Vestdijkkroniek. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 59]G.H. Wynia
| |
1.De eerste die aandacht besteedt aan het thema zelfmoord in het werk van Vestdijk is Max Nord. In de Vestdijkkroniek van september 1980 (nr. 29) wordt zijn artikel ‘Zelfmoord: Een denkfout voor Vestdijk’ gepubliceerd. Nord gaat in het bijzonder in op een essay van Vestdijk, getiteld ‘Advies inzake zelfmoord’. Hij bespreekt de inhoud en probeert nader te bepalen wanneer Vestdijk het essay heeft geschreven. De strekking van dit essay brengt hij op dubieuze en tendentieuze wijze in verband met Vestdijks persoonlijke omstandigheden op het moment van schrijven. Vervolgens verschijnt in de Vestdijkkroniek van maart 1982 (nr. 34) een artikel van W.S. Huberts, waarin deze een jeugdverhaal van Vestdijk interpreteert. Huberts' artikel kan beschouwd worden als de eerste serieuze poging, om een verband te leggen tussen het essay ‘Advies inzake zelfmoord’ en Vestdijks verhalende werk. De meest recente publicatie waarin zelfmoord in het werk van Vestdijk aan de orde wordt gesteld, is De laatste deur van Jeroen Brouwers.Ga naar eind1. | |
[pagina 2]
| |
Een boek met als ondertitel: ‘Essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren’. De eerste alinea van de paragraaf die Brouwers aan Vestdijks werk wijdt, is - zoals hij in een noot vermeldt - ‘letterlijk overgeschreven uit een brief van Maarten 't Hart’ aan hemzelf (p. 104). Want, zegt hij in dezelfde noot, ‘ikzelf ken het werk van Vestdijk onvoldoende.’ (p. 103-104) 't Hart schreef het volgende aan Brouwers: ‘In het oeuvre van bij voorbeeld Simon Vestdijk brengt Trix Cuperus uit De koperen tuin zichzelf om met vergif; Stan Vastenou uit Het glinsterend pantser schiet zichzelf dood in een park (aan deze zelfmoord zijn een aantal mislukte zelf-moordpogingen vooraf gegaan); Willem Wegener uit De schandalen steekt zijn huis in brand en sluit zichzelf op in het brandende huis; in Vijf vadem diep steekt Thea Vervat zichzelf met een “koperen vruchtmesje” in haar linkerborst (of ze inderdaad sterft is uit het verhaal niet duidelijk op te maken, maar een ooggetuige beweert later: Thea heeft zich van kant gemaakt), - enzovoort.’ (p. 98) Foutief citeren (er staat niet ‘vruchtmesje’ maar ‘vruchtenmesje’), een falend geheugen (niet Stan Vastenou pleegt een aantal mislukte zelf-moordpogingen, maar mevrouw Van Groeningen, wier man verliefd is op Stan VastenouGa naar eind2. - een liefde waarvan zij op de hoogte is; vandaar), het is allemaal minder storend dan het afsluitende woordje ‘enzovoort’. Met dit woord suggereert 't Hart, dat zijn opsomming van vier zelf-moordgevallen zonder al te veel moeite met een groot aantal andere voorbeelden kan worden uitgebreid. Dit nu, is een misleidende suggestie. Want als we nagaan in welke van Vestdijks romans zelfmoord wordt gepleegd, dan kom ik tot de volgende bescheiden aanvulling: in Aktaion onder de sterren pleegt Timandra zelfmoord door van de rotsen in zee te springen; in Bevrijdingsfeest schiet de SS-er Heinz Mahrholtz zich met een revolver een kogel door het voorhoofd; in de Ierse roman De vijf roeiers hangt Maurice O'Flanagan zich op; in Op afbetaling ten slotte, maakt Krynie Woudema op dezelfde wijze een eind aan zijn leven als Heinz Mahrholtz. Op het gevaar af een zelfmoordgeval uit dit omvangrijke romanoeuvre te vergeten, stellen we dus vast, dat Vestdijk zeven geslaagde zelfmoordpogingen beschrijft. Het geval Thea Vervat laat ik hierbij buiten beschouwing, omdat aan de zekerheid van deze zelfmoord getwijfeld kan worden. Hetzelfde geldt voor Wim Mesquita, een studievriend van Anton Wachter uit De rimpels van Esther Ornstein; volgens een studiegenoot van Anton heeft Wim Mesquita zich van kant ge- | |
[pagina 3]
| |
maakt, maar dit bericht wordt door een ander tegengesproken. Het gevaar, dat deze beperking tot eenduidig geslaagde zelfmoordpogingen van romanpersonages die direct bij de handeling zijn betrokken een vertekend en daardoor onbetrouwbaar beeld oproept, is een denkbeeldig gevaar.Ga naar eind3. Vestdijk voltooide tweeënvijftig romans. Als we Het glinsterend pantser en Open boek, de eerste twee delen van de Victor Slingeland-triologie waarin de zelfmoord van Stan Vastenou wordt beschreven, in het vervolg als één roman beschouwen, dan wordt in zeven romans een geslaagde suïcide gepleegd. Ik betwijfel of men zich een dergelijk, niet erg spectaculair aantal voorstelt bij het lezen van 't Harts zo veelbelovende ‘enzovoort’... Kijken we niet langer naar het aantal gevallen, maar naar de wijze waarop Vestdijk deze zeven romanfiguren zelfmoord laat plegen, dan valt op dat hij niet erg inventief is: er