Vestdijkkroniek. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
W.S. Huberts
| |
[pagina 26]
| |
spreken. De nadruk zal vooral liggen op het literair-historische aspect van een en ander - ik acht mij niet bekwaam de vertaal-technische aspecten aan een onderzoek te onderwerpen. Alvorens ik inga op de derde door Vestdijk uit het Duits vertaalde roman, wil ik enige opmerkingen van algemene aard maken. | |
1.2Op 12 december 1983 sprak de historicus J.C.H. Blom zijn inaugurale rede uit, met de als vraag gestelde titel In de ban van goed en fout? Uit deze titel blijkt reeds zijn primaire invalshoek; de begrippen ‘goed’ en ‘fout’ hebben vanaf mei 1945 hun zwaarwichtige rol in Nederland gespeeld, en soms zelfs zó zwaarwichtig dat de meningsvorming van velen in de ban van dit begrippenduo is geraakt. Blom pleit ervoor dat in zijn discipline, de geschiedwetenschap, de blik verruimd en het aandachtsveld verlegd wordt. Mijn discipline is de neerlandistiek en hoewel dit vakgebied van de begrippen ‘goed’ en ‘fout’ vrijwel geen last heeft gehad - en wel vooral omdat aan de ene kant de ‘foute’ letterkunde tot zeer recent geen wetenschappelijke belangstelling heeft gekregen en aan de andere kant omdat de Nederlandse letterkunde geen grote auteurs bezit die zich aan nationaal-socialistische zijde schaarden - loont het toch de moeite Vestdijks vertalingen uit het Duits mede in dit kader te beschouwen. Dit onderwerp loopt het gevaar te worden betrokken in de discussie of bijvoorbeeld Vestdijks handelwijze nu als ‘goed’ of ‘fout’ moet worden beschouwd. Per slot van rekening, heb ik al te horen gekregen, is het geen geringe zaak dat Vestdijk nog in 1944 een uit het Duits vertaalde roman laat verschijnen. Nu, ik moet u teleur stellen (of tevreden stellen, al naar gelang uw eigen opvattingen): ik zal mij niet met de vraag bezighouden of Vestdijk ‘goed’ of ‘fout’ gehandeld heeft. Afgezien van de vraag of het moreel aanvaardbaar, toelaatbaar en wenselijk is dat ik een waarde-oordeel over Vestdijks handelen vel (ik vind dat zulks niet het geval is), is het naar mijn stellige overtuiging onmogelijk om het complete materiaal bijeen te brengen waarop zulk een oordeel gebaseerd zou moeten zijn. Want hoe moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat Vestdijk weet heeft gehad van alle daden van zijn uitgevers? Of dat hij weet heeft gehad van de daden en opvattingen van de door hem vertaalde auteurs? Of dat hij invloed had op de keuze van de te vertalen auteur? Of op de keuze van het te vertalen werk? Of het aantal herdrukken? Nee, de ‘goed’ versus ‘fout’-discussie leidt hier tot niets. Te snel vervalt men in de rol van advocaat of in die van officier van | |
[pagina 27]
| |
justitie en geen van beide rollen lijkt mij literair-historisch en literairwetenschappelijk aanvaardbaar. Ik zal mij derhalve bezighouden met de feiten en met een voorzichtige interpretatie van deze feiten. Dat mijn conclusies slechts in algemene en behoedzame termen gesteld kunnen worden ligt besloten in de aard van de zaak. Noch Vestdijk, noch de literatuurwetenschap, noch wij, de geïnteresseerden in en bestudeerders van Vestdijks werk en leven, zijn gebaat bij een onderzoek naar ‘goed’ of ‘fout’ inzake Vestdijk. Zinvoller lijkt het mij het klassieke dualisme te verlaten en een beroep te doen op wat de historicus Kossmann eens voorstelde: het begrip ‘accommodatie’. Hieronder verstond hij díe vormen van contact, overleg en samenwerking met de bezetter, die te onderscheiden zijn van de op politieke overtuiging, machtsstreven of materieel winstbejag stoelende collaboratie.Ga naar eind4. Ik wil in het vervolg van mijn betoog op grond van de feiten aannemelijk trachten te maken dat Vestdijks gedragingen in het grote gebied tussen collaboratie en verzet een plaats moeten vinden. In dit gebied, dat sinds Kossmanns opmerking de term ‘accommodatie’ toegewezen heeft gekregen, wil ik echter een scheiding aanbrengen tussen actieve en passieve accommodatie. Tot welke groep ik Vestdijk wens te rekenen, zal, naar ik hoop, aan het eind van mijn voordracht duidelijk zijn. | |
