, dat het hier gaat om een verbintenis van lange duur, waarbij ik mijn eischen uiteraard dien te matigen. Daar ik de bedoelde te verliezen werkzaamheden als maatstaf moet nemen, zou ik als voorlopige limiet willen noemen fl. 5000 als niet terugvorderbaar voorschot, over twee jaar, dus per boek (hoewel ik natuurlijk ook een ander tempo in acht zou kunnen nemen, met dien verstande, dat aan het genoemde bedrag per twee jaar te betalen wegens de belastingen; dus fl. 2500 per jaar, niet getornd wordt). Verder 15% royalty, onder aftrekking uiteraard van het voorschot en voor vertalingen een gewone regeling, buiten het voorschot om. Wanneer de uitgeefster b.v. voor de vertaling zorgt - en daar zal het wel van komen - stel ik mij tevreden met 75% van de ontvangst. Enfin, dat regelt zich vanzelf.
Het zou mij bijzonder aangenaam zijn, wanneer u mij in groote trekken kon mededeelen wat u van de gewijzigde situatie en de diverse voorstellen en opmerkingen denkt. Daarna zouden we nog eens bijeen kunnen komen om een en ander in détails vast te leggen, of af te spreken. De bovenstaande 3 punten (of eigenlijk zijn het er 4) zijn voor mij wel essentieel, punt voor punt. Ik voeg hier nog aan toe, dat ik hoogere honoraria dan ik noemde vrij onnut vind, in verband met de belachelijke fiscale bijdragen der vrijgezellen.
P.S. Mijn ‘dissertatie’ over de angst, die wegens de lengte (500 à 600 pag.) niet kon verschijnen, zou ik (b.v.) kunnen bekorten, in minder ‘zuiver’ academische vorm (dus à la Toekomst der Religie, maar dan met veel meer literatuuropgave), tot 300 pag. Ook zweeft mij allang voor de geest een boek over de algemeene grondslagen der mystiek, algemeen-begrijpelijk, althans zonder een spoor van ‘gezwam’.
P.P.S. Gaarne strikte geheimhouding inzake de ‘op te geven’ broodwinning!
Deze brief van Vestdijk is om meer dan éen reden interessant. Allereerst is er de vraag wat Vestdijk bedoelt met
want het zou daarop moeten neerkomen, dat ik éen van mijn bronnen van inkomsten er finaal aangaf.
| |
| |
Het moet betekenen dat wanneer Vestdijk besluit om een of meerdere boeken voor Wyt te gaan schrijven, dit hem zoveel tijd zou gaan kosten dat hij voor andere verplichtingen geen tijd meer over zou hebben. Die andere verplichtingen zijn blijkbaar financieel zeer aantrekkelijk. In een nog te citeren brief rept Vestdijk zelfs over
een van mijn belangrijkste (en laat ik erbij zeggen meest constante en betrouwbare) bronnen van inkomsten.
Vermoedelijk is deze inkomstenbron geen verplichting aan een tijdschrift geweest. Volgens Jean BrüllGa naar eind12. heeft Vestdijk in de periode 1950-1952 aan geen enkel tijdschrift in zo'n mate meegewerkt dat dit zulk een grote rol zou spelen in zijn inkomstenverwerving. Er blijven naar mijn mening twee mogelijkheden over, of eigenlijk drie. De eerste is een verplichting aan een dag- of weekblad. Dit soort activiteiten is inderdaad zeer tijdrovend, zodat Vestdijks opmerking in een brief van 25 september 1952,
Anders kan ik het niet doen. D.w.z. kan ik helemáal niet doen, niet eens de ‘angst’ tot een korter en leesbaarder boek maken, aangezien ook dit te tijdroovend zou zijn, indien ik het bewuste andere werk aanhield
begrijpelijk wordt.Ga naar eind13. De tweede mogelijkheid is een verplichting aan een uitgeverij. In die jaren werden Vestdijks boeken gepubliceerd door de uitgeverijen De Bezige Bij en Nijgh & Van Ditmar. Als Vestdijk doelt op een verplichting aan een van deze twee, zou dit een heel ander licht werpen op zijn schrijftempo van gemiddeld twee boeken per jaar. Wellicht behoorde deze krachtsinspanning tot de gevolgen van een dergelijke verplichting... Dit lijkt mij echter onwaarschijnlijk. De derde mogelijkheid is dat Vestdijk Ritter een rad voor ogen wil draaien. Wellicht is er helemaal geen sprake van enigerlei verplichting, maar is het noemen hiervan onderdeel van Vestdijks onderhandelingstactiek om een voor hem gunstiger contract te kunnen verwerven. Het lijkt mij echter het meest aannemelijk dat Vestdijk doelt op zijn verbintenis met het Algemeen handelsblad.