is niet alleen weinig variatie, daarnaast speelt het zich bijna iedere keer op welhaast klassieke wijze af: drie keer door middel van een kogel; een keer door een sprong van de rotsen, gevolgd door verdrinking in zee; een keer door het slikken van arsenicum en een keer door middel van de strop. Alleen de wijze waarop Willem Wegener uit De schandalen zich van het leven berooft is afwijkend: hij steekt zijn huis in brand en komt om in de vlammen. Interessanter is het dan ook, om te kijken naar de dateringen van deze romans. Hier volgen ze in chronologische volgorde van ontstaan: (1) Aktaion onder de sterren - 9 september tot en met 21 oktober 1940; (2) Bevrijdingsfeest - najaar 1947; (3) De koperen tuin - augustus/september 1949; (4) De vijf roeiers - zomer 1950; (5) Op afbetaling - voorjaar 1952; (6) De schandalen - zomer/herfst 1952; (7) Het glinsterend pantser en Open boek - respectievelijk maart/april 1956 en april/mei 1957.Ga naar eind4. Zonder er zwaarwegende conclusies aan te willen verbinden, is het op zijn minst opvallend te noemen, dat noch in de negen romans die Vestdijk voor het binnenvallen van de Duitsers in Nederland schreef, noch in de drieëndertig romans die op Open boek volgden, een personage voorkomt dat zelfmoord pleegt. Voorts is het opmerkelijk, dat deze zelfmoordromans zich concentreren binnen een relatief klein tijdsbestek. Vestdijks schrijversloopbaan bestrijkt bijna veertig jaar; van 1940 tot 1958 komt het thema zelfmoord in zijn romans geregeld aan bod - daarvoor en daarna zoals gezegd niet, althans niet op een wijze, zoals die hierna zal worden besproken. | |
[pagina 4]
| |
2.In Aktaion onder de sterren komt Timandra's verkrachting, welke gevolgd wordt door haar zelfmoord, niet dwingend voort uit de handeling: een ontvoering was net zo aannemelijk geweest. Haar verkrachting hoefde overigens ook niet noodzakelijkerwijs gevolgd te worden door zelfmoord; een vlucht zou net zo geloofwaardig zijn geweest, evenals Aktaions bloedwraak op Strepsiades dit dan zou zijn geweest. Wel aannemelijk is de zelfmoord van de ondergedoken SS-er Mahrholtz uit Bevrijdingsfeest. Als hij in de slotfase van het verhaal moet vluchten, heeft hij voor de tweede keer een nieuwe identiteit toegewezen gekregen; vraag is dus: wie vlucht er nu eigenlijk? En zijn zelfmoord? De paniekreactie van een dronken man of de wanhoopsdaad van de mensgeworden radeloosheid? Iets van beide, denk ik. Want wie schiet zichzelf dood? Heinz Mahrholtz of Jan Klaver of Herman Müller? Wie het ook is, veel waarde kan hij op dat moment niet meer aan zijn eigen leven hechten, want wat betekent dat: ‘eigen leven’? Net als de zelfmoord van Timandra, wordt ook die van Trix Cuperus uit De koperen tuin niet beschreven.Ga naar eind5. Niettemin is zij de meest dramatische van de zes in deze paragraaf te bespreken gevallen en tevens de enige, die het karakter heeft van een met logische, maar daarom niet minder emotionele consequentie volbrachte daad.Ga naar eind6. Zij kon en wilde niet langer leven met de gedachte, dat Nol telkens zou worden herinnerd aan haar verhoudingen met anderen; door deze herinneringen zou hij nooit in staat zijn haar zijn oprechte liefde te tonen. Dit onherroepelijke besef heeft haar doen besluiten arsenicum te slikken. Niet zo zeer een ongelukkige liefde, maar evenmin angst voor een dreigend doodvonnis drijft Maurice O'Flanagan uit De vijf roeiers er toe zich op te hangen; het is veeleer vanwege de schuld die hem in de schoenen wordt geschoven, terwijl hij niet weet waaruit deze schuld bestaat; ook vanwege een huwelijk met de hem zo onsympathieke Eileen Kearny, dat hem is opgelegd als afbetaling van deze schuld; en ten slotte ook vanwege het feit dat hij zich niet opgewassen voelt tegen dit huwelijk. De zelfmoord die Krynie Woudema in Op afbetaling pleegt, is te vergelijken met die van Trix Cuperus: net als zij pleegt Woudema zelf-moord om reden van een te veel aan niet beantwoorde liefde. Ook nu weer moet de lezer gissen naar de ware aard van de zelfmoord: de onbezonnen daad van een cocaïnegebruiker of de wanhoopsdaad van | |
[pagina 5]
| |