2. Ludwig Tügel: Een zoon verliest en wint (1942)2.1In 1935 verschijnt bij de Haagse uitgever Boucher Vestdijks eerste vertaling (niet slechts de eerste vertaling uit het Duits, maar de eerste vertaling ‘tout court’). Het betreft de roman Voor hun vaderland van Bruno Brehm. De tweede druk verscheen of in 1942 of in 1943 - deze onzekerheid in datering is afkomstig van de Documentatiekaarten van het Letterkundig Museum, waar men blijkbaar niet zeker wist wanneer de uitgave het licht zag. Ook ik ben daar niet achter kunnen komen. In 1940 verschijnt de tweede door Vestdijk uit het Duits vertaalde roman: Catilina, van Karl Kreisler. Dit werk is nimmer herdrukt. Vestdijks derde en laatste vertaling uit het Duits verscheen in eerste druk in november 1942. Het is de roman Sankt Blehk van Ludwig Tügel, die in eerste druk in 1934 in Duitsland verscheen. Vestdijk noemt zijn vertaling Een zoon verliest en wint. Deze vertaling beleefde in totaal vijf drukken, waarvan de laatste in 1944 het licht zag. Deze laatste roman zal ik nu nader beschouwen. | |
[pagina 28]
| |
Ludwig Tügel leefde van 1889 tot 1972 en hij was een schrijver die in Nazi-Duitsland in hoog aanzien stond. Literatuurhistorici delen hem in bij de expressionistische schrijversgeneratie,Ga naar eind5. een groepering waaruit veel nationaal-socialistische auteurs zijn voortgekomen. Ik wil hier niet ingaan op de relatie tussen het expressionisme en het nationaal-socialisme, maar wat dit betreft is Tügel geen uitzondering te noemen. Contemporaine nationaal-socialistische critici waren overtuigd van de waarde van het werk van Tügel. Ik noem er twee. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was te Den Haag gevestigd het Reichskommissariat, van waaruit Nederland bestuurd werd. Een van de onderafdelingen van deze instantie was het Referat Schrifttum. Hoofd hiervan was H. Lohse - in letterkundige kringen een beruchte naam in de periode 1940-1945, want deze man had een stevige vinger in de pap van de censuur op Nederlandse literaire werken. In oktober 1943 zei deze Lohse van Tügels werk: Die Grundmotive der Tügelschen Werke sind immer wieder die Heimkehrersehnsucht, die Bewährung und die Kameradschaft und deshalb sind seine Bücher gerade jetzt besonders zeitnahe und kraftspendend.Ga naar eind6. Een van Tügels collega's, de auteur Hanns Arens, merkte in juni 1942 al op: [...] weil Ludwig Tügel heute zu jenen deutschen Erzählern zu rechnen ist, zu der nicht allzu großen Anzahl von wirklichen Dichtern, die den Bestand unseres gegenwärtigen Schrifttums ausmachen [...].Ga naar eind7. Over Tügels roman Sankt Blehk merkte deze Arens op: So ist dieses Buch im besten Sinne ein nationalsozialistischer Roman, ohne daß jemals direkt die Rede vom Nationalsozialismus ist.Ga naar eind8. | |
2.2Dan nu in het kort een bespreking van de roman. De gebeurtenissen in het boek spelen zich af tussen de zomer van 1918 en het voorjaar van 1919. De roman kent drie hoofdpersonen; een echtpaar met hun enige zoon. Het hoofdthema van de roman is de problematiek van de zoon. Hij voelt zich niet op zijn plaats in het gezin, waarin hij geboren is. De vader wil dat de zoon in zichzelf iedere karaktertrek die van zijn moeder afkomstig is, ontkent en bestrijdt, terwijl de moeder hetzelfde van de jongen eist, maar dan wat betreft de door de zoon overgeërfde karakter- | |
[pagina 29]
| |
eigenschappen van de vader. Eigenlijk is de zoon het enige bindmiddel tussen twee diametraal tegenover elkaar staande ouders. De Duitse titel van de roman, Sankt Blehk (een bijnaam voor de zoon), bedoelt dit aan te geven: Sankt is binnen de roman een symbool voor het moederlijke aspect in de zoon, en Blehk voor het vaderlijke - het voert hier te ver deze term in al zijn betekenislagen bloot te leggen. Dwars door dit hoofdmotief heen, is dan nog het secundaire motief van het geruïneerde Duitsland van na de Eerste Wereldoorlog te herkennen. Dit Duitsland, dat behalve economisch verwoest, ook psychologisch gedemoraliseerd was, vormt de achtergrond van het verhaal. De eigenlijke verhaaldraad is te vinden op het Noordduitse platteland, waar de roman speelt. De oorspronkelijke ondertitel van de roman geeft aan wat deze verhaaldraad inhoudt: Sankt Blehk: oder Die große Veränderung. Deze ‘grote verandering’ behelst het streven van de vader een moerassige regio in cultuur te brengen. In de roman wordt duidelijk gemaakt dat de vader de verkeerde middelen gebruikt bij het nastreven van zijn ideaal. Dit zal hem op den duur zelfs zijn leven kosten. Zoals ik al gezegd heb, heeft | |
[pagina 30]
| |
