| |
| |
| |
T. van Deel
Vestdijknotities
1.
Hoe sterk de Nagelaten gedichten van Vestdijk samenhangen met zijn Verzamelde gedichten kon maar ten dele tot uitdrukking worden gebracht in de wijze van samenstelling van de Nagelaten gedichten en in de ‘Aantekeningen’ achterin. Alleen in die gevallen waarin uit de handschriften blijkt dat Vestdijk aanvankelijk een groep of serie voor ogen stond waaruit hij ten slotte maar een gedeelte publiceerde, zijn we afgeweken van het principe van chronologische presentatie en hebben we wat bij elkaar hoort ook bij elkaar gezet. Daardoor laten ook de Nagelaten gedichten al het soort rubrieken of afdelingen zien waarmee Vestdijk zijn bundels placht onder te verdelen. Wanneer wij, als editeurs, ons evenwel op het standpunt gesteld zouden hebben dat een thematische ordening of een ordening naar onderwerp, zoals Vestdijk die altijd nastreefde, in de uitgave van zijn Nagelaten gedichten geïmiteerd zou moeten worden, dan had het er natuurlijk nog heel anders uitgezien. Wij hadden afdelingstitels dan kunnen overnemen uit de Verzamelde gedichten. Dan zouden bij voorbeeld ‘In den polder’ (230), ‘Het ontstaan van Ransdorp’ (231) en ‘Brabantsch ven’ (235) behoren bij de afdeling ‘Sombere en ironische landschappen’ (VG I, 211), de ‘19e-Eeuwsche prent’ (314) bij de afdeling ‘Prenten’ (VG I, 301), ‘Portret van Johanna van Aragon’ (323) bij ‘Onttroonden’ (VG I, 309), ‘Zeeschildpadden’ (224) bij ‘Dieren’ (VG I, 275), ‘Almbachklamm’ (89) bij ‘Alpenreis’ (VG I, 223), ‘De leuning’ (312) en ‘De oude tante’ (313) en misschien ook ‘De huisgenoot’ (191), alleen al om formele redenen bij de serie ‘Uit een oud fotoalbum’ (VG I, 191), en zo kan men
doorgaan. Er zijn, bij geduldige beschouwing en bij een goede kennis van de inhoud en indeling van de Verzamelde gedichten weinig gedichten nagelaten die niet - ook al ontbreekt in de handschriften een expliciete aanwijzing van zo'n verband - passen bij wat alreeds gepubliceerd was. Vestdijk heeft dan ook niet een of meer kanten van zijn dichterschap achtergehouden, hij heeft een teveel over de hele linie besnoeid.
| |
| |
| |
2.
Waarom zijn er minder gedichten uit latere jaren nagelaten? Dat is een vraag die men zich zou kunnen stellen. In de ‘Verantwoording’ bij de Nagelaten gedichten suggereren wij dat dit verband houdt met het feit dat Vestdijk later - dus na de jaren dertig - veel planmatiger te werk is gegaan en reeksen is gaan schrijven die vantevoren door een schema werden bepaald. Afgezien van een simpele reden als meer ervaring in het (poëzie)schrijven is het strengere reekskarakter van Vestdijks latere gedichten zeker de reden van het feit dat uit die periode maar weinig gedichten ongepubliceerd zijn gebleven.
Hierbij is een overweging op zijn plaats met betrekking tot het verschijnsel reeks. In Vestdijks vroege poëzie lijken ook reeksen aanwezig, bij voorbeeld ‘De parasiet’. Toch is ‘De parasiet’ geen reeks te noemen: het is eerder een lang gedicht in afdelingen en niet een reeks in de zin waarin ‘Rondgang door het jaar’ of ‘De Schuttersmaaltijd’ een reeks zijn. Datzelfde geldt voor ‘Huiselijke arabesken’ en ‘Ontmoetingen in het Vondelpark’, die weliswaar uit een aantal genummerde gedichten bestaan, maar die geen reekskarakter vertonen in de meer strikte zin van het woord: het zijn losse gedichten die door middel van het onderwerp een zekere samenhang hebben. Eigenlijk verschillen zulke groeperingen niet veel van die welke Vestdijk aanbracht onder afdelingstitels als ‘Heksen’ of ‘Berijmd palet’.