een vertwijfelde liefhebber?Ga naar eind7. Waarschijnlijk iets van beide en tegelijk iets geheel anders, want Woudema's zelfmoord vertoont een onmiskenbare hang naar de theatrale geste, die om aandacht en medelijden vraagt. De zelfmoord van Stan Vastenou uit Het glinsterend pantser/Open Boek vindt haar belangrijkste oorzaak in haar problematische verhouding met Victor Slingeland. Net als Trix, weet Stan dat zij en haar geliefde elkaar nooit geheel zullen toebehoren. En net als Trix legt zij in geschrifte rekenschap af van haar gevoelens en overwegingen, die haar tot zelfmoord dwongen. Hierdoor kan de lezer dit proces tot op zekere hoogte meebeleven. Onder andere hierdoor onderscheidt beider zelfmoord zich van de overige gevallen. Bij het in chronologische (bijna chronologisch, want De schandalen komt verderop aan de orde) volgorde bespreken van deze zes zelfmoordgevallen, vallen een paar dingen op. Op de eerste plaats dit: de latere zelfmoorden komen overtuigender over, omdat ze hechter met de thematiek zijn verweven. Verder kunnen we vaststellen, dat de zelfmoordgevallen complexer worden. In dit verband zou ik de veronderstelling willen wagen, dat Vestdijk in de loop van zijn schrijverschap dit veeleisende thema in psychologisch en roman-technisch opzicht beter heeft leren hanteren. Beide gevolgtrekkingen worden nog duidelijker, wanneer wij de roman De schandalen nader beschouwen. Hierin beschrijft Vestdijk een bijzonder intrigerend en gecompliceerd geval van zelfmoord - onder meer hierom zal ik de zelfmoord van Willem Wegener als laatste bespreken. | |
3.Voor een goed begrip van de tot nu toe besproken zelfmoorden en de nog te bespreken zelfmoord van Willem Wegener is het noodzakelijk aandacht te besteden aan twee essays van Vestdijk. Allereerst is daar het essay ‘Advies inzake zelfmoord’. Dit essay staat afgedrukt in de in 1947 bij uitgeverij De bezige bij verschenen bundel Kompas der Nederlandse Letterkunde.Ga naar eind8. Een voetnoot bij de titel van het essay vermeldt het volgende: ‘Uit de bundel Essays in duodecimo. L.J. Veen, Amsterdam.’ (p. 416) In deze essaybundel, die in 1952 overigens niet bij Veen maar bij uitgeverij J.M. Meulenhoff uitkomt, zoekt men | |
[pagina 6]
| |
‘Advies inzake zelfmoord’ echter tevergeefs.Ga naar eind9. Een mogelijke verklaring hiervoor zal ik verderop geven. Vestdijk dateerde Essays in duodecimo ‘Doorn 1942-1943’. Aan de hand van de in 1985 heruitgegeven correspondentie tussen Vestdijk en Theun de Vries, is het vrij eenvoudig om vast te stellen, dat deze datering niet helemaal juist is. ‘Advies inzake zelfmoord’ hoeft dus niet per se 1942 of '43 geschreven te zijn. Wanneer dan wel? Max Nord, die ik in mijn inleiding reeds noemde, probeert deze vraag ook te beantwoorden. Hij dateert het essay eerst in de periode 1940-'47 en even later tussen 1942 en '47. Nauwgezette lezing van Vestdijks brieven en van de annotaties van de bezorger, leert ons echter dat Vestdijk met tussenpozen van april 1942 tot en met juni 1945 aan de bundel werkte. Dit lijkt bevestigd te worden door het feit, dat er met ingang van september 1945 in diverse tijdschriften een groot aantal essays uit de latere bundel wordt voorgepubliceerd. Opmerkelijk hierbij is, dat er in de jaren 1945-1948 minstens vijf essays verschijnen, waarbij in een noot vermeld staat, dat ze te zijner tijd opgenomen zullen worden in Essays in duodecimo - hetgeen in geen van de vijf gevallen gebeurd is. Tot dit vijftal behoort ook ‘Advies inzake zelfmoord’.Ga naar eind10. In dit essay legt Vestdijk uit, dat de latere zelfmoordenaar het slachtoffer is van een ‘persoonsverdubbeling’ ofwel ‘een splitsing der persoonlijkheid’ (p. 417). Dit ‘splitsingsproces’ is bij ‘de candidaat-zelf-moordenaar’ terug te voeren tot ‘een denkfout’: hij gaat er namelijk vanuit, dat het mogelijk moet zijn zich van een ondraaglijk lijden te verlossen door zijn lijdende helft te vernietigen (p. 417). ‘Wat hij daarbij nastreeft is in eerste instantie geen zelfvernietiging, maar eenvoudig de vernietiging van het lijden als zodanig.’ (p. 417) Hij begaat echter de vergissing te denken dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de moordende en de vermoorde helft van zijn persoonlijkheid. Dit verband bestaat niet, zegt Vestdijk. De ene ‘helft wordt tot “moordenaar”, de rest van de persoonlijkheid tot “slachtoffer”, en deze twee afgesplitste personages werken niet meer harmonisch samen, maar staan, in doelstelling en mentaliteit, onverzoenlijk tegenover elkaar. Op zijn hoogst kunnen ze “zichzelf” wijsmaken, dat ze hetzelfde nastreven.’ (p. 417/418) Vestdijks conclusie luidt dan ook: ‘Zelfmoord is onzinnig.’ (p. 418) Het leidt immers niet tot de beoogde vernietiging van de lijdende helft, maar tot die van de gehele persoonlijkheid, die slachtoffer én moordenaar belichaamde. Een aardige illustratie van een vergelijkbaar splitsingsproces vinden | |
[pagina 7]
| |