Vestdijk de titel van de roman gewijzigd. Wat in het Duits Sankt Blehk heet, wordt bij hem Een zoon verliest en wint - een opvallende wijziging, waarvoor ik ter verklaring twee suggesties kan aanvoeren. De eerste is taalkundig van aard. Letterlijk is Sankt Blehk namelijk onvertaalbaar. Sankt is het Duitse woord voor Sint, en binnen de romanwereld wordt dit gebruikt om de katholieke achtergrond van de moeder aan te geven. Blehk is de manier waarop Ludwig Tügel des vaders uitspraak van de Engelse persoonsnaam Blake weergeeft en door deze beide woorden aan elkaar te koppelen wil Tügel aangeven dat de zoon als kind tussen beide ouders heen en weer wordt geslingerd - het is verleidelijk hem met een Vestdijkiaanse zinswending een ‘kind tussen twee ouders’ te noemen. Dat de woordcombinatie Sankt Blehk in het Nederlands niet, of nauwelijks adequaat te vertalen is, mag duidelijk zijn. Vestdijk had echter heel goed een oplossing kunnen kiezen, die het de lezer duidelijk maakt dat het boek over iemand handelt die tussen twee polen heen en weer wordt geslingerd. Hij deed dit echter niet. Sterker nog, hij heeft (bewust, moeten wij aannemen) gekozen voor een totaal andersoortige vertaling, die de nadruk legt op de strijd tussen vader en zoon. Uit Vestdijks briefwisseling met Johan van der Woude is bekend dat Vestdijk in de zomer van 1941 aan deze vertaling werkte. Het vermoeden rijst dat hier een relatie te leggen is met Vestdijks eigen literaire werk uit deze periode. In 1940 verscheen de dichtbundel Water in zicht, waarin de ik over zijn relatie tot zijn ouders spreekt, in oktober 1942 zal Vestdijk de gedichtencyclus ‘Vader en zoon’ schrijvenGa naar eind9. en, ten derde, (een biografisch uitstapje) in deze jaren zal Vestdijk een veel intensiever contact dan voorheen met zijn vader opbouwen, daar deze ten gevolge van oorlogshandelingen uit zijn Haagse woning is gedreven en in de direkte omgeving van Doorn, Vestdijks woonplaats, is komen wonen. Overigens speelt de relatie tussen een vader en zijn zoon ook een rol in Vestdijks romans Aktaion onder de sterren (verschenen in 1940) en in Iersche nachten (verschenen in 1944). | |
2.3Dan wilde ik nu enige aandacht schenken aan het nationaal-socialistische aspect van deze vertaling. Dit aspect blijkt uit een aantal zaken, te weten: de politieke houding van de auteur, de inhoud van de roman, de receptie van auteur en werk, en, tenslotte, de politieke houding van de uitgeverij. | |
[pagina 31]
| |
2.3.1Ik zal eerst enige aandacht besteden aan de politieke opvattingen zoals die naar voren komen uit de roman. Bij een invalshoek als deze is er immer een meestal niet denkbeeldig gevaar aanwezig: men ziet spoken waar ze niet zijn, men ‘interpretiert hinein’. Ik zal mij derhalve beperken tot de meest evidente passages, ook al omdat ik mij hier en nu niet wil begeven op het gebied van de problematiek van de inhoudelijke kenmerken van nationaal-socialistische letterkunde. Op p. 173 van Vestdijks vertaling vinden wij de uitspraak: Garve kan het niet nalaten om bij deze gelegenheid tegen het Romeinsche recht uit te varen, dat in Duitschland in zwang is, hoewel het een ernstige bedreiging vormt voor alles wat Duitsch is naar geest, ziel en lichaam. Deze afperking van Duitsland tegenover de rest van Europa, waarbij deze rest als bedreigend werd ervaren, was in de Weimarrepubliek niet ongewoon. Na het ‘Diktat von Versailles’ immers kon het Latijnse deel van Europa, en met name Frankrijk, in Duitse ogen niet veel goeds doen. Dat Tügel een vooruitziende blik had, moge blijken uit het feit dat in de tweede helft van de jaren dertig in Duitsland inderdaad tot op zekere hoogte het geldend recht, dat gefundeerd was op het Romeins recht, vervangen werd door een wijze van rechtspreken die gebaseerd was op het oude Germaanse recht - of wat de nationaal-socialisten daarvoor aanzagen. Het moge bekend zijn dat de nationaal-socialisten - ondanks de overeenkomst in naam - niet veel ophadden met het socialisme. Ook bij Tügel komt deze opvatting naar voren. Zo op p. 236: Zij hebben geen lied, deze menschen, die alles op hun kop willen zetten. Zij kunnen niet juichen. Zij kunnen alleen maar schreeuwen. De internationale is hun lied. Zij volgen geen idee. Daarom moeten ze zich naar verouderde voorbeelden richten. Dat is allemaal dood. Het is geen eigenlijk leven meer. Het is lawaai en geschreeuw. Ik wacht op de groote verandering. Hier worden de communisten en socialisten verketterd en tegelijkertijd de hoop op een ‘groote verandering’ uitgesproken. Let wel, dit boek verscheen voor het eerst in 1934, toen de bruinhemden al aan de macht waren bij onze oosterburen! De beide citaten die ik zojuist aanhaalde zijn politiek getint. Uit het volgende citaat, blijkt dat behalve het politieke aspect van het nationaal-socialisme, ook het mystieke aanwezig is. Dit | |
[pagina 32]
| |