Ten tweede blijkt uit de geciteerde brief dat Vestdijk hier een andere reden geeft voor het niet verschijnen van Het wezen van de angst in 1948 of 1949 dan hij doet in het voorwoord van de uiteindelijke uitgave in 1968. In 1952 is de lengte van het werk nog de enige reden, terwijl Vestdijk in 1968 ver- | |
| |
schillende motieven noemt, ‘niet alle meer te achterhalen.’Ga naar eind14.
Ten slotte is nog opmerkelijk dat het ‘boek over de algemeene grondslagen der mystiek’ er nooit gekomen is. Misschien is de roman Het proces van Meester Eckhart, verschenen in 1970, er voor in de plaats gekomen.
Het chronologisch erop volgende document uit het Archief Ritter is een door Ritters secretaris Beijers geschreven concept voor een brief. Dit concept is niet gedateerd, maar het bevond zich in de ordner 1952. Inhoudelijk bevat het genoeg gevens die er op wijzen dat het volgt op Vestdijks brief van 21 september 1952. Het luidt als volgt:
| |
Ritter aan Vestdijk, 1952
zg Vestdijk
Ik zal uw brief binnenkort met den uitgever bespreken. Het is de uitgeverij Wyt te R'dam. Voor een uitgave v Uw dissertatie over de angst en van Uw ‘algemene grondslagen der mystiek’ gevoel ik veel. Ook deze plannen zal ik met den uitgever bespreken. Zou het mede met het oog op de belangstelling voor Uw boek niet achting verdienen dat U de promotie toch maar doorzet Deze zal natuurlijk uit hoofde v Uw positie in de literatuur een geruchtmakende gebeurtenis worden en de verkoop v Uw boek bevorderen. Het zijn uitsluitend commerciële overwegingen die mij leiden tot dit advies. Binnenkort zend ik U nader bericht.
Daar dit concept zowel chronologisch als inhoudelijk sterk samenhangt met Vestdijks eraan voorafgaande brief van 21 september en zijn erop volgende brief van 25 september, zal ik eerst Vestdijks laatstgenoemde brief citeren en vervolgens de ermee samenhangende problematiek te behandelen. Vestdijks brief luidt als volgt:
| |
Vestdijk aan Ritter, [25]Ga naar eind15. september 1952
Zeer Geachte Heer Ritter,
Met belangstelling nam ik kennis van uw brief van hedenochtend. Inzonderheid is dit het geval wat uw referaat betreft van het antwoord van de Fa Wyt. Maar, onverschillig, of dit punt in uw brief aan Wyt niet ter sprake is gebracht, of dat u het opzettelijk, om diplomatieke redenen, achterwege liet, mis ik in dit ant- | |
| |
woord van Wyt dus wat voor mij een van de hoofdpunten was, een ‘al dan niet’, dat rechtstreeks samenhing met het opgeven voorgoed van een van mijn belangrijkste (en laat ik erbij zeggen meest constante en betrouwbare) bronnen van inkomsten. Schriftelijk noem ik die bron liever niet, omdat men niet op de hoogte mag zijn, voordat de zaak beklonken is. Mondeling, onder belofte van geheimhouding, zou het een geheel andere kwestie worden. De Fa Wyt mag er in het geheel niets van weten. De zaak komt er op neer, dat ik deze bron zou opgeven zonder mogelijkheid van rentrée, waartegenover moet komen te staan een gelijkwaardige vergoeding van de kant van de Fa Wyt. Anders kan ik het niet doen. D.w.z. kan ik helemáal niets doen, niet eens de ‘angst’ tot een korter en leesbaarder boek maken, aangezien ook dit te tijdroovend zou zijn, indien ik het bewuste werk aanhield. Voor zoover ik het beoordeelen kan, doet de Fa Wyt precies het omgekeerde: biedt zich aan als uitgever van boeken, die ik graag uitgegeven wil zien,Ga naar eind16. terwijl het haar (zooals de meeste uitgevers) niet interesseert wat er daarna van mij worden moet. Mijn oogmerk, waaraan ik moet vasthouden, is: de Fa Wyt koopt mij voor