we in ‘Het dagboek van 't witte bloedlichaampje’, een jeugdverhaal van Vestdijk, daterend van 1922, en daarmee het eerste door Vestdijk beschreven zelfmoordgeval.Ga naar eind11. In het witte bloedlichaampje uit dit verhaal is, wat Vestdijk in zijn essay ‘een pathologische omneveling van de geest’ noemt, onhoudbaar voortgeschreden (p. 419). Deze leucocyt sterft als slachtoffer van zijn noodlottige liefde voor Gastrina, een vrouwelijke cel uit de maagwand, en mét hem sterft zijn liefde voor haar. Rationele overwegingen en hartstochtelijke verlangens voeren in de leucocyt een ongelijke strijd. Liefde maakt blind zegt het spreekwoord. En inderdaad is de ene helft van zijn ‘persoon’ blind voor de andere helft. Een blindheid die de dood van beider helften tot gevolg heeft. Zijn leermeester Schorscel, een cel uit de hersenschors, wijst zijn leerling met veel nadruk op de noodzaak zich te beheersen; hij moet zich niet laten meeslepen door zijn verlangen: ‘“[...] Bedwing je liefde! Tracht je gedachten af te leiden! Beheers je tot elke prijs!”’ (p. 50) Het witte bloedlichaampje wordt innerlijk verscheurd: ‘Aan de ene zijde smacht m'n overweldigende liefde voor Gastrina, 't verlangen haar te zien, [...] me met haar te verenigen... En daartégen keren zich àl m'n overige instincten en àlles, wat Schorscel me geleerd heeft: de drang om 't leven te behouden [...] en als hoogste eis: te leven voor een gelukkiger Celwereld, zoals m'n leraar me dat ingeprent heeft.’ (p. 50) In ‘Advies inzake zelfmoord’ horen we de verre echo van de woorden van de Schorscel, als Vestdijk de mens wijst op ‘die edelste aller menschelijke doelstellingen: de bestrijding van het lijden’ (p. 419). In plaats hiervan ‘offert de zelfmoordenaar aan wreedheid en angst, sadisme en masochisme, telkens met één helft van zijn wezen, dus ook nog met een verscheurde ziel, een slecht geweten.’ (p. 419) Het witte bloedlichaampje faalt in zijn poging zijn lijden aan een innerlijke verscheurdheid ten gevolge van de liefde te bestrijden. Hij offert aan de liefde - een liefde die voort lijkt te komen uit de angst om alleen te blijven, de angst om zijn geliefde en daarmee een deel van zichzelf te verliezen. Bij monde van Schorscel waarschuwt Vestdijk het witte bloedlichaampje voor zijn zelfvernietiging, net zoals hij dit ruim twintig jaar later in zijn essay ‘Advies inzake zelfmoord’ zal doen: de zelfmoordenaar gaat aan een innerlijk conflict dat een ziekelijke gespletenheid met zich meebrengt te gronde. Het schrijven van dit essay is moeilijk los te zien van andere literaire bezigheden in de jaren veertig. Zo verschijnt er van Vestdijks hand in het maandblad voor cultuur en politiek De Nieuwe Stem van juli-augus- | |
[pagina 8]
| |
tus 1946, een uitvoerige, achttien pagina's tellende recensie van het boek Moderne doodsproblematiek. Een vergelijkende studie over Simmel, Heidegger en Jaspers, de dissertatie van R.F. Beerling. Vestdijks bespreking is getiteld ‘Existentie en Eros’. Enkele maanden later, op 17 oktober 1946, schrijft hij aan Theun de Vries, dat hij maar gestopt is ‘met overtikken van Angst en Eros’,Ga naar eind12. een boek dat nooit is verschenen, maar dat werd verwerkt in Vestdijks gemankeerde dissertatie Het wezen van de angst, welke gedateerd is 1948-1949. De recensie is te beschouwen als een voorstudie voor zijn eigen dissertatie.Ga naar eind13. Dat zij, in tegenstelling tot vele andere recensies, niet werd gebundeld, vindt hierin zijn verklaring. Ongetwijfeld wilde Vestdijk doublures en overlappingen binnen zijn essayistische werk voorkomen. Vreemd genoeg heeft men tot op heden steeds over het hoofd gezien, dat Vestdijk ‘Advies inzake zelfmoord’ om dezelfde reden nooit heeft willen opnemen in Essays in duodecimo. Toen hij dit plan in 1947 in een voetnoot vermeldde, wist hij immers nog niet dat hij het essay een jaar later in zijn angst-studie zou verwerken. Het voert in dit verband te ver Vestdijks opvattingen over de angst samen te vatten. Ik wil dan ook slechts wijzen op dit ene punt: in de paragraaf ‘Liefde en dood’ uit het achtste hoofdstuk, treffen we een passage aan die bijna letterlijk zo voorkomt in ‘Advies inzake zelfmoord’! De betreffende passage uit dit essay luidt als volgt: ‘Waar reeds de gedachte aan de zelfmoord troostrijk is, daar moet de verwezenlijking wel dubbel troostrijk en begeerenswaardig zijn. Door zoo te redeneeren maakt de candidaat-zelfmoorde-naar zich echter aan een denkfout schuldig. Wanneer er in het geheel niets meer is, is ook het lijden er niet meer, zeer zeker; maar tevens is de vernietiging van het lijden er niet meer, d.w.z. er is niemand meer aanwezig die van deze vernietiging partij zou kunnen trekken.’ (p. 417) De bijna gelijke passage uit Het wezen van de angst: ‘De gedachte aan de dood mag troost schenken, dat is nog iets anders dan de dood als zodanig te aanvaarden. Men kan zeggen: de mogelijkheid van de dood wordt liefgehad, of de vage voorstelling ervan, niet de dood zelf. Wat men wenst is immers in het geheel niet de dood, doch de verlossing van het lijden, of het opheffen der beperkende individuatie. Wanneer er echter niets meer is om de verlossing te “beleven”, geen individu meer om zich na het slaken der knellende banden te ontspannen, dan heeft deze verlossing niet de minste betekenis.’Ga naar eind14. Na aldus de essentie van ‘Advies inzake zelfmoord’ verwerkt te hebben in Het wezen van de angst, verwierp Vestdijk het voorgenomen plan dit essay in de bundel Essays in duodeci- | |