maakte een wezenlijk onderdeel van de nationaal-socialistische opvattingen uit. De christelijke moraal werd door de Duitse nationaal-socialisten vervangen door een op Germaanse (of wat zij daarvoor aanzagen) leest geschoeide mystiek die vooral in kringen van de SS opgang deed. In dit verband vallen dan termen als rasverwantschap, sibbe en midwinterfeest. Tügel verwijst naar deze zaken, waar hij op p. 256 spreekt als volgt: Er loopen draden van mensch tot mensch. Ze worden niet allemaal gesponnen. Sommigen groeien vanzelf, net als de takken van een boom, uit een anderen, sterken draad. Zij zijn plotseling aanwezig. De natuur heeft ervoor gezorgd, het eigen bloed. Bloedverwantschap noemt men het. Vader en zoon, dat is een draad, die nooit aan het licht gebracht kan worden. En duizend woorden, die men daarover zou kunnen spreken, wegen niet op tegen dat ééne woordje, dat verzwegen wordt, dat men niet uitspreken kan, en dat, als men het toch uitspreekt, onbegrijpelijk blijft. Het drijft, het zwemt in het bloed, van het hart vandaan, en weer naar het hart toe. Waar gaat het heen? Wanneer keert het weer terug? Staan de deuren ervoor open? Komt het voor gesloten deuren? Baant het zich een weg door alle versperringen heen? Kan dit woord, dat wetmatig voorgeschreven banen volgt, zich boven zijn eigen wet verheffen? Zooals vijandschap eens de innigste vriendschap wordt? Of haat in liefde verkeert? Tot slot nog een passage (p. 27) van evident nationaal-socialistische aard betreffende rassenopvattingen: Hij schudt zijn grijsgelokt hoofd. Wat kan hij er verder nog van zeggen? denkt hij. Deze Vlaamsche is van hetzelfde ras. Wij Brielingers zijn immers allemaal uit Vlaanderen of Friesland afkomstig. Neen, er is niets meer aan te doen! Blond haar en blauwe oogen. Ik wil het bij deze citaten laten. Ik heb geen passages aangehaald waarin Tügel spreekt over de stem van het bloed, over de noodzaak eener volksgemeenschap en over de strijd die Duitsland te wachten staat. Ik hoop genoegzaam te hebben aangetoond wat de waarde was van de boven aangehaalde opmerking van Arens: So ist dieses Buch im besten Sinne ein nationalsozialistischer Roman, ohne daß jemals direkt die Rede vom Nationalsozialismus ist. | |
[pagina 33]
| |
2.3.2Nu dan nog enige opmerkingen over de politieke achtergrond van uitgeverij Boot, toentertijd gevestigd te Voorburg. Over deze uitgeversmaatschappij is niet al te veel bekend. De meeste informatie erover is nog te vinden in het boek van Hans Elema over de tussen 1900 en 1960 vanuit het Duits in het Nederlands vertaalde romans, getiteld: Literarischer Erfolg in sechzig Jahren. Elema noemt uitgeverij Boot in een adem met uitgeverijen als De Amsterdamsche Keurkamer, Hamer, Holle & Co., Oceanus, Opbouw, Roskam, De Schouw, Storm, Volk en Bodem, Werkend Volk en Westland.Ga naar eind10. Al deze uitgeverijen stonden bekend om hun nationaal-socialistische politiek, zodat Elema hiermee uitgeverij Boot zwaar stigmatiseert. Over het fonds van uitgeverij Boot deelt Elema het volgende mee: Man kann hier hin und wieder das Wort ‘germanisierend’ gebrauchen, wird aber doch nicht ohne weiteres von Nazi-Literatur sprechen.Ga naar eind11. De uitlatingen van Elema betreffende uitgeverij Boot zijn echter niet allemaal even nauwkeurig, gezien zijn opmerking dat Boot ‘[...] schon vor dem Anfang des Krieges Tügels “Pferdemusik” herausbrachte [...]’Ga naar eind12. Niet Boot, maar wellicht de meest bekende nationaal-socialistische uitgeverij die Nederland gekend heeft, De Amsterdamsche Keurkamer, bracht deze vertaling op de markt. Toch blijft het zo dat uitgeverij Boot tot op zekere hoogte de nationaal-socialistische beginselen was toegedaan en deze beginselen in geschrifte uitdroeg. Bij oppervlakkige beschouwing is dit alles dus zeer incriminerend voor Vestdijk. Hoe zit het echter bij wat nauwkeuriger beschouwing? Zoals voor de hand zal liggen, worden de zaken dan aan de ene kant simpeler, maar aan de andere kant nòg gecompliceerder. De eerste vraag die ik mij stelde was: hoe komt Vestdijk eigenlijk terecht bij een uitgeverij als Boot? Hierover was in eerste instantie geen materiaal te vinden. Er was echter een losse opmerking in een brief van Vestdijk aan Theun de Vries, die mij aan het denken, en vervolgens op het juiste spoor zette. Vestdijk zegt daar: Ik corrigeer op 't oogenblik drukproeven voor Stok, waarop aan den achterkant de proeven van een door jou vertaalde roman staan [...]Ga naar eind13. De bezorger van de briefwisseling, Sjoerd van Faassen, annoteert hierbij: | |
[pagina 34]
| |
