| |
| |
| |
S.A.J. van Faassen
Twee brieven door Theun de Vries aan S. Vestdijk
In 1985 bezorgde ik een editie van S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (Amsterdam 1985), waarin alle toen bekende brieven die beide schrijvers gewisseld hadden een plaats kregen.
Kort geleden zijn echter twee brieven van Theun de Vries hervonden, die in de bovengenoemde editie geen plaats hebben kunnen krijgen. Niet alleen ten behoeve van de nagestreefde volledigheid, maar vooral omdat de brieven wat inhoud betreft bijzonder interessant zijn, worden ze hierbij - volgens de editieprincipes van mijn bovenvermelde uitgave - alsnog als aanvulling op de briefwisseling van Vestdijk en De Vries gepubliceerd.
De twee uit 1942 daterende brieven van De Vries kwamen tevoorschijn bij het controleren van de catalogus op het brievenbezit van het Letterkundig Museum ten behoeve van de invoer in een geautomatiseerd bestand. Beide, getypte, brieven zijn door De Vries met zijn toenmalige schuilnaam E. Elias ondertekend, waardoor wel verklaard, maar niet verontschuldigd wordt dat destijds de brieven werden aangezien voor brieven geschreven door de journalist/letterkundige Eduard Elias (1900-1967).
De eerste brief, gedateerd 18 juni 1942, moet worden geplaatst tussen de brieven door Vestdijk aan De Vries van 2 maart (nr. 51), resp. van 25 juni 1942 (nr. 52).
Tussen beide data, op 4 mei 1942, werd Vestdijk als gijzelaar in het kleinseminarie ‘Beekvliet’ te Sint-Michielsgestel geïnterneerd (zie br. 52 n. 1); hij zou tot eind februari 1943 gevangen blijven. De Vries was in de winter van 1941 naar Utrecht verhuisd - ‘de stad van de St. Pieters, St. Lucassen en andere santen’ - en verbleef sinds kort in Bilthoven.
| |
| |
| |
51a. Theun de Vries aan S. Vestdijk
18 Juni '42
Beste Simon,
Tot mijn vreugde vernam ik, na ditmaal in Doorn Ans thuis te hebben getroffen (bij mijn vorige bezoek was je Vader er alleen), dat je brieven van vrienden mag ontvangen. Ik haast me dus, je dit epistel te doen toekomen, in de vrees, dat je anders helemaal door de dominé's wordt ingepikt en als overtuigd Wesleyaan, Derdedags Baptist of Mormoon (zou je wel willen, hè?) uit de bak te voorschijn komt. - Uit de bak: is het geen merkwaardig verschijnsel, dat jij, rechtschapen burger en vlekkeloos moralist, ja geselaar van de menselijke tekortkomingen, ‘in de bak’ moest komen? De ironie van het toeval is waarschijnlijk een harde, maar alleszins wijze leermeesteres, want ik hoor van Ans, dat je deze ervaring op hoge prijs stelt, en ik kan me dat indenken, vooral voor iemand, die zoals jij met El GrecoGa naar eind1. het eenzame eiland hebt bewoond. - Je begrijpt, dat ik je alle sterkte toewens, maar ik heb zo'n vermoeden, dat jullie daar wel een beter soort sterkte uit de omgang met elkaar weten te putten dan mijn papieren troost.
Sinds enkele weken zwoeg ik weer zwaar op Urukagina,Ga naar eind2. nadat ik voor verandering van lucht mijn domicilie uit de stad van de St. Pieters, St. Lucassen en andere santen naar dit heilzaam buitenverblijf heb verlegd, waar ik uit een zolderraam, aan mijn werktafel zittend, de kastanje heb zien bloeien en thans, een blik naar buiten werpend, de merkwaardige vruchten van deze fraaie boom zie ‘zetten’, of waar de sparappeltjes in mijn goot rollen, en worden vergezeld door de talrijke lucifers, die ik moet benutten, om mijn fragwürdige tabak smeulende te houden. Ik verneem gelukkig van Ans, dat jij ook aan de slag bent, wat me zeer verheugt.Ga naar eind3. In sommige opzichten kan ik je de omgang met de intelligente (althans, dat hoop ik) stervelingen benijden. De oude Louwerse zou zeggen: Doet er uw voordeel mee! (Zie: Het jonge Volkje, jaargang 1898, of daaromtrent). Ik heb me erg geamuseerd met je verhalen over voetballende en gemijterde notarissen en burgemeesters - wie hebben die lui burgemeester gemaakt? - en nog meer over de ontdekking van
geheimzinnige koorstoelen met verbazingwekkende inhoud.Ga naar eind4. Er zitten hele romancycli in je ervarin- | |
| |
gen, genoeg om er de rest van je bestaan mee te vullen! Alweer: Louwerse (zie boven).