[pagina 9]
| |
mo op te nemen. Mijns inziens is dit de meest aannemelijke verklaring voor het ontbreken van het essay in de genoemde bundel - alle psychologische hoogstandjes die Max Nord ter verklaring hiervan aanvoert ten spijt. Het is overigens opvallend met hoeveel omzichtigheid Vestdijk het thema zelfmoord in de paragraaf ‘Liefde en dood’ entameert. Het tegendeel van deze behoedzame bespreking vinden we terug in de heftigheid waarmee zelfmoord in ‘Advies inzake zelfmoord’ wordt bekritiseerd. Dezelfde heftigheid keert treffend genoeg weer in het slothoofdstuk van Het wezen van de angst, waarmee het verband tussen het essay en de studie nog hechter wordt. Vestdijk schrijft in dit afsluitende hoofdstuk het volgende: ‘In de angst worden wij met (totale) vernietiging bedreigd; maar doordat alles zich nog voltrekken moet in de toekomst [...] worden wij ons bewust, niet alleen van de ontoelaatbaarheid dezer zelfvernietiging (zodat wij ons te weer kunnen stellen), maar ook van de enorme waarde, die ons bestaan vertegenwoordigt, niet alleen voor onszelf, maar ook in een bovenpersoonlijke zin [...].’ (p. 677) Iets verder heeft Vestdijk het over ‘de onvervangbare waarde van het individu’ en het individu ‘als een “wonder”, waarin de talloze kosmische krachten tot hachelijk evenwicht zijn gebracht om het, alleen op grond van zijn vergankelijkheid en vernietigbaarheid, moedwillig aan de vernietiging prijs te mogen geven.’ (p. 677) Nogal gedreven en emotionele woorden hanteert Vestdijk hier, waardoor deze passage onmiddellijk herinnert aan de slotscène uit ‘Het dagboek van 't witte bloedlichaampje’, waarin de leucocyt de ontoelaatbaarheid van zijn zelfvernietiging uit het oog verliest en zich offert aan zijn hartstochtelijke liefde voor Gastrina.
Zowel in Vestdijks beschouwende werk als in zijn verhalende komt de zelfmoordproblematiek (en aanverwante thema's) met name in de tweede helft van de veertiger jaren regelmatig ter sprake; voor wat de romans betreft met een uitloop in de jaren vijftig. Dit verschijnsel te verklaren valt buiten mijn competentie. Wel kan ik wat meer inzicht verschaffen. De poging die ik daartoe wil wagen, vindt haar rechtvaardiging in een ander essay van Vestdijk, getiteld ‘Het lyrische beginsel van de roman’. Dit essay verscheen in het jaar waarin Het glinsterend pantser werd geschreven, te weten 1956.Ga naar eind15. Zoals de titel van dit essay reeds doet vermoeden, leidt Vestdijk de roman als genre af uit de lyrische poëzie. Hij onderscheidt drie fasen in deze ontwikkeling: lyrische poëzie - wijsgerig betoog - roman. Door de | |
[pagina 10]
| |
roman te laten voortkomen uit de filosofische verhandeling, legt Vestdijk een intrigerend verband tussen zijn eigen essayistisch-filosofische werk en zijn vertelkunst. Anderzijds wordt ook de afstand tussen zijn poëtische en beschouwende werk geringer. In Vestdijks beschouwing van deze drie fasen-ontwikkeling staan de termen zelfbespiegeling en zelfexpressie centraal: Vestdijk, die zich in een brief aan Marsman (gedateerd 18 februari 1934) karakteriseerde als behorend tot de ‘naturen met subjectief-lyrischen inslag’, heeft het in dit essay onmiskenbaar ook over zijn eigen werk.Ga naar eind16. Het komt mij dan ook voor, dat wij in deze opvatting van Vestdijk een verantwoording gevonden hebben voor het verklaren en interpreteren van zijn gedichten, verhalen en romans met behulp van begrippen ontleend aan zijn beschouwende werk. Tot nog toe beschouwde een ieder die Vestdijks poëtische en verhalende werk op deze wijze analyseerde het gegeven dat het allemaal uit de pen van een en dezelfde schrijver was voortgevloeid als een afdoende rechtvaardiging - mijns inziens ten onrechte. De grenslijnen tussen de verschillende genres binnen het oeuvre van Vestdijk werden onder verwijzing naar de hechte eenheid binnen dat zelfde oeuvre en naar de gebleken bruikbaarheid van de gehanteerde termen, door al deze over-enthousiaste scribenten wat al te gemakzuchtig uitgewist. Voor mijn verdere beschouwing is het van belang te weten, wat Vestdijk bedoelt met het lyrische beginsel van de roman. Zijn omschrijving hiervan is tegelijk een antwoord op de vraag ‘Waarom schrijft men romans?’ (p. 118) en luidt als volgt: ‘In de roman zoekt de ziel zich in vrijheid uit te drukken, zich te herkennen, zich te bevestigen. Wat daarbuiten ligt is minder wezenlijk. De mens maakt romans, omdat hij een mens is, en de aandriften om het te doen zijn zijn eigen diepste aandriften, die hij in laatste instantie met geen ander individu gemeen heeft.’ (p. 129) Een dergelijke creativiteitsopvatting vervaagt het verschil tussen de belevingswereld van een bepaald romanpersonage en die van zijn schepper aanzienlijk. Vestdijk merkt in dit verband op: ‘Een scheiding is niet goed aan te brengen, aangezien de auteur zich met elk zijner figuren pleegt te vereenzelvigen.’ (p. 133) Zo bezien is de psychologische roman niet langer uitsluitend een fictieve werkelijkheid, maar ook en niet op de laatste plaats een meest individuele expressie van het persoonlijk geestesleven van de schrijver. Vestdijk zegt het zo: de romancier ‘wil de werkelijkheid begrijpen, en de werkelijkste werkelijkheid is nog altijd hijzelf: de introspectieve roman ontstaat, de autobiografische roman, de bekentenis, - daarnaast de psychologische roman in zijn verschillende | |
[pagina 11]
| |
schakeringen, waarin de ander begrepen wordt naar de maatstaven van het zelf, en omgekeerd.’ (p. 139) En omgekeerd, dat wil zeggen: de schrijver begrijpt zichzelf door het creëren van romanfiguren die hij laat liefhebben, twijfelen en wanhopen op een wijze zoals hijzelf lief gehad, getwijfeld en gewanhoopt zou hebben. En waarom zou dit niet evenzeer voor het plegen van zelfmoord gelden? | |
4.De roman De schandalen, die Vestdijk in de zomer en herfst van 1952 schrijft, is een complexe roman, al was het alleen maar omdat het een psychologische roman is en tevens een introspectieve, een autobiografische en een bekentenisroman. Het is niet mijn bedoeling al deze facetten te ontrafelen, dit zou de roman afbreuk doen. Het zelfmoordgeval Willem Wegener bespreek ik uitvoeriger dan de andere, omdat ik van mening ben dat de kunstschilder Wegener binnen de reeks tot nog toe besproken romans ‘de werkelijkste werkelijkheid’ van de auteur Vestdijk belichaamt. Dit hoop ik duidelijk te kunnen maken. De schandalen heeft de ondergang van Willem Wegener als onderwerp. Als model voor Wegener koos Vestdijk de schilder Carel Willink, maar in het bijzonder zichzelf. Wegener moest het echter doen zonder Vestdijks vermogen tot distantiëring en werd daarnaast beschreven als minder makkelijk te beïnvloeden als zijn schepper. Dit doet nogal paradoxaal aan, maar naar ik aanneem heeft de eerstgenoemde karaktertrek betrekking op de kunst en de tweede op het dagelijkse leven. Voor Wegeners vrouw Ank stond Vestdijks levensgezellin Ans Koster model. In Vestdijks aantekeningen lezen we over haar: ‘Geringe ontw. niet decent. Wel burgerlijk, jaloezie als recht.’Ga naar eind17. Wegener heeft niet alleen huwelijksproblemen, hij verkeert tevens in een creatieve impasse. Hij schilderde al jaren met twee zeer verschillende penselen en met een van deze penselen levert hij zijn ‘eigenlijke werk’ af (p. 39). Met de schilderijen waaraan hij werkelijke waarde hecht krijgt hij een zekere bekendheid. Hij belandt in het Amsterdamse kunstwereldje en begint een relatie met een zekere Mary van Waerden. Door een jaloerse Ank wordt hij achterna gereisd als hij in Amsterdam bij zijn vriendin verblijft. Ank vertelt hem dat zij niet lang meer te leven zal hebben, omdat zij aan keeltuberculose lijdt. Hij reist met haar naar huis terug. In deze fase van het verhaal beschrijft Vestdijk hoe Wegener | |
[pagina 12]
| |
probeert zijn schildertechniek te vernieuwen. Deze poging loopt echter op een grote mislukking uit. Niet lang daarna overlijdt zijn vrouw, maar kort daarvoor hebben ze een openhartig gesprek. Ank vertelt hem, dat ze steeds het gevoel heeft gehad hem in de weg te staan. Dit ontkent hij met grote stelligheid. Hij geeft toe dat ze geen harmonisch huwelijk hebben gekend, maar juist daardoor heeft hij ‘superieur werk kunnen maken, wat [hij] nooit meer zal kunnen doen als [ze] doodgaat.’ (p. 312) Vier nachten later sterft Ank. Nu gaat het snel bergafwaarts met Wegener: eerst vernielt hij met een mes zijn ‘eigenlijke werk’, vervolgens gaat hij een tot mislukken gedoemde relatie aan met een jong meisje uit de buurt, daarna vermoordt hij de moeder van dit meisje en ten slotte steekt hij met zijn huis zichzelf in brand.Ga naar eind18. Wegener is dan al krankzinnig: hij lijdt aan achtervolgingswaanzin en hallucinaties. Deze laatste hebben betrekking op een dreigende oorlog en worden hem ingegeven door een lezing van professor Crammacher, die hij heeft bijgewoond. Tijdens deze lezing hoorde hij, dat de angst voor een komende oorlog in wezen niets anders was dan de vrees voor lichamelijk lijden. Slaagt men er niet in zich tegen deze angst te wapenen, (‘die edelste aller menschelijke doelstellingen’, zoals Vestdijk in ‘Advies inzake zelfmoord’ schreef) dan ‘blijft ons alleen nog over zelfmoord te plegen’, aldus Crammacher (p. 170). Wegener voegt de daad bij het door hem gehoorde woord. Bijna zeven jaar voor het schrijven van De schandalen leert Vestdijk de schrijfster Henriëtte van Eyk kennen. Hij bevindt zich op deze negende december 1945 in gezelschap van Jeanne van Schaik-Willing die model stond voor Mary van Waerden, de vriendin van Wegener. Zijn relatie met Henriëtte van Eyk zal duren tot 1962. Telkens wanneer hij in de beginjaren van deze relatie naar Amsterdam reist, laat hij in Doorn een jaloerse Ans Koster achter. Theun de Vries over haar: ‘“Ans was een zeer emotionele vrouw. De gedachte dat ze hem zou moeten verliezen, heeft haar tot deze extreme uitingen geprikkeld, zelfs tot het dreigen met zelfmoord toe,”’Ga naar eind19. Jaloezie als recht schreef Vestdijk in zijn aantekeningencahier voor De schandelen achter de namen Ank Wegener/Ans Koster... Soms vergezelde zij Vestdijk naar Amsterdam. Jeanne van Schaik over deze bezoekjes: ‘“Ze kwam al aanzetten toen Simon nog bij mij woonde. Die jaloezie maakte haar zó gespannen dat ik bang was dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren, misschien wel een moord. Simon was doodsbang voor haar. De sfeer als zij er was... het was altijd op de rand van het abnormale.”’ Theun de Vries is van mening dat zijn relatie | |
[pagina 13]
| |
met Henriëtte van Eyk voor Vestdijk ‘een verscheurend dilemma’ moet zijn geweest. Een verscheurdheid die in deze jaren nog eens versterkt werd door de weinig zachtaardige wijze waarop hij voor zijn depressies werd behandeld. Jeanne van Schaik ziet de roman dan ook als ‘een uiting van psychische abnormaliteit door onjuiste medische behandeling’. Hoe dit moge zijn, vast staat dat Vestdijk in de beginjaren '50 naast opium ook electroshocks kreeg toegediend. Wegeners hallucinaties aan het eind van de roman komen dus niet toevallig zo aangrijpend geloofwaardig over! In een brief aan zijn uitgever en vriend Geert Lubberhuizen schrijft Vestdijk over deze periode onder meer dit: ‘Later [na de opiumbehandeling] kwamen de klootzakken op het idee van de “elektroshocktherapie”. Heb ik óók gehad, in '54 hebben de idioten me 12× lens geslagen en “genezen” naar huis gestuurd.’Ga naar eind20. In zijn essay ‘Het lyrisch beginsel van de roman’ schrijft Vestdijk: ‘In de roman zoekt de ziel zich in vrijheid uit te drukken, zich te herkennen, zich te bevestigen.’ (p. 129) Wat Vestdijk in zijn romanfiguur en alter ego Willem Wegener herkende, zal nooit exact te achterhalen zijn, maar een indruk krijgen we uit het volgende citaat, afkomstig uit zijn aantekeningencahier en eveneens betrekking hebbend op Wegener: ‘Overgevoelig en consciëntieus, maar met een half-cynische, half-verwarde buitenkant. Links in optreden.’Ga naar eind21. Met dit laatste doelt Vestdijk op Wegeners onhandigheid in zijn contact met anderen. Wat Vestdijk zelf aangaat, deelt Jeanne van Schaik ons het volgende mee: ‘Er bestond in de sociale omgang geen onhandiger man dan Vestdijk.’ Belangwekkender dan deze karaktertrek is uiteraard de aangestipte overgevoeligheid. Wat Vestdijk zelf aangaat, komt dit duidelijk tot uitdrukking in zijn angst voor de (zelfmoord)dreigingen van Ans Koster. Behalve Theun de Vries die hiervoor geciteerd werd, heeft ook Henriëtte van Eyk hierover een uitspraak gedaan: ‘Maar mevrouw Koster was erg in het occulte verdiept en die werkte daar erg mee. Simon lachte erom, maar hij was er diep van onder de indruk. Ze heeft bijvoorbeeld wel eens gezegd dat ze me dood zou denken en dergelijke dingen. Daar kun je nou wel om lachen, maar hij was overgevoelig.’Ga naar eind22. Henriëtte van Eyk zelf komt niet voor in De schandalen. Naast Ans Koster en Jeanne van Schaik stond nog een derde vrouw uit Vestdijks leven model: Kinny Gablenz-Schuurbeque Boeije, zij stond model voor Emy Crammacher en haar werd de in 1949 verschenen sonnettencyclus ‘Madonna met de valken’ opgedragen. Henriëtte van Eyk is nogal negatief over De schandalen: ‘Het is niet een van zijn beste boeken. Hij had het beter niet kunnen schrijven, want | |
[pagina 14]
| |
achteraf sloeg hij een groot figuur tegenover zich zelf, tegenover die vrouw [Kinny] en tegenover mij. Uit die affaire [met Kinny] is alleen desillusie overgebleven.’Ga naar eind23.