In september 1941 was Theun de Vries' vertaling van Seaforth Mackenzie, The young desires it, onder de titel Jeugd wil leven verschenen bij uitgeverij Boot te Den Haag. Wellicht heeft deze uitgeverij bedoelde vertaling laten drukken bij Ad. M.C. Stok, zodat deze over de proeven ervan beschikte.Ga naar eind14. Er is dus blijkbaar een verband tussen Stok, de man achter de Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij (waar onder meer in 1940 en 1941 Vestdijks vertaling van Eric Lowe's trilogie De geschiedenis van Robin Stuart was verschenen) en uitgeverij Boot. De suggestie van Van Faassen dat beide uitgeverijen van dezelfde drukkerij gebruik zouden hebben gemaakt lijkt mij niet vruchtbaar - want zelfs als dit het geval was, zou er nog geen reden zijn dat hierdoor de gesignaleerde gebeurtenis zou zijn voorgevallen. Nee, ik was er van overtuigd dat het verband tussen uitgeverij Boot en de Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij dieper moest zijn. De oplossing vond ik tenslotte in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam. Aldaar, in het archief van de Nederlandsche Kultuurkamer, is het bewijs te vinden dat er sterke banden hebben bestaan tussen beide voornoemde uitgeverijen. In een brief van 3 mei 1944 van de al eerder genoemde Lohse (hoofd van het Duitse Referat Schrifttum) aan jhr. mr. S.M.S. de Ranitz (toen president van de Nederlandsche Kultuurkamer) staat te lezen: Der jetzige Direktor der Zuidhollandschen Uitgevers-Mij., Herr Ad. M.C. Stok, Den Haag, Wagenstr. 70, war bis zum 31 Jan. 1943 Mitinhaber und Direktor der Uitgeverij Boot, gemeinsam mit Herrn van Dorssen und Frau Boot.Ga naar eind15. De context en status van deze mededeling laat ik maar even achterwege - voor mij is die nu niet van groot belang. Waar het om gaat is dat er dus een direkt verband tussen uitgeverij Boot en Ad. M.C. Stok bestond: deze man was tot 1 februari 1943 immers mede-eigenaar en direkteur! Wat betekent dit nu voor ons verhaal? Het werpt een ander, duidelijker licht op Vestdijks medewerking aan uitgeverij Boot. Uit Vestdijks briefwisseling met Theun de Vries blijkt al dat de vertaling van Tügels roman via Stok liep, zodat het niet ondenkbaar is dat Vestdijk de roman in opdracht van Stok, en niet in opdracht van uitgeverij Boot vertaalde. Blijkbaar is het dan Stoks handelen geweest dat er voor gezorgd heeft dat Vestdijks vertaling ondergebracht werd bij uitgeverij Boot. Dan zou Vestdijk niets te maken hebben met uitgeverij Boot, zodat de politieke houding van deze uitgeverij geen verband heeft met Vestdijk. Dit lijkt | |
[pagina 35]
| |
[pagina 36]
| |
mij niet onwaarschijnlijk. Overigens blijft nog altijd de vraag te beantwoorden met ingang van wanneer uitgeverij Boot nationaal-socialistische trekken begint te vertonen. Volgens Elema geeft Boot in de jaren 1943 en 1944 boeken met een nationaal-socialistische signatuur uit.Ga naar eind16. Dit komt aardig overeen met de gegevens zoals die uit het Rijksinstituut van Oorlogsdocumentatie naar voren komen; daaruit bleek immers dat Stok per 1 februari 1943 uit het bestuur van uitgeverij Boot trad. Er is al met al dus geen direkte relatie te leggen tussen Vestdijk en uitgeverij Boot. Wat wel overblijft is de intrigerende vraag wat Vestdijk ertoe gebracht heeft een roman van Ludwig Tügel te vertalen. Aangenomen mag worden dat Vestdijk wist wat voor vlees hij in de kuip had. Uit onderzoek van Jean Brüll is gebleken dat Vestdijk de contemporaine Duitse literatuur van nabij volgde, zodat hij geweten moet hebben uit welke hoek Tügels wind waaide.Ga naar eind17. Is hem hier dan wellicht enig opportunisme te verwijten? Opvallend blijft het, dat hij in de correspondentie met Theun de Vries geen woord wijdt aan zijn vertaling van dit werk van Ludwig Tügel, terwijl hij van zijn overige vertaalactiviteiten uitgebreid verslag doet. Ik zou hier willen spreken van Vestdijks accommodatie. De Duitsers zijn aan de macht ten tijde van zijn keuze voor dit boek, en in medio 1941 kon niemand nog voorzien dat in mei 1945 de kaarten anders zouden liggen. Wel was al zeker dat het vrije schrijverschap aan banden zou worden gelegd, en uit Vestdijks correspondenties blijkt dat hij zich hiervan bewust is geweest. Zou het niet van verstandig beleid getuigen, kan Vestdijk gedacht hebben, om een Duitse roman te vertalen? En dan het liefst een roman die niet openlijk de Nieuwe Orde propageert, maar die er zich ook niet tegen verzet? Ik ben mij er van bewust dat ik mij met dit soort speculaties op glad ijs begeef, maar zonder geschreven getuigenissen over