Vestdijkkroniek. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
W.S. Huberts
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
leven van Gilles de Rais (de duivel) en over diegene die hij adoreerde: Jeanne d'Arc (de maagd). Vestdijk maakt van de gelegenheid gebruik om enige opmerkingen te plaatsen over de problematiek rond Gilles de Rais. Een van de opvallendste is wel zijn voorstel om de term ‘sadisme’ te vervangen door ‘retzisme’, naar Gilles de Rais (of Retz, zoals zijn naam ook wel geschreven wordt). De laatste vermelding bij Vestdijk van de naam Gilles de Rais is te vinden in zijn roman Het schandaal der Blauwbaarden. Hier is echter niet zozeer Gilles de Rais het onderwerp, maar zijn sprookjesachtige dubbelganger Blauwbaard. Over de relatie tussen deze twee figuren kom ik later nog te spreken. Volledigheidshalve geef ik nog een vermelding door Vestdijk van Blauwbaard: in de roman Een huisbewaarder komt deze figuur twee keer ter sprake. Een rol van belang speelt hij daar niet. Elf jaar na Vestdijks overlijden verscheen in 1982 de novelle ‘Blauwbaard en reus’, waarin Gilles de Rais een hoofdrol vervult. Maken wij nu de balans op naar het moment van schrijven in plaats van naar jaar van verschijnen, dan wordt het beeld duidelijker. Van 13 tot 18 februari 1932 schrijft Vestdijk de zes gedichten over Gilles de Rais en van 25 tot 28 februari 1933 schrijft hij de novelle ‘Blauwbaard en reus’ (ik verwijs naar de uitgave in De grenslijnen uitgewist). Alle overige vermeldingen van de naam Gilles de Rais of de naam Blauwbaard zijn van ondergeschikt belang, omdat ze in hun context geen rol van betekenis spelen. In het kader van dit artikel laat ik ook de bespreking van Hubert Lampo's De duivel en de maagd achterwege. Zo op het eerste gezicht heeft het er dus alle schijn van dat Du Perrons uitspraak op de realiteit stoelt. Hij schreef zijn stuk immers in 1933, terwijl Vestdijk in 1932 en 1933 het grootste deel van zijn ‘Gilles de Rais-werk’ schreef. Het is aannemelijk dat Du Perron op de hoogte was van Vestdijks werk. In deze jaren waren ze namelijk vrienden die over de literatuur spraken en elkaars mening op prijs stelden. In deze tijd is Du Perron te beschouwen als de literaire mentor van Vestdijk.Ga naar eind3. Alles wijst er dus op dat Du Perron weet heeft gehad van Vestdijks interesse in de figuur Gilles de Rais en dat Du Perron met zijn ‘studie’ die Vestdijk aan Gilles de Rais zou hebben gewijd, doelt op Vestdijks materiaalverzamelen en voorstudie ten bate van de zes gedichten en de novelle. Ik stel mij allereerst voor in het vervolg van dit artikel de beide door Du Perron genoemde bronnen te onderzoeken. Ik wil trachten vast te stellen wat Vestdijk precies heeft ontleend aan deze bronnen. Ook wil ik de mogelijkheid openlaten dat Vestdijk bronnen heeft bestudeerd die niet door Du Perron zijn ge- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
noemd. Vervolgens wil ik trachten een antwoord te formuleren op de vragen: wat heeft Vestdijk met zijn materiaal gedaan? en hoe heeft hij het verwerkt? | |||||||||||||||||||||||||
2. Biografische schets van Gilles de RaisHieronder volgt in kort bestek een weergave van de hoofdlijnen van het leven en de daden van Gilles de Rais. Ik geef deze informatie om een vergelijking mogelijk te maken tussen de historische realiteit en Vestdijks wijzigingen, aanpassingen en transformaties van deze historische werkelijkheid.Ga naar eind4. Tegen het einde van 1404 werd op het kasteel Champtocé, dat dichtbij Nantes aan de Loire ligt, Gilles de Rais geboren. Men neemt aan dat Gilles een opleiding van enig literair en cultureel niveau kreeg, omdat zijn belangstelling later wees in de richting van kunsten en wetenschappen. Daarnaast zal voor een kind van zijn afkomst uiteraard de militaire kant van de opvoeding niet zijn vergeten. In zijn elfde levensjaar verloor Gilles zijn beide ouders. De opvoeding werd ter hand genomen door de grootvader van moederszijde: Jean de Craon. Dit is geen gunstige ontwikkeling geweest. Hij liet toe dat Gilles alles kon doen wat hij maar wilde. Vanaf