Misschien is het reekskarakter van ‘Water in zicht’ en ‘Fabels met kleurkrijt’ iets dwingender, al betwijfel ik het. Uit de serie ‘Water in zicht’ zijn heel wat gedichten geschrapt en dat is toch alleen mogelijk wanneer er een weinig organisch verband aanwezig is. Ik geloof dat Vestdijk pas met ingang van ‘De Schuttersmaaltijd’ - ik houd de volgorde van de Verzamelde gedichten even aan - een echte reeksdichter is te noemen. Zonder twijfel onder invloed van zijn studie Albert Verwey en de Idee, waarin hij diep inging op het fenomeen reeks, kwam hij tot de overtuiging dat groepen gedichten zelf ook weer onderhevig moeten zijn aan een ordening en een verloop waardoor ze niet alleen afzonderlijk maar ook bij elkaar en in samenhang een poëtische bewering zijn. Zo dacht hij er vroeger niet over, vandaar dat hij toen zonder veel moeite gedichten die blijkbaar tot een zelfde groep behoren kon afzonderen en van publikatie kon uitsluiten, getuige de Nagelaten gedichten.
| |
| |
| |
3.
Vestdijk en Leopold - een groter tegenstelling in werkwijze is moeilijk denkbaar. Leopold is de dichter die er lang, soms jaren, over deed om zijn tekst tot stand te laten komen en in wiens nalatenschap dan ook vrijwel geen voltooide gedichten zijn aangetroffen. De meeste verkeren nog in een zodanige staat van onafheid dat ze veel witte plekken vertonen en een grote hoeveelheid open varianten. Wat het voor aanblik oplevert wanneer men tot uitgave van zulk onvoltooid werk besluit, laat de historisch-kritische Leopold-uitgave zien van Sötemann en Van Vliet.
Vestdijks werkwijze is geheel anders. Wanneer Vestdijk aan een gedicht begon maakte hij het ook af, direct al. Het mocht dan misschien nog niet helemaal bevallen, of helemaal niet bevallen, er was in elk geval een tekst die verder bewerkt kon worden. Dat gebeurde dan ook. Na verschillende bewerkingen die stuk voor stuk voltooide versies vertegenwoordigen, maakte Vestdijk een laatste, vrijwel altijd voltooide versie. Vandaar dat de opzet van de Nagelaten gedichten om de laatste (voltooide) versie te geven in het geval van Vestdijk ook nauwelijks problemen oplevert: op een paar gedichten na zijn alle gedichten in Vestdijks nalatenschap voltooid. Het behoeft geen betoog dat het lang niet altijd eenvoudig is om de tekst van die laatste versie vast te stellen of (heel gewoon) te lezen, maar dat is een andere zaak. Bij Vestdijks werkwijze is het voltooien inbegrepen. De enkele open varianten, waarvan we melding maken in de ‘Aantekeningen’, zijn geen open varianten in de Leopoldiaanse zin. Bij Leopold laat de open variant zien dat de dichter tijdens het maken van het gedicht over woorden of woordgroepen aarzelde en zich vooralsnog de keuze liet, soms tussen vele mogelijkheden. Leopolds gedichten zijn zichtbaar niet af. Wie zijn open varianten meeleest, voelt zich deelgenoot van een creatief proces waarin nog van alles onbeslist blijft. De spaarzame open variant bij Vestdijk is van een totaal andere orde en het zou bespottelijk zijn geweest wanneer wij ze in onze leeseditie ter keuze tussen accolades hadden gezet, want die status hebben ze niet. Het komt maar een paar keer voor dat Vestdijk later bij het nog eens overlezen van zijn gedichten hier en daar een woord toevoegde zonder de oorspronkelijke lezing door te strepen. Geheel tegen zijn gewoonte in overigens, want de meeste van zijn gedichten zijn bij aandachtige beschouwing van de handschriften tot op de punt en komma voltooid. Voornamelijk in het vroege werk, uit
1915 - 1916, is de
| |
| |
interpunctie beroerd en moesten wij wel eens iets aanvullen.