deze zaken blijft mij niets anders over. Daar komt dan in Vestdijks geval nog bij dat hij alle reden kon hebben zich ongemakkelijk te voelen - zelfs ongemakkelijker nog dan andere auteurs. Vestdijk was immers sinds de tweede helft van de jaren dertig regelmatig aangevallen - onder meer vanuit nationaal-socialistische hoek, hoewel niet uitsluitend door aanhangers van deze politieke richting.Ga naar eind18. Mijn vermoeden wordt bevestigd door een uitlating van Theun de Vries, die mij zei dat Vestdijk hem had verteld dat hij de Tügel-vertaling maakte om zich een alibi te verschaffen. Met de vertaling van een roman van Tügel hoopte Vestdijk de met name door Else Böhler, Duitsch dienstmeisje opgewekte wrok van de nazi's af te kunnen wenden.Ga naar eind19. Overigens is ook de publikatie van zijn roman Iersche nachten als een daad van accommodatie te | |
[pagina 37]
| |
beschouwen. De eerste druk van deze roman verscheen namelijk in 1944, en niet in Nederland in het Nederlands, maar in Duitsland, en in het Duits!Ga naar eind20. De ironie van het geval wil dat aan de ene kant de Engelsen in het boek worden afgeschilderd als onderdrukkers van de Ieren - een situatie die de Duitsers natuurlijk welgevallig zal zijn geweest -, maar aan de andere kant is er wel degelijk sprake van een situatie die gelijkenis vertoont met die in Nederland in de jaren 40-'45: een onderdrukkende, bezettende macht tegenover een naar vrijheid smachtend volk. Aan de ene kant gééft Vestdijk de Duitsers iets, en aan de andere kant néémt hij iets: Vestdijk, ‘de man van het midden’, in optima forma.Ga naar eind21. Er zit overigens nóg een ironisch facet aan de verschijning van Iersche nachten in het Duits in Duitsland. Vanaf omstreeks augustus 1943 stond Vestdijk op de ‘zwarte lijst’Ga naar eind22. van in Nederland verboden auteurs en een in Nederland verboden auteur kon blijkbaar wel in Duitsland publiceren! | |
[pagina 38]
| |
3. Tot slot3.1Vestdijk heeft getracht zich aan te passen aan de nieuwe situatie, zoals die ontstond na de inval der Duitsers in mei 1940. Hij heeft zich geaccommodeerd. Dit blijkt uit een aantal zaken. Zo memoreer ik allereerst de eerst in het Duits verschenen roman Iersche nachten, vervolgens het rekest dat hij schreef toen het er om ging de Duitse instanties er van te overtuigen dat hij zo spoedig mogelijk uit Sint-Michielsgestel moest worden vrijgelaten,Ga naar eind23. dan de brief aan Pierre H. Dubois, waarin deze hem om raad vraagt betreffende de toetreding tot het LetterengildeGa naar eind24. en tot slot zijn eerder uitgebreid aan de orde gekomen vertaling van Ludwig Tügels roman Sankt Blehk. | |
3.2Uit het voorgaande is op te maken dat Vestdijk zich actief heeft opgesteld waar het erom ging zich te accommoderen. Met name blijkt dit uit de gebeurtenissen rond het rekest dat zijn vrijlating uit Sint-Michielsgestel moest bewerkstelligen, maar ook uit zijn vertaling van Tügels roman. De beslissing of dit nu als ‘goed’ of ‘fout’, of als moreel verwerpelijk of menselijk begrijpelijk (of alle mogelijkheden daar tussenin) moet worden gekarakteriseerd, laat ik graag aan anderen over. Ik heb slechts getracht Vestdijks handel en wandel zo nauwgezet mogelijk | |
[pagina 39]
| |
weer te geven. Dat het belangrijk is onderzoek in deze materie zo nauwgezet mogelijk te laten zijn, moge blijken uit het feit dat het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag in zijn vitrine betreffende de letterkunde in de jaren 1940-1945 enige aandacht aan Vestdijk gewijd heeft - aandacht, die niet uitblinkt door nauwgezetheid. Zo staat vermeld dat Vestdijk zich gedwongen heeft aangemeld als lid van de Nederlandsche Kultuurkamer, een bewering die op basis van het ons momenteel ter beschikking staande materiaal voorbarig is te noemen, en bovendien wordt gezegd dat Vestdijk na zijn aanmelding nog slechts clandestien gepubliceerd heeft. Men heeft vermoedelijk de in 1944 verschenen eerste uitgave van Irische Nächte over het hoofd gezien. Hieruit blijkt maar weer eens dat men niet nauwgezet genoeg kan zijn. Mijn reconstructie van Vestdijks daden brengt mij ertoe te zeggen dat hij zich naar mijn mening dermate handelend heeft opgesteld, dat er sprake is van actieve accommodatie. Tot slot wil ik dan nog ingaan op de vraag wat voor nut het heeft om allereerst het begrip ‘accommodatie’ onder te verdelen in een passieve en een actieve vorm, en vervolgens wat er de zin van kan zijn Vestdijk in dezen een actieve rol toe te bedelen. Naar mijn overtuiging biedt de onderverdeling van het