Inmiddels zijn mij weer ettelijke dingen omtrent jou klaar geworden (ich meine: klar geworden); en als je de invloeden van de jou omringende theologie doorstaan kunt, hoop ik dat je straks in deze lijn door zult gaan, die ik, helaas, indertijd nog te weinig scherp in mijn veronderstelde analyse van je werk heb uiteengezet. Speciaal in je studie over ‘Verwey en de Idee’ had ik er zwaar de nadruk op moeten laten vallen, dat jij aantoont, hoe absurd de veronderstelling is, dat menselijke werkzaamheid, hetzij putjesscheppen of verzenmaken, vanuit de Idee kunnen worden verricht.Ga naar eind5. Ik bedoel: waarbij de Idee primair zou zijn! Het was je misschien ook zelf niet duidelijk, dat je hiermee een sterk stukje materialistische dialectiek hebt bedreven, maar juist dit ‘onbewuste’, bestaande in het feit, dat je je tot een onverbiddelijke, tot op het merg gaande analyse van Verwey's poëzie hebt gezet, bevestigt op schitterende wijze de Ueberlegenheit (nu bedoel ik: de superioriteit) van het materialistische denken. Kort en goed: je toonde door je Verwey-studie aan, dat het niet de Idee is, die uitgangspunt is van het handelen en denken, maar de menselijke practijk, i.c. het dichterschap van Verwey. Je wantrouwen tegen de Idee, je critiek op de idealistische redeneer- en betoogwijze, die maakten dat je Verwey tot zijn stoffelijke, reële poëtische practijk kon herleiden en de poespas van zijn metaphysische beweringen aantonen, konden in hun soort niet beter door mijn vak en soortgenoten geleverd zijn.
Ueberhaupt (dit keer zonder Nederl. vertaling) wil ik maar zeggen, dat ik de laatste maanden eigenlijk al bezig ben, critisch aan te sterken, en dat ik er zwaar over denk, om mettertijd eens een zoo volledig mogelijke critiek op de bestaande Nederlandse cultuuruitingen te leveren, die er naar streeft, de objectieve inhoud van zoveel en vaak zinneloze subjectieve beweringen vast te stellen. Al ben ik bij voorbaat al overtuigd van het resultaat, het opstapelen van bewijsvoeringen lijkt me nuttig en vruchtbaar. Nog altijd streef ik naar de grote afrekening! Afrekenen: d.i. niet ter zijde schuiven, maar ‘overwinnen’, denkend overwinnen; en wat is er al niet te overwinnen! De ‘idee’ van de Bewegers,Ga naar eind6. het platonisme van de Van Eyck's c.s.,Ga naar eind7. het humanisme van ome Dirk en ome Jan,Ga naar eind8. om maar te zwijgen van het neo-realisme van de
| |
| |
jongste dichterbent, dat hoe meer men het bekijkt, neo-idyllisme blijkt te zijn;Ga naar eind9. de Tarnkappe van de werkelijkheid, de ‘nuchtere’ frase van het ‘alledaagse’, om de afschuwelijke tekorten van die werkelijkheid te maskeren.
