één punt: voor Hartkamp is het terugstreven naar de moederwereld een verklaring voor de vereenzelvigingsdrang die hij in tientallen citaten overtuigend aanwijst.’
‘[...] De procedure van Hartkamp: vereenzelvigingsstreven en dus prenataal verlangen, is te reduktief. [...] Dat is uiteindelijk een terugval op de oude psychoanalytische positie die ervan uitgaat, dat literaire uitingen versluierde, symbolische mededelingen zijn van een inhoud die ook in een andere vorm (bijvoorbeeld: door de psychiater, in zijn verslag) over te dragen is. Juist als men de “mystieke” komponent in Vestdijks werk, via de term “vereenzelviging”, heeft aangewezen, is deze reduktie tot één verklaringsprincipe een ongewenste vereenvoudiging. De onuitspreekbaarheid van de “boodschap” wordt erin miskend, wat, in Vestdijks eigen woorden gezegd, het “lyrisch beginsel van de roman” (een begrip dat bij hem samenhangt met “zelfrealisatie”) geweld aan kan doen.’
Er komt nog meer, maar dit is de essentie. De oude psychoanalytische reduktie. Nu, die verfoei ik ook: èlke reduktie trouwens, want verhelderen is iets anders dan verkleinen. Heb ik mij daar dan toch aan bezondigd? Of heeft Oversteegen slecht gelezen? Zijn eerste stelling, als hij mij nog lijkt te prijzen, is in elk geval een voorbeeld van slecht lezen. Nergens in mijn essay heb ik de bedoelde identifikatiedrang omschreven als een streven ‘vanuit de auteur’, dus vanuit de persoon àchter het werk. Ik zou dat niet oneerbaar vinden, maar het ging mij om het werk, en ik omschrijf de identifikatiedrang dan ook uitsluitend en alleen vanuit dat werk. Konklusies die ik uit het werk trok, heb ik ook nooit teruggekoppeld naar de schrijver. Oversteegen formuleert hier dus onjuist.
En daar gaat hij mee door. Wat hij mij later in het groot verwijt (de psychoanalytische reduktie), brengt hij eerst - dat heb ik nog niet geciteerd - ter sprake in het klein: ‘Daarmee wil ik Hartkamp niet het recht ontzeggen om het prenatale verlangen als een komponent van Vestdijks psyche, of zelfs als de kern daarvan, aan te wijzen; dat is, van een psychologisch standpunt uit, misschien wel waar. Maar het is niet af te leiden uit de, overtuigend gedemonstreerde, identifikatiedrang.’ Ik hèb geen identifikatiedrang in Vestdijks psyche aangewezen - nergens, nimmer - en al evenmin een prenataal verlangen. Niet bij Vestdijk, maar slechts bij zijn hoofdpersonen c.q. in zijn werk. Mijn eerste essay publiceerde ik in Merlyn. Ik weet heel goed dat men auteurs niet moet verwarren met hun werk.