begrip ‘accommodatie’ in een passieve en een actieve variant de mogelijkheid gedrag van personen in de jaren 1940-1945 in een beter daglicht te beschouwen. Zoals sommige massasociologen immers zeggen, is er van iedere gemeenschap gemiddeld altijd 7% actief in de bestrijding van problemen (in ons geval: het verzet), 7% schaart zich aan de kant van de problemen (de collaborateurs) en de resterende 86% stelt zich passief en inert op. Toegepast op Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog zou dit betekenen dat ruim vier-vijfde van de bevolking zich ‘geaccommodeerd’ heeft. Wanneer een term, die als verklarend geïntroduceerd wordt, betrekking blijkt te hebben op bijna 90% van de onderzochte populatie, lijkt mij het verklarende aspect gering. Daarom vind ik de onderverdeling ‘passief’ versus ‘actief’ gerechtvaardigd en nuttig. Dit doet ook meer recht aan de verschillende gedragingen die zijn op te merken binnen de groepering der geaccommodeerden. Voorop staat dat niemand in 1940 kon weten hoe lang de oorlog zou duren. Er waren er niet weinig die dachten dat de Duitse suprematie op het Europese vasteland van zeer lange duur zou blijken te zijn. In dit licht bezien was het noodzakelijk een modus vivendi te vinden waardoor men in staat werd gesteld met behoud van eergevoel zich te hebben aangepast aan de nieuwe omstandigheden. Gerard Reve zou zeggen: er moet brood op de | |
[pagina 40]
| |
plank blijven komen. Om dit te bewerkstelligen waren er natuurlijk vele manieren voorhanden. Zo kon men zich geheel afzijdig trachten te houden en zijn leven proberen voort te zetten zoals men dit voor 1940 gewoon was. Op het platteland was deze houding vanzelfsprekend gemakkelijker aan te nemen en vol te houden dan in de steden. Ook kon men de (noodzakelijke) contacten met de bezetter zo minimaal mogelijk laten zijn. Dit rangschik ik allemaal onder passieve accommodatie. Men doet slechts datgene wat absoluut noodzakelijk is, en zekere niet meer dan dat.Ga naar eind25. Iedere daad die hier bovenuit stijgt, beschouw ik als actieve accommodatie. Naar mijn mening heeft Vestdijk op zeker twee vlakken actieve accommodatie gepleegd. Ik doel allereerst op het feit dat zijn roman Iersche nachten in 1944 Duitsland voor het eerst verscheen, en vervolgens wijs ik op zijn vertaling van Ludwig Tügels roman Sankt Blehk. Hoewel ik Vestdijks precaire positie als van vele zijden aangevallen schrijver-om-den-brode heb gesignaleerd en in mijn overwegingen heb betrokken, ben ik er niet van overtuigd dat de verschijning in Duitsland van Iersche nachten en de vertaling van Tügels roman absoluut noodzakelijk waren voor Vestdijk om zonder gevaar de bezetting door te komen. Daarom voeg ik aan zijn houding van accommodatie het adjectief ‘actief’ toe, - met de nadruk (en ik hecht er bijzonder aan dit te beklemtonen) dat dit geen moreel oordeel is, of wil zijn. | |
[pagina 42]
| |
Appendix: Vestdijk en de KultuurkamerOver deze kwestie verschenen recentelijk artikelen van L.F. Abell, ‘Waarom Vestdijk tekende voor de Kultuurkamer’ (Vestdijkkroniek, sept. 1985), van G.H. Wynia, 'S. Vestdijk, woekeraar met talenten (Het oog in 't zeil, febr. 1986) en van Anne Wadman, ‘Vestdijk en het achterdeurtje (Vestdijkkroniek, sept. 1987). Bij wijze van aanvulling op met name Wadmans conclusies lijkt het mij zinnig op te merken dat Vestdijk met zeer grote waarschijnlijkheid nimmer lid van de Nederlandsche Kultuurkamer is geweest. Ik ben mij er van bewust dat dit in tegenstelling staat tot wat er tot nu toe over dit vermeende lidmaatschap bekend is. Ik ga dieper op de zaak in dan voor de hand zou liggen na het werk van Abell, Wynia en Wadman, omdat helaas geen van hen archiefonderzoek in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam (RvO) verricht heeft, terwijl mij gebleken is dat het aldaar aanwezige archief van de Nederlandsche Kultuurkamer veel interessante informatie betreffende deze zaak bevat. Het lijkt mij nuttig deze informatie toe te voegen aan het reeds bekende feitenmateriaal. In de (niet compleet) bewaard gebleven registratie van aanmeldingen voor de Nederlandsche Kultuurkamer, aanwezig in het RvO, komt Vestdijks naam niet voor. In de bewaard gebleven correspondentie tussen H.M. Klomp en prof. dr. J. de Vries, resp. leider en bestuurder van het Letterengilde, wordt in de periode januari-juli 1943 met geen woord over Vestdijk gesproken. Met name dit laatste is zeer opvallend, daar er door de Nederlandse nationaal-socialisten grote waarde werd gehecht aan het overhalen van bekende Nederlandse auteurs om zich aan de zijde van de Nieuwe Orde te scharen. Had Vestdijk, na zijn gesprek in begin maart 1943 met Hans Klomp ook maar iets van zich laten horen, dan had Klomp met grote waarschijnlijkheid De Vries, zijn directe superieur, onmiddellijk laten weten dat Vestdijk zich had gemeld. Wanneer nu deze informatie naast de al bekende wordt gelegd, dan ontstaat het volgende beeld. In het najaar van 1942 geeft Vestdijk te kennen in ruil | |