Je hoeft in dit verband niet te twijfelen aan de ontzaglijke betekenis, die ik toeken aan je ‘Ierse Nachten’;Ga naar eind10. ik heb daar al voldoende van begrepen, om te zien, hoe zich in jou - bewust of onbewust, dat laat ik daar - een overgang voltrekt. Ik kan niet weten en waag niet te voorspellen, hoever deze zal leiden en waarheen. Wel zie ik, dat de kijk op de werkelijkheid er een is, die qua inhoud hemelsbreed verschilt van die der juist gewraakte dichterbent. - Ik moet in dit verband nog even vaststellen, dat Het Uur UGa naar eind11. de andere pool van dit proces laat zien, n.l. de consequente vernietiging van de werkelijkheid, door ze op te lossen in haar elementen en deze te gebruiken als legstukken voor een subjectief en individualistisch, maar buitengewoon verrassend mystiek beeld. In P.o.m.Ga naar eind12. zie ik dit gebeuren: de ‘droom’, de ‘idee’, de ‘religie’ schieten tegenover de realiteit te kort; er is echter, al van het begin af een sterke neiging geweest naar de eenvoud
dezer realiteit; de blauwe boezelaars en soldaten met kinderharten en bovenal gedichten als SebastiaanGa naar eind13. wijzen op een toenadering tot het elementaire. Doch dit alles is gevoels zaak, dichter-zaak, het is troebel en ongeklaard, in laatste instantie; de werkelijkheid laat zich in deze ‘eenvoudige’ dichterlijkheid niet vangen, niet begrijpen, maar spert haar kaken steeds dreigender. - Wat P. nog had moeten doen was de stap naar het sociale, niet meer als motief, maar als de grondslag, de beweegkracht; dit vermag hij niet, hij neemt daarvoor wraak door de werkelijkheid van haar bekoring en aantrekkingskracht te ontdoen, en bouwt uit haar bestanddelen een metaphysica van de werkelijkheid op, waarin het Ding an sich in glorie hersteld is; kinderspel, vliegtuig, slagkruiser worden hierin geheimzinnige, onkenbare verschijnselen.... Enfin, ik moet Pom dringend spreken, en zal hem dit alles eens voorleggen, misschien interesseert het hem. Misschien interesseert het ook jou, ik schuif het je in elk geval eens onder de neus, omdat ik nu toch zo mooi bezig ben.
Overigens is het zaak, dat je weer in de burgermaatschappij terugkeert, heelhuids en spoedig. Je medewerking aan diverse zaken is dringend gewenst, je artikelen over Leonardo en Nietzsche
| |
| |
moeten er komen...Ga naar eind14. Zoek, als je wilt, prof. PosGa naar eind15. eens op en doe hem mijn hartelijke groeten, eveneens aan A.v.D.,Ga naar eind16. alias Dikken Toon.- Ik heb geen zeep, chocola, tabak of rijst, anders zou je ze van me krijgen: het enige, wat ik je kan sturen, is eventuëel, boeken; en als je het een en ander zou willen hebben, laat me dat dan vooral weten.
Ik hoor van Ans ook, dat je kleine filosofische essay's schrijft.Ga naar eind17. Ik ben zeer benieuwd, en hoop, dat ze in de geest van het laatste hoofdstuk over Verwey zijn en niet ins Blauwe hinein klimmen, waarvoor misschien, gezien je geografische ligging, gevaar zou bestaan...
Inmiddels, sterkte en prettig werken!
Je Elias
P.S. Onze vriend LexGa naar eind18. ligt met een vitaminentekort in het ziekenhuis; 't zal wel lang duren!
| |
| |
De tweede brief, gedateerd 18 augustus 1942, moet worden geplaatst tussen de brief door Ans Koster aan De Vries van 18 augustus 1942 (nr. 53) en de briefkaart door Vestdijk aan De Vries van 27 september 1942 (nr. 54). Op 27 september schreef Vestdijk De Vries nog een antwoord op de hieronder gepubliceerde brief schuldig te zijn. Nu de inhoud van De Vries' brief bekend is, is het des te spijtiger dat Vestdijk dit antwoord, voorzover bekend, ook nooit gegeven heeft.
De Vries verbleef tijdens het schrijven van deze brief dankzij de bemiddeling van Madelon Székely-Lulofs bij twee onderwijzeressen, Trijntje Nanning en Jetje Uytenbogaard(t?), in Santpoort.
Op 15 augustus was een aantal gijzelaars uit Sint-Michielsgestel gefusilleerd (zie br. 53 n. 1).
Hoewel de Duitsers in Noord-Afrika tegen de Geallieerden stand hielden, leefde men in West-Europa in afwachting van een tweede front, ook al omdat de weersomstandigheden er ideaal voor waren: op 19 augustus zouden de Geallieerden inderdaad een raid op het Franse Dieppe doen, die echter nog niet uitmondde in een werkelijke invasie.