‘O rijkdom van het onvoltooide’ - dat is de spreekwoordelijk geworden karakteristiek van Leopolds poëzie. Bij Vestdijk moet er eerder van ‘O rijkdom van het voltooide’ gesproken worden. Het voltooien is kenmerkend voor de gehele Vestdijk. Er bevinden zich in zijn nalatenschap nauwelijks onvoltooid gebleven romans, verhalen en essays. Er bestaat een onvoltooide roman, De Aeolusharp, geschreven in Sint Michielsgestel, en er is een onvoltooide roman gepubliceerd, De persconferentie, zijn laatste, aan de voltooiing waarvan hij door ziekte en overlijden niet meer is toegekomen.
| |
4.
De keuze die wij bij de samenstelling van de Nagelaten gedichten maakten voor de laatste versie heeft, onvermijdelijk, ook een nadeel: eerdere versies blijven achterwege. Ze horen in wat een historisch-kritische editie heet, waarin de tekstontwikkeling van een gedicht op de voet wordt gevolgd. Wij zeggen in onze ‘Verantwoording’ dat wij zo'n historisch-kritische editie zouden toejuichen. Ik geloof echter dat het niet noodzakelijk is een historisch-kritische editie te maken van de gehele poëzie van Vestdijk (men weet niet wat men zegt, als men vindt van wel!), maar dat enkele historisch-kritische deelstudies al voldoende zijn om gedetailleerder inzicht te krijgen in Vestdijks werkwijze en dus in zijn poetica. Omdat in veel gevallen Vestdijks bewerkingen van de oorspronkelijke eerste versie betrekkelijk marginaal zijn en zich toch voornamelijk binnen het eenmaal bestaande kader afspelen, is er in genetisch opzicht niet heel veel aan te beleven. Er zijn evenwel gedichten die een grondiger bewerking hebben ondergaan en waarvan de tekstontwikkeling langs minder bedaarde banen is verlopen.
Omdat we de laatste versie hebben gekozen, zijn er in een aantal gevallen eerdere versies niet gepubliceerd die een grotere omvang hebben. In de ‘Verantwoording’ wordt uitgelegd hoe Vestdijk op een zeker moment kwatrijnen ging ‘redden’ uit de gedichten die hij nog had liggen. Daardoor werden enkele gedichten van groter omvang in hun laatste versie ingekrompen tot kwatrijn, onder andere de gedichten ‘Poppenhuis’ (347) en ‘Christus aan het kruis’ (347). Wat men moet missen, nu de Nagelaten gedichten geen historisch-kritische uitgave is, blijkt uit het volgende.
| |
| |
‘Poppenhuis’ ziet er in Vestdijks netcahier aldus uit:
Poppenhuis (Rijksmuseum)
Fijnlijnig openen zich de kamers, bloot
Als leeggezogen holten van een raat.
De gevel viel, gestolen is de straat,
En 't dak is afgenomen van de goot.
Spiegels: ze kaatsen slechts het innerlijk,
Dat alle meubels, zoo gekleurd en klein,
Bijeenhoudt in éen kalm doorloopend rijk,
Van meidenvliering tot het sousterrein.
Tot in de naden, tot in kleed en band
En lint bleef 't rustig afgezet en zedig,
En wil men vliegen vangen van de wand
Of koper poetsen: alles is volledig!
In een eerdere versie is het gedicht niet gestrofeerd en vier regels langer. Die regels luiden:
Wie hier zou wonen, hij moest in zijn macht
Niet slechts den geest maar ook het lichaam houden:
Een luide hartslag of een niet zeer zacht
Gesproken woord verstoord' wat men hier bouwde.
Dit slot schrapte Vestdijk, hij schreef het gedicht over in het net en ging later - zoals gebruikelijk deed hij dit in zijn kladcahier - op kwatrijnenjacht. Hij kruiste de eerste acht regels door en hield, na ‘bleef’ in ‘is’ te hebben veranderd waardoor de vier regels verzelfstandigd werden, het kwatrijn ‘Poppenkast’ over dat in de Nagelaten gedichten is afgedrukt, als zijnde de laatste versie. (Die laatste versie staat overigens, zwaar doorgekrast, op een blocnotevel met overgeschreven kwatrijnen, bestemd voor Simplicia - zie de ‘Aantekeningen’ in de Nagelaten gedichten.)