[pagina 43]
| |
voor vrijlating uit St.-Michielsgestel zich te willen aanmelden voor de Nederlandsche Kultuurkamer. Na veel vijven en zessen, uitgebreid door Wadman weergegeven, volgt in de laatste weken van februari 1943 dan uiteindelijk deze vrijlating. In maart 1943 heeft Klomp in hotel Terminus te Utrecht een gesprek met Vestdijk, dat als doel heeft Vestdijk te zeggen hoe te handelen in verband met zijn aanmelding. Hoewel Vestdijk erg tegen dit onderhoud heeft opgezien, bleek het mee te vallen: Klomp stelde er veel meer belang in Vestdijk te overtuigen van het belang van aanmelding van de belangrijkste Nederlandse schrijvers als geheel, dan Vestdijks particuliere aanmelding. Hij geeft Vestdijk het advies een aanmeldingsformulier aan te vragen, maar dit niet terug te sturen. Op deze manier is Klomp tegenover zijn superieuren gedekt en heeft Vestdijk aan zijn verplichting voldaan. (De gang van zaken bij aanmelding bij de Nederlandsche Kultuurkamer was als volgt. Men schreef een brief, waarin men te kennen gaf zich te willen aanmelden. Als reactie volgde dan de toezending van een aanmeldingsformulier. Wanneer men dit formulier ingevuld had geretourneerd, volgde de toezending van een tweede aanmeldingsformulier, ditmaal bestemd voor het gilde waarin men zou worden geplaatst - er bestonden in totaal zes gilden voor zes verschillende beroepsgroeperingen van kunstenaars. Dit tweede aanmeldingsformulier was vergezeld van een ariërverklaring. Beide formulieren moesten worden ingevuld, ondertekend en geretourneerd. Dit behelsde de formele aanmelding. Deze aanmelding werd door de Nederlandsche Kultuurkamer in behandeling genomen en het besluit werd dan de aanvrager t.z.t. medegedeeld. Door het constante personeelstekort en het verloop van de oorlog, is het bijna nooit voorgekomen dat de gehele procedure werd afgerond. Slechts zeer weinig mensen hebben daadwerkelijk bericht gekregen dat hun aanmelding geaccepteerd werd. Het bleef meestal bij terugzending van de toegezonden twee formulieren.) Nu blijkt uit het archief van de Nederlandsche Kultuurkamer niet dat Vestdijk zich metterdaad aangemeld heeft, ook al verkeerde hij in de veronderstelling dat zulks het geval was. Wellicht heeft Vestdijk het gesprek met Klomp als aanmelding beschouwd. e.c. (Ik maak hier van de gelegenheid gebruik het bovengenoemde artikel van Wadman aan te vullen: op p. 24 zegt Wadman dat A. Roland Holst zich in het voorjaar van 1943 zou hebben aangemeld voor de Nederlandsche Kultuurkamer. Deze gebeurtenis is voor Wadman aanleiding op te merken dat Vestdijk de aanmelding van Roland Holst ten onrechte e.c. aanhaalt, wanneer hij zich verontschuldigt voor zijn eigen aanmelding. Wadman | |
[pagina 44]
| |
vergist zich hier echter, hetgeen een ander licht werpt op zijn uiteindelijke stellingname tegenover Vestdijks handelen. Roland Holst meldde zich namelijk in het voorjaar van 1942 aan, zodat deze gebeurtenis wel degelijk van invloed kan zijn geweest op Vestdijks handelwijze). Hoewel Vestdijk derhalve al met al niet te beschouwen is als een ‘de facto’-lid van de Nederlandsche Kultuurkamer, rechtvaardigt de loop der gebeurtenissen natuurlijk Vestdijks eigen opvatting dat hij wél lid is geweest. Dat dr. J. van Ham, hoofd van de Afdeeling Boekwezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, Vestdijk in augustus 1943 niet als lid van de Nederlandsche Kultuurkamer beschouwde, blijkt uit de bij dit artikel afgedrukte ‘zwarte lijst’ van verboden auteurs. Vestdijk behoort tot de ‘categorie van auteurs, die zich tot nu toe niet bij de Nederlandsche Kultuurkamer meldden’ - deze brief van Van Ham is overigens het enige, mij bekende, officiële stuk waarin over Vestdijks lidmaatschap van de Nederlandsche Kultuurkamer wordt gesproken. Reconstructie van de gebeurtenissen berust op vergelijking van de informatie in Lisette Lewins boek Het clandestiene boek 1940-1945, in de bovengenoemde drie artikelen van Abell, Wynia en Wadman, in de correspondentie Vestdijk-Henkels en in het archief van de Nederlandsche Kultuurkamer, berustend in het RvO. |
|