het genoemde werk, met bepaalde beperkingen, o.a. dat zij mij uiteraard niet hoeft te betalen, wanneer ik door ziekte of om welke reden dan ookGa naar eind17. niet in staat ben op tijd een boek af te leveren, of wanneer het peil van mijn boeken daalt (door derden vast te stellen), of wanneer de belangstelling van het publiek sterk daalt, wat om verschillende redenen niet aannemelijk is, tenzij niemand meer boeken over belangrijke onderwerpen zou lezen. De drie onderwerpen, die tot nu toe ter sprake zijn gekomen, zijn inderdaad belangrijk. Ik geloof, dat u en ik, of ik onder uw controle, of hoe dan ook, steeds dergelijke onderwerpen kunnen vinden. Waarbij ik natuurlijk een stijlgemiddelde zal hebben te kiezen, waarvan het model min of meer in De Toekomst der Religie is te vinden, en met dien verstande, dat meer dan in dit boek, algemeene begrippen verduidelijkt moeten worden en bepaalde termen in een lijst achterin toegelicht.
Het komt mij voor, geachte heer Ritter, dat een samenkomst nutteloos is, zoolang de Fa Wyt van dit gezichtpunt niet op de hoogte is en niet op voorloopig positieve wijze kan reageeren. Ik zou dit heel goed begrijpen. Zij neemt daardoor een wellicht al te groote verantwoordelijkheid tegenover zichzelf op zich.
| |
| |
Het M.S. [manuscript] over de angst is bij de B.B. [Bezige Bij] en kan in korte tijd overgestuurd worden. Hierbij teeken ik aan, dat het M.S. van 600 pag. met inlasschingen en doorhalingen een slordige en onleesbare indruk maakt en m.i. geen enkele uitgever verleiden kan tot het uitgeven ervan, zelfs bekort, verfraaid van stijl en geschikter voor een algemeen intellectueel publiek. De dissertatiestijl, wil zij goed zijn, is altijd min of meer onleesbaar, en zeker bij de methode die ik, mede door de vele inlasschingen op aanraden van RümkeGa naar eind18. heb toegepast. Ik geloof, dat de lezing ervan de heer Wyt zou afschrikken; het zou hem geen idee geven, - afgezien van enkele hoofdstukken, die geheel ongewijzigd zijn gebleven, b.v. een hoofdstuk over de angst in de literatuur -, van wat dit boek in een bestek van 300 pag. geheel losgedacht van ‘volledige literatuurbehandeling’ en dgl. meer academische richtlijnen, zou kunnen worden. Maar daarover hoor ik dan nog wel van u.
Hopende u mijn standpunt geheel duidelijk gemaakt te hebben, en u dankend voor alle moeite die u voor mij genomen heeft.
De reconstructie van de gang van zaken moet nu als volgt luiden. Op zondag 21 september 1952 schrijft Vestdijk een uitgebreide brief aan Ritter met zijn wensen, voorstellen en financiële eisen. Ritter ontvangt deze brief op maandag 22 september. Dezelfde dag nog, of wellicht pas op 23 september, beantwoordt hij Vestdijks brief in de vorm van het overgeleverde concept. Op dinsdag 23 september bericht Ritter aan Wyt via een niet-overgeleverde brief (het bestaan ervan wordt bevestigd in een brief van Wyt aan Ritter van 29 september 1952) hoe de situatie ervoor staat. Met name schrijft Ritter over de staat van het manuscript van Het wezen van de angst (laat ik het voor de duidelijkheid maar zo noemen, hoewel het toen dus deze titel nog niet droeg) en het is met name dit onderdeel van Ritters brief van 23 september dat verklaart waarom Wyt in zijn brief van 29 september, nog te geven, zegt:
Voor het manuscript ‘De Angst’ van de heer Vestdijk hebben wij na de inlichtingen, die U ons verstrekte, natuurlijk geen belangstelling meer.
Tot zover de gang van zaken in die derde week van september 1952. Nu nog twee opmerkingen over Vestdijks brief van 25 september.