Een vergelijkbare bewerking tot kwatrijn onderging het gedicht ‘Christus aan het kruis’, dat oorspronkelijk luidt:
| |
| |
kladversie ‘Poppenhuis’, NG 347
| |
| |
netversie ‘Poppenhuis’, NG 347
| |
| |
vervolg netversie ‘Poppenhuis’, NG 347
| |
| |
blocnotevel met kwatrijnen overwogen voor Simplicia; het tweede kwatrijn van boven, zwaar doorgekrast, is ‘Poppenhuis’, NG 347
| |
| |
kladversie ‘Christus aan het kruis’, NG 347
| |
| |
laatste versie (kwatrijn) ‘Christus aan het kruis’, NG 347
| |
| |
Christus aan het kruis (naar Giotto di Bondone, 13e eeuw)
De zijwond spuit het bloed ruw-parabolisch.
Polswonden druppelen rechtstandig uit.
De bijstanders verdringen apostolisch
Zich om de voeten als een jagersbuit.
Zij trekken - monniken, priester en bruid -
Aan 't lijk, dat niet meer in 't midden is gebleven,
En kijken meer opzij en naar den grond -
Onder den last van 't aureolenrond -
Dan naar omhoog. - Alleen twee eng'len zweven
Zeer klein onder de handen, en een lijn
Van roode stippels raakt hun stralenschijn, -
Waardoor het lijkt alsof die beide engelen
Als offer aan de heil'ge spijkers bengelen. -
Vestdijk behield alleen de eerste vier regels, die hem een kant en klaar kwatrijn opleverden: ‘Christus aan het kruis’.
In die gevallen waarin het dus gaat om ingrijpend van eerdere versies verschillende laatste versies is het jammer, hoewel, nogmaals, onvermijdelijk, dat naar haar aard de Nagelaten gedichten die eerdere versie(s) niet geven kan.
| |
5.
Behalve gedichten in verschillende versies bevat de nalatenschap ook contextuele informatie. Zo oordeelde Vestdijk soms expliciet over een gedicht door er ‘flauw’ of ‘slecht’ bij te zetten. Ook gaf hij in eerdere versies nog wel eens meer prijs omtrent de preciese lokatie, zoals bij ‘Schelp’ (250) waarachter in de eerdere versie staat, zie ‘Aantekeningen’: ‘(Molukken), Museum Artis’. Een heel speciaal soort informatie geven Vestdijks schema's, die enigszins te vergelijken zijn met het commentaar dat hij ooit schreef op de drukproef van zijn ‘Ode aan Apollo’, een commentaar waar Hartkamp in Vestdijkkroniek 9 (1975) op zijn beurt zo voortreffelijk commentaar bij heeft geleverd.
Zoals eerder gezegd: schema's is Vestdijk pas gaan maken in zijn tweede poëzie-‘vlaag’, in Sint Michielsgestel dus en later in de hongerwinter. Ze zijn er van verschillende reeksen, zoals ‘Grieksche sonnet- | |
| |
ten’, ‘Madonna met de valken’, ‘Thanatos aan banden’, en ze geven een indruk van Vestdijks eigen bedoelingen met de opzet van de reeks.