| |
53a. Theun de Vries aan S. Vestdijk
18 Aug. '42
Beste Simon,
Al een hele tijd loop ik rond met zware schuldgevoelens ten opzichte van jou, en steeds verschuif ik om allerlei redenen een brief aan jou; nu moet het eindelijk toch gebeuren. Er was natuur- | |
| |
lijk, ook bij jullie, een gemouvementeerde stemming, en die stemming heeft mij, met kleinere en grotere koortscurven, de laatste maanden ook erg vast, zodat ik eerst wel een groot stuk van Urukagina heb geschreven, maar nu weer lam lig.-
Ik hoop, dat je je gemoedsrust enigszins kunt handhaven. Het wordt jullie en ons wel erg moeilijk gemaakt; de atmosfeer is zwaar van electriciteit!- Ik was verleden week even bij Ans, in de begrijpelijke vooropstelling, dat ze wel even een bemoedigend woordje nodig had, maar ik trof haar zo ongelooflijk flink en dapper aan, dat ik haar gerust aan haarzelf kon overlaten, en zelf met een goede dosis nieuwe energie vertrok. Ik heb haar bewonderd.- Ook je vader was erg flink, zei ze. Ik weet niet, of het volgende detail je interesseert, maar ze had haar stem volkomen terug, en ze maakte een fysiek betere indruk. Ik denk, dat ik er in de loop van deze week nog eens even aanloop, ik ga denkelijk weer een tijdje uit logeren bij vrienden in de duinstreek, en weet niet, hoe het wordt met het reizen; men spreekt namelijk van een op handen zijnde inkrimping en reisbeperking.
Inmiddels las ik je Muiterij tegen het Etmaal (nog wel bedankt voor je voetnoot over de Tegels!);Ga naar eind1. en ik moet je eerlijk zeggen, dat ik versteld sta over de consideratie, waarmee je de tijdgenoten behandelt. Ik heb n.l. menig ogenblik gehad, waarin ik lust had, dit boek tegen de vlakte te keilen... niet zozeer vanwege den schrijver, die altijd bijna boeiend en raak is en geconcentreerde, rake dingen zegt; maar omdat uit dit hele relaas, dat een soort conciese geschiedenis der romanliteratuur na 1930 voorstelt, een lucht van ellende en bederf opslaat zo grondig, dat men vluchtneigingen krijgt (alleen: wáarheen?) Al wéer: de eerlijkheid van den criticus ontmaskert het bedrog der literatoren. Geen bewust bedrog natuurlijk, maar het onbewuste, het fatale, onvermijdelijke verraad van een literatuur, die tot navelkijkerij is ontaard, die zichzelf in de staart bijt, die kortom, niets, maar dan ook niets anders voorstelt dan burger-ellende. Dit alles valt te meer op, nu wij een tijd beleven, waarin de bezems van de geschiedenis met geweld aan 't werk zijn en elke minuut, die wij leven, iets anders van ons eist. De Van Schendels,Ga naar eind2. Bordewijken,Ga naar eind3. Van der Woude'sGa naar eind4. (en de De Vriezen waarschijnlijk ook, helaas!)Ga naar eind5. demonstreren beter dan wijsgerige rapporten en sociale enquête's de bloedloze farce van het officiële Nederlandse leven. d.w.z. van het leven,
| |
| |
binnen welke grenzen wij de laatste 25 jaar leven. Het is troebel, goor, zinneloos, wat hier voor kunst wordt uitgegeven. Het is de kunst van een binnenmeer, waaraan moerasplantjes gekweekt worden. Alles is idee-loos, stijlloos, gewild, zonder gevoel van samenhangen met de grote geografie daarbuiten, waar stormen opstaan en woestijnen zich uitstrekken (het epos der woestijn, - is het niet altijd beter dan het epos van een zandverstuiving, 50 bij 100 meter?) Het is het product van haringstank en oudchristelijke moraal (vergeef deze wonderlijke chemie, maar de begrippen kloppen hier absoluut). En het ergste is, dat een criticus en een romancier van jouw formaat zich met deze dingen op moet houden, en het helemaal niet erg vindt (?), dat zijn handen vol smerige visschubben komen en dat hij bedenkelijk naar moerasgas gaat stinken!- Dit alles past niet bij de ontegenzeggelijk grote conceptie's, die jij hebt, al zat je ook daarbij voor mijn gevoel vaak ‘vast’. Ik vind het in toto een belediging voor de menselijke geest.-
De kwestie aangaande P.o.m. waarover ik je laatst schreef, begint meer vorm aan te nemen. Ik sprak hem n.l. een middag in Mokum; we hadden elkaar allebei verrassende dingen te vertellen. Je hadt er bij moeten zijn; hier zijn dingen gezegd, die jou nú waarschijnlijk ook duidelijk zijn geworden als een ‘tweede stadium’. Ik denk, dat ik een boekje ga schrijven van de omvang van de Boogschutter, om het probleem De Wandelaar in de Werkelijkheid eens aan te vatten.-Ga naar eind6.