Het blijft onduidelijk hoeveel onderwerpen Vestdijk en Ritter bespro- | |
| |
ken hebben. Vestdijk schrijft immers over ‘drie onderwerpen, die tot nu toe ter sprake zijn gekomen’ terwijl wij slechts van twee weten: de 19e eeuw en het manuscript over de angst. Waarschijnlijk doelt Vestdijk met het derde onderwerp op het ‘boek over de algemeene grondslagen der mystiek’ (zie het P.S. van zijn brief van 21 september).
Een interessante bijkomstigheid is dat men zich af kan vragen wat het manuscript van Het wezen van de angst in 1952 bij de uitgeverij De Bezige Bij deed. Was er misschien sprake van dat De Bezige Bij het wilde uitgeven? Zo ja, waarom is dat dan nooit gebeurd?Ga naar eind19.
De laatste brief in het Archief Ritter betreffende Vestdijks mogelijke medewerking is er een van uitgeverij Wyt:
| |
Wyt aan Ritter, 29 september 1952
Uw brief van 23 Sept. '52
Zeer geachte dr Ritter,
Met Uw voorstellen inzake de artikelen voor ‘Hotelwereld’ gaan wij accoord. De kopij ontvangen wij dus gaarne t.z.t.
Voor het manuscript ‘De Angst’ van de heer Vestdijk hebben wij na de inlichtingen, die U ons verstrekte, natuurlijk geen belangstelling meer. Uw verdere berichten over ‘De 19e eeuw’ zien wij gaarne tegemoet.
Waarom Vestdijk zich uiteindelijk niet verbonden heeft aan Wyt is niet duidelijk geworden. Wilde Wyt niet voldoen aan Vestdijks financiële eisen? Of heeft Vestdijk zich misschien zelf teruggetrokken? Ook is mogelijk dat Vestdijk helemaal niet zo happig was om met Wyt in zee te gaan, maar dit niet openlijk wilde bekennen. Hoe moet anders Vestdijks uitlating over de slechte staat van het manuscript van Het wezen van de angst in zijn brief van 24 (= 25) september 1952 worden beschouwd? Vestdijk spreekt over ‘een slordige en onleesbare indruk’, die ‘geen enkele uitgever verleiden kan tot het uitgeven ervan’ en ook zegt hij: ‘Ik geloof, dat lezing ervan de heer Wyt zou afschrikken’. Men moet als uitgever wel van heel goeden huize komen om door dit soort opmerkingen niet te worden ontmoedigd, dunkt me. Ik neem aan dat deze uitlatingen hun doel niet voorbij zijn geschoten, gezien de opmerking van Wyt in de brief van 29 september 1952 waaruit blijkt dat men verder geen belangstelling toont voor uitgave van Het wezen van de angst. Ook tot het boek over de 19e eeuw is het niet gekomen.
| |
| |
Toen ik de firma Wyt in oktober 1983 schreef met het verzoek om nadere informatie (misschien was immers het ontbrekende deel van de briefwisseling in het bedrijfsarchief van Wyt aanwezig) kreeg ik te horen dat de correspondentie uit 1952 vernietigd was. De heer W.O.A. Lans, ondertekenaar van de brief van 19 september 1952, wist zich van deze zaak niets meer te herinneren.
Zo heeft Ritters bemiddeling tussen Vestdijk en Wyt tot niets geleid; het boek over de 19e eeuw heeft Vestdijk nooit geschreven, evenmin als het boek over de mystiek, terwijl Het wezen van de angst pas zestien jaar later, en niet bij uitgeverij Wyt, verscheen. Men kan het jammer vinden dat de samenwerking tussen Wyt en Vestdijk niet plaatsgevonden heeft. We hadden dan al in 1952 of 1953 de beschikking gehad over Vestdijks ‘proefschrift’. Ook kan men het betreuren dat Vestdijk geen ‘cultureel-philosophisch-psychologisch’ boek over de 19e eeuw geschreven heeft. Het zou ons veel hebben kunnen leren over zijn invloeden, interesses en voorkeuren. Het heeft echter niet zo mogen zijn.Ga naar eind20. Eerder sprak ik over het streven van uitgeverij Wyt haar fonds uit te breiden met werken van wetenschappelijk en populair-wetenschappelijk karakter. Wyt is in dit streven geslaagd. In de aanbiedingsbrochure voor het jaar 1955 is het aandeel van maritieme en maritiem-getinte werken afgenomen en dat van wetenschappelijke en algemeen-culturele toegenomen. Zo zag in 1955 van de Hongaarse socioloog E.M. Gajáry Kuhinka de studie Zigeuners: geschiedenis en folklore van een zwervend volk het licht, terwijl de psychiater E.A.D.E. Carp een drietal werken over kinder- en algemene psychologie door Wyt liet uitgeven. Van H.Ch.G.J. van der MandereGa naar eind21. verscheen de historische studie Achtergronden van wereldpolitiek (1900-heden).Ga naar eind22. Te midden van deze werken zouden Vestdijks studies niet misstaan hebben.