In de bundel Traditie en vernieuwing; opstellen aangeboden aan A.L. Sötemann (Utrecht/Antwerpen, 1985) bespreekt L.H. Mosheuvel de reeks ‘De Schuttersmaaltijd’. Hij richt zich voornamelijk op de structuur en stelt vast dat de reeks formeel een spiegelstructuur heeft. Aan een begin van interpretatie ontkomt hij vervolgens natuurlijk niet. Mosheuvels bevindingen zijn in verband te brengen met de manier waarop Vestdijk zelf zijn reeks opvatte, getuige het schema dat er van is overgeleverd. Dit schema is, ook voor wie zich niet per se wil laten leiden door auteursintenties, interessant genoeg om openbaar gemaakt te worden:
Schema De Schuttersmaaltijd
I |
Eeuwigheid, eeuwige terugkeer |
II |
Eeuwigheid, duurzaamheid - Vergankelijkheid |
III |
Vergankelijkheid, dood - Vervanging |
IV |
Vervanging, verwisselbaarheid, eentonigheid - Onderlinge onenigheid, twist |
V |
Twist, naijver, eischen a.d. kunstenaar - Juist deze eischen, deze dwang dragen bij tot volmaaktheid v. 't kunstwerk |
VI |
Volmaaktheid v. schuttersmaaltijd (in ironische zin) - Vrouw ontbreekt, daardoor onbeschaafd |
VII |
Onbeschaafd, leelijk, belachelijk - Autonome schoonheid v. 't kunstwerk |
VIII |
Autonome schepping - Eenzaamheid, vervreemding v. kunstenaar |
IX |
Eenzaamheid, vervreemding - Kunstenaar herkent zichzelf |
X |
Vereenzelviging v. kunstenaar met object - Vernederende positie, daarvan het gevolg |
XI |
Vernedering, ondergang - Zelfs aan zijn verleden wordt niet meer geloofd |
XII |
Ongeloof, hoogstens geloof aan de ‘fabelen’ (de schoonheid), niet aan 't ‘verlossend woord’ (de diepere zin van 't kunstwerk) - God als ‘geloovige’ |
XIII |
God aangeroepen - God te hoog verheven voor een schuttersmaaltijd |
XIV |
Schuttersmaaltijd minder dan andere genres - Genre doet er niet toe, maar vorm en stijl |
| |
| |
XV |
Vorm en stijl verzelfstandigd, abstracte, decoratieve structuur - Menschelijkheid hernomen |
XVI |
Vanzelfsprekende menschelijkheid - Deze aangetast, nu niet door aesthetische omvorming, maar door naïeve visie van 't kind |
XVII |
Voor deze visie is de mensch een monster - De liefde maakt van het monster weer een mensch |
XVIII |
De liefde maakt van de schutter een held - Schutters wederom door godheid op de vingers getikt |
XIX |
Verschil ts. God en mensch ondragelijk - In het geloof overbrugd |
XX |
Alleen geloof, genade, voldoende - Goede werken van meer gewicht |
XXI |
Goede werken beloond? - Alleen voorzoover zij een opzettelijke uitdrukking zijn van de ziel, zooals de moeder zich in het kind uitdrukt |
XXII |
Eenheid ts. moeder en kind, ondanks tijdsverschil - Op schilderij wordt tijd stilgezet, zoodat moeder kind niet meer herkent |
XXIII |
Schutters onherkenbaar, wisselend in de tijd - In de eeuwigheid voorgoed identiek aan zichzelf |
XXIV |
Het eeuwige Vendel als Voorbeeld, Platonische Idee - Andere vendels door Vendel bevolen: norm degenereert tot militaire tucht, Plato tot Kant, Kant tot Feldwebel |
XXV |
Heerlijkheden v. militair bedrijf gesymboliseerd in rhythme van Laars - Bekoring v. oorlog niet hierin gelegen, maar in de vrouwen, die op de Laars afkomen |
XXVI |
Vrouwen bij de Schuttersmaaltijd - Schutters vinden eten veel belangrijker |
XXVII |
Eten ad absurdum gevoerd - Dood niet tegen te houden |
XXVIII |
Dood, opstanding, laatste oordeel - Hel |
XIX |
Hel - Schuttershemel |
XXX |
Slot, reprise van I |
Dit schema geeft een goede indruk van het soort termen waarin Vestdijk dacht, als het om een globale karakteristiek gaat van de inhoud van zijn sonnettenreeks. ‘De gedachtenontwikkeling in “De schuttersmaaltijd” verloopt geheel volgens het schema van de intern antithetische methode
| |
| |
zoals Vestdijk die heeft ontwikkeld en toegepast in Albert Verwey en de Idee. In ieder sonnet is een tegenstelling aanwijsbaar. Een van de polen keert in gewijzigde vorm terug in het volgende gedicht’ schrijft Mosheuvel en het schema valt hem daarin bij.
|
|