Zelf worstel ik erg met het eigenlijke knooppunt van mijn roman, dat steeds meer in zicht komt, nu ik de tragische ondergang van mijn held moet behandelen. Ik lees erg veel Hegel ‘Philosophie der Geschichte’, hetgeen me nogal troost. Hij is grandioos.
Keep fit, het hoofd boven water, en vergeet niet, dat je vrienden overal aan je denken. 't Is allemachtig goed, dat je aan het werk bent.
Hartelijks van je: Elias
|
-
eind1.
- Gedoeld wordt op Vestdijks roman Het vijfde zegel. Roman uit het Spanje der inquisitie (1937) waaraan hij van november 1935 tot begin september 1936 had gewerkt.
-
eind2.
- Bedoeld is Sla de wolven, herder! Roman uit de Babylonische voortijd, die overigens pas in 1946 zou verschijnen. Fragmenten eruit waren in 1941 in De Gids en in De Stem verschenen (zie br. 16 n. 4).
-
eind3.
- Op 16 juni was Vestdijk begonnen aan de roman De aeolusharp; Vestdijk staakte al op 28 juni zijn werkzaamheden aan deze tot dusverre ongepubliceerde roman; twee hoofdstukken werden door hem zelf in oktober 1942 voor de druk gereed gemaakt (zie Hans Visser, Simon Vestdijk, een schrijversleven, Utrecht2 1987, p. 297). Het is mogelijk dat De Vries op deze roman doelt, maar ook dat hij het oog heeft op Vestdijks Essays in duodecimo (1952), waarvan het laatste, niet in de bundel opgenomen, essay gedateerd is 12 juni 1942 (zie br. 52 n. 5).
-
eind4.
- Zie Vestdijks ‘Van lompen gemaakt’ in de leugen is onze moeder (1965), p. 186.
-
eind5.
- De Vries' bespreking van Vestdijks Albert Verwey en de Idee (1940) was in Den Gulden Winckel jg. 40, afl. 6-7, juni-juli 1941, p. 1-5 verschenen (zie br. 18 n. 3). De Vries' bespreking is opgenomen in zijn S. Vestdijk: grootheid en grenzen van een fenomeen (ed. Rudi van der Paardt), Leiden [1987], p. 40-47.
-
eind6.
- Bedoeld is de kring rond Albert Verwey's tijdschrift De Beweging (1905-1919).
-
eind7.
- Bedoeld zijn de dichters behorend tot de zgn. generatie van 1910, waaronder P.N. van Eyck, A. Roland Holst, J.C. Bloem en Geerten Gossaert (pseud. van F.C. Gerretson) de voornaamsten waren; Van Eyck had te zamen met Gossaert en P. Geyl het tijdschrift Leiding (1930-1931) geredigeerd.
-
eind8.
- Dirk Coster (‘ome Dirk’) was samen met Anthonie Donker (pseud. van N.A. Donkersloot) redacteur van De Stem (1921-1941) geweest, aan welk tijdschrift De Vries incidenteel had meegewerkt. Over zijn vriendschap met Coster schreef De Vries in Meesters en vrienden (1962), p. 118-148.
J.L. van Tricht (‘ome Jan’) was de directeur van Van Loghum Slaterus' Uitg. Mij., de uitgever van De Stem, maar ook van Theun de Vries' eigen werk.
De Stem bundelde de humanitair-expressionistische schrijvers (zie Paul de Wispelaere, Van Stem tot anti-Stem. Een historisch beeld van het tijdschrift De Stem als brandpunt van humanistische en vitalistische stromingen in de Nederlandse literatuur tussen de twee wereldoorlogen, Antwerpen 1974).
-
eind9.
- Bedoeld zijn de schrijvers rond het tijdschrift Criterium, zoals Ed. Hoornik, Jac. van Hattum en Gerard den Brabander. Anthonie Donker had kort tevoren zijn Hannibal over den Helicon? (1940) aan deze dichtersbent gewijd, in welke studie hij zich, niet onwelwillend, voornamelijk bezighield met de verhouding die deze schrijvers tot de werkelijkheid onderhielden.
De Vries had eerder in ‘Dichters achter glas’, opgenomen in Vox humana (1941), zijn afwijzing van de zgn. Criterium-poëzie geformuleerd.
-
eind10.