|
-
voetnoot⋆
- Ik betuig hier gaarne mijn dank aan Jan J. van Herpen. Ook bedank ik Marja Keyser, verbonden aan de Bibliotheek van de Vereeniging voor de Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Zonder hun hulp zou dit artikel niet tot stand zijn gekomen.
-
eind1.
- In 1988 verscheen, uitgegeven door de Utrechtse universiteitsbibliotheek, de: Inventaris van het archief van Dr. Pierre Henri Ritter Jr.; samengest. door J.J. van Herpen en K. van der Horst.
-
eind2.
- Ook in de door Hans Visser geschreven biografie, Simon Vestdijk: een schrijversleven (Utrecht, 1987) komt dit contact niet voor.
-
eind3.
- Het is spijtig dat in Vestdijks brievencollectie in het Letterkundig Museum te Den Haag geen enkele brief van Ritter aanwezig is. Gelukkig zijn er in het Archief Ritter concepten van Ritters brieven bewaard, zodat de briefwisseling als geheel in grote trekken valt te reconstrueren.
-
eind4.
- Tekst afkomstig uit de voorjaarsaanbieding 1947 van uitgeverij Wyt.
-
eind5.
- In alle nu volgende brieven zijn evidente spel- en stijlfouten stilzwijgend verbeterd. De voor iedere auteur karakteristieke afwijkingen van de standaardtaal zijn onveranderd gebleven. Bovendien is bij iedere brief de gebruikelijke beleefdheidsfrase aan het slot weggelaten. Elke brief is door mij voorzien van een gecursiveerde vermelding van afzender, geadresseerde en datum.
-
eind6.
- R.J. Beijers was Ritters secretaris van 1935 tot in de jaren vijftig. Ik bedank hem hier hartelijk voor zijn hulp bij het ontcijferen van de ruim dertig jaar geleden geschreven kladschriften en brievenconcepten.
-
eind7.
- Deze brief werd eerder gepubliceerd in Jan J. van Herpens artikel ‘Vestdijk wijst de weg naar zijn woning’, in de Vestdijkkroniek, nr. 43 (juni 1984), p. 71-73.
-
eind8.
- De datum van 27 juli 1952 is gereconstrueerd. Boven Vestdijks brief staat namelijk 27-'52. Uit de inhoud van Vestdijks brief van 3 augustus 1952 blijkt echter dat Ritter tijdens zijn bezoek aan Vestdijk deze een zakelijk voorstel gedaan heeft, waarop Vestdijk in de brief van 3 augustus 1952 reageert. In deze brief spreekt Vestdijk over ‘eenige dagen intensief nadenken en afwegen’, zodat 27 juli 1952 de meest waarschijnlijke datum is. De datering die Hans Visser in zijn biografie geeft (‘2 juli 1952’, p. 639, noot 42) zal onjuist zijn.
-
eind9.
- Deze tekening is gepubliceerd in het eerder genoemde artikel van Jan J. van Herpen.
-
eind10.
-
Hotelwereld, met als ondertitel: ‘Officieel Orgaan van de Nederlandsche Bond van Werkgevers in Hotel-, Restaurant-, Café- en aanverwante Bedrijven “Horecaf” en de Vereeniging van Oud-Leerlingen van erkende Hotelvakscholen (V.O.L.)’, was een tijdschrift, uitgegeven door Wyt. Van 1946 tot september 1952 verscheen het iedere veertien dagen, vanaf september 1952 wekelijks.
-
eind11.
- Henricus (Hans) Petrus van den Aardweg (Hoorn, 19 juli 1899 - Amsterdam, 4 juli 1971) journalist en letterkundige. Hij schreef een groot aantal, nu voor het merendeel vergeten, romans en dichtbundels die volgens sommigen niet van talent gespeend zijn. Ook vertaalde hij tientallen werken uit het Frans, Engels en Duits en schreef hij onder verschillende pseudoniemen een groot aantal kinderboeken. Hij heeft in Amsterdam letterkunde en geschiedenis gestudeerd en was werkzaam als literair adviseur bij uitgeverij Strengholt. Blijkbaar had hij ook banden met uitgeverij Wyt, maar wat deze banden precies inhielden wordt uit het Archief Ritter niet duidelijk. Hij maakte ten tijde van de correspondentie Ritter-Vestdijk geen deel uit van de redactie van Hotelwereld.
-
eind12.
- Brüll, Jean. Overzicht van de bijdragen van en over S. Vestdijk in letterkundige- en algemeen kulturele tijdschriften uit de jaren 1930-1972. (Utrecht, 1977-1981).
-
eind13.
- Het zou hier kunnen gaan om Vestdijks verbintenis met het Algemeen handelsblad. Voor deze krant schreef hij immers in de onderhavige periode met grote regelmaat artikelen. Zie: Brüll, Jean. Vestdijk op krantenpapier, Utrecht, 1984, p. 11-21.
-
eind14.
- Vestdijk, S. Het wezen van de angst, Den Haag [etc.], 1968, p. 11.
-
eind15.
- Vestdijk dateerde deze brief op Donderdag 24-9-52. Hij bedoelde hoogstwaarschijnlijk donderdag 25 september, want in 1952 viel de 24e september op een woensdag. Hij zal zich eerder in de datum dan in de dag vergist hebben.
-
eind16.
- Hier blijkt dus uit dat Vestdijk het manuscript van Het wezen van de angst graag uitgegeven zag.
-
eind17.
- Vermoedelijk refereert Vestdijk hier aan zijn periodiek optredende depressies, die hem het werken
onmogelijk maakten.
-
eind18.
- De Utrechtse hoogleraar in de psychiatrie dr. H.C. Rümke (1893-1967) die Vestdijk in 1948 begeleidde toen hij aan Het wezen van de angst werkte. Het lag in de bedoeling dat Rümke te zijner tijd Vestdijks promotor zou worden.
-
eind19.
- Toen ik in mei 1984 de heer G. Lubberhuizen met deze vragen benaderde kreeg ik het antwoord dat men zich ter uitgeverij niets van deze zaak wist te herinneren.
-
eind20.
- Vestdijk was echter niet de enige auteur die door Ritter werd gepolst en van wie tenslotte niets in Wyts uitgeversfonds terecht kwam. In het Archief Ritter bevindt zich een brief van 6 december 1953 van Willem Vogt, directeur van de AVRO, die Ritter mededeelt:
Ik heb er over nagedacht of ik aan de wens van Uw uitgever zou kunnen voldoen. Ik ben tot de erkentenis gekomen, dat ik te hoog zou grijpen, wanneer ik een boek zou gaan schrijven over atoomkernenergie.
Op 13 april 1954 verzoekt Ritter prof. dr. F.C. Gerretson zijn gedachten te laten gaan over uitgave van
uw ‘Telegraaf’-artikelen, in het bizonder die welke doordringen in de problemen der huidige wereldpolitiek.
Op de brief staat een notitie van Gerretson waaruit blijkt dat deze met het plan akkoord gaat. Tot uitgave is het echter niet gekomen.
-
eind21.
- Een goede relatie (bijna vriend) van Ritter. Hij verzorgde ten tijde van Ritters activiteiten voor Wyt het buitenlands commentaar voor de AVRO.
-
eind22.
- Op het voornemen een boek over de negentiende eeuw uit te geven bleek geen zegen te rusten. Liep eerst het plan van Ritter om Vestdijk hiervoor in te schakelen spaak, later werd de historicus W.A. Veenhoven aangezocht dit werk te verrichten. Deze vervaardigde een manuscript, Van Bastille naar Serajewo: de negentiende eeuw in perspectief, dat zelfs met inhoud en synopsis in Wyts aanbiedingsbrochure van 1955 terecht kwam. Het werk verscheen echter nooit. De reden kon niet worden achterhaald.
|