Na al het voorgaande zal het duidelijk zijn dat de periode 1947-1957 om verschillende redenen een zeer ingrijpende periode in Vestdijks leven is geweest. In deze tien jaar schrijft hij zes romans waarin zelfmoord wordt gepleegd. Daarnaast publiceert hij in deze zelfde periode zijn essay ‘Advies inzake zelfmoord’, dat verwerkt wordt in zijn grote angststudie. Na alle lijnen die in het voorgaande zijn getrokken tussen diverse werken van Vestdijk en tussen zijn werk en leven, lijkt het mij gerechtvaardigd te zeggen, dat Vestdijk in de door hem tot leven geroepen en tot zelfmoord gedreven romanfiguren zichzelf heeft proberen te begrijpen, zichzelf heeft trachten te herkennen.Ga naar eind24. Hiermee wil echter niet gezegd zijn, dat Vestdijk met zelfmoordplannen rond liep. In zijn reeds eerder aangehaalde brief aan Lubberhuizen schrijft Vestdijk het volgende over zijn depressies: ‘Je zuivere rotzooi, hoor, maar het leven loopt alleen gevaar als je je van kant maakt, wat trouwens vaak genoeg gebeurt’. Doelt Vestdijk met deze laatste zinsnede op zichzelf? - zijn brief aan Lubberhuizen lijkt mij er persoonlijk genoeg voor. Hoe dit ook zij, op basis van een soortgelijke uitlating schildert biograaf Hans Visser Vestdijk wat al te gemakkelijk als een potentieel zelfmoordenaar af, terwijl bij Max Nord de wens de vader is van dezelfde gedachte.Ga naar eind25. Zonder ander en betrouwbaarder materiaal, is er echter geen enkele reden om aan te nemen, dat Vestdijk ooit serieus heeft overwogen een eind te maken aan zijn eigen leven: denken aan zelfmoord is iets geheel anders dan het beramen van zelfmoordplannen met de bedoeling deze ten uitvoer te brengen. In een brief van 21 augustus 1943 aan Theun de Vries voorspelt hij in zekere zin Wegeners ondergang. Dat is dus negen jaar voordat hij in het bijzonder zichzelf als model hanteert voor deze kunstschilder van het introverte karaktertype. Over dit type schrijft hij onder meer dit: ‘Biologisch, sociaal, cultureel, zijn ze vaak verdomd schadelijk, lastig en aanstootgevend; men zou ze dus eigenlijk moeten uitroeien, ware 't niet, dat ze zichzelf al uitroeien, op zijn minst door zich niet of nauwelijks voort te planten; vaak slaagt de bedreigende gemeenschap er nog in hen zelfmoord te laten plegen, alleen maar door hun voortdurend voor te houden: “Je bent niet als wij, je bent anders, je hoort hier niet, verdwijn,” - [...].’Ga naar eind26. Wie zo over zijn alter ego kan schrijven, heeft zich | |
[pagina 15]
| |
volledig herkend en begrepen, en zal de hand niet zo maar aan zichzelf slaan. Henriëtte van Eyk heeft Vestdijk slechts een keer in Doorn bij Ans Koster opgezocht. Hij leed op dat moment aan een zware depressie: ‘Ik vond hem, doodstil, in zijn kleine slaapkamer. De houten schotten voor het raam hielden alle licht tegen. “Ik ben het,” zei ik. In het donker graaide ik naar zijn hoofd, zijn hand. Hij mompelde wat. Ik kreeg de indruk dat hij niet tegen mij sprak, maar tegen de leegte om hem heen. Een zin heb ik duidelijk verstaan. “Het is een troost dat er een dood is...”’Ga naar eind27. Acht jaar later verwoordt zij haar herinnering aan dit bezoek nog pregnanter: ‘Ik ben [...] daar naar toegegaan en dat was gruwelijk. Hij lag in een pikdonkere kamer, luiken dicht. Vreselijk. En hij zei: “de enige troost is dat er een dood bestaat.”’Ga naar eind28. Een troost en geen vergissing. Evenmin een pathologische omneveling van de geest. Deze krachttermen uit ‘Advies inzake zelfmoord’ zouden mede voortgekomen kunnen zijn uit de angst ooit zelfmoord te plegen. Praten tegen de leegte of schrijven? Vestdijk koos telkens weer voor het laatste, voor de bezwerende kracht van de creativiteit boven de gapende leegte van de eigen dood. In plaats van een mogelijk tot zelfmoord voerende neurose resulteert deze keuze in een roman, waarin men een ander kan laten denken wat men zelf denkt en dit schenkt eveneens troost. Willem Wegeners laatste gedachten zijn deze: ‘Naar gelang zijn hoofd leeg liep, werd ook de ruimte leger. Maar tot het laatst toe wist hij, - wist iets in hem, - dat hij leefde, dat hij daar zeer verkeerd aan deed.’ (p. 378) Dit soort gedachten projecteert een schrijver op zijn romanfiguren en dankzij een zekere mate van vereenzelviging verzoent hij zich weer met het leven.
Hengelo, Januari 1987 |
|