- Vestdijks roman Iersche nachten die eerst in 1946 in het Nederlands zou verschijnen, maar waarvan een Duitse vertaling al in oktober 1944 verscheen (zie br. 35 n. 4). Vestdijk had van 28 februari tot en met 29 maart 1942 aan deze roman geschreven.
De Vries wijdde aan Iersche nachten twee artikelen: ‘Iersche nachten of: het sociaal mysterie bij Vestdijk’, in Politiek & Cultuur jg. 1, no. 1, november 1946, p. 428-432; en ‘Vestdijk vernieuwd’, in De Vrije Katheder jg. 6, nr. 26, 25 oktober 1946, p. 387. In mei 1944 schreef hij voorts een artikel over Iersche nachten en Aktaion onder de sterren (1941), ‘Vestdijk tussen Hellas en Eire’, dat voor het eerst gepubliceerd werd in S. Vestdijk: grootheid en grenzen van een fenomeen, p. 48-69.
-
eind11.
-
Het uur U, gevolgd door Een idylle door Martinus Nijhoff was in maart 1942 in boekvorm verschenen; Het uur U was voorgepubliceerd in Groot Nederland jg. 35, afl. 7, juli 1937, p. 1-14.
-
eind12.
- Bedoeld is Martinus Nijhoff, in de wandeling Pom geheten.
-
eind13.
- Bedoeld is o.m. het gedicht ‘Het veer’ uit de bundel Nieuwe gedichten (1934), waarvan in 1942 zowel een derde als een vierde - beide niet als zodanig herkenbare - druk verscheen.
-
eind14.
- Aan de reeks De Boogschutter, waarvan de titel later gewijzigd werd in Gastmaal der Eeuwen zou Vestdijk aanvankelijk zowel een essay over Leonardo da Vinci als over Friedrich Nietzsche bijdragen; beide zijn niet verschenen (zie br. 58 n. 4).
-
eind15.
- De filosoof prof. dr. H.J. Pos, die van 8 oktober 1940 tot en met 16 september 1943 te Sint-Michielsgestel zou verblijven (zie br. 52 n. 6).
-
eind16.
- Anton van Duinkerken (pseud. van W.J.M.A. Asselbergs) (zie br. 29 n. 6). Van Duinkerken verbleef van 4 mei tot 17 december 1942 te Sint-Michielsgestel.
-
eind17.
- Bedoeld is Essays in duodecimo (zie br. 52 n. 5, en br. 51a n. 3).
-
eind18.
- Waarschijnlijk Alex de Leeuw (zie br. 16 n. 5).
-
eind1.
- In een noot bij het essay ‘Schematisme der boeren’ (zie br. 3 n. 3), dat door Vestdijk ter vervanging van enkele op last van de bezetter gesupprimeerde artikelen in het eerste deel van Muiterij tegen het etmaal (1942) was opgenomen (zie br. 50 n. 2), schreef Vestdijk dat De Vries in Tegels van de haard (1941) een ‘beslissende stap voorwaarts’ had gedaan ten opzichte van het in dit essay besproken Het rad der fortuin (1938).
-
eind2.
- In Muiterij tegen het etmaal nam Vestdijk besprekingen op van De wereld een dansfeest (1938), De zomerreis (1938), Nachtgedaanten (1938), De zeven tuinen (1939) en De
menschenhater (1941) door Arthur van Schendel. De laatste bespreking diende ter vervanging van een gesupprimeerd artikel.
-
eind3.
- In Muiterij tegen het etmaal nam Vestdijk besprekingen op van Rood paleis (1936), 't Ongure Huissens (1935), Ijzeren agaven (1936), De wingerdrank (1937) en Karakter (1938) door F. Bordewijk.
-
eind4.
- In Muiterij tegen het etmaal nam Vestdijk besprekingen op van Blauwbaard en octopus (1938) en Howison's metamorphose (1938) door Johan van der Woude. De laatste bespreking diende ter vervanging van een gesupprimeerd artikel.
-
eind5.
- Naast een bespreking van Het rad der fortuin nam Vestdijk in Muiterij tegen het etmaal ook zijn bespreking van De Vries' Stiefmoeder aarde (1936) op, eveneens ter vervanging van een gesupprimeerd artikel.
-
eind6.
- Dit zou M. Nijhoff, wandelaar in de werkelijkheid (1946) worden, waaraan De Vries in het tweede halfjaar van 1942 en in het begin van 1943 werkte (zie br. 52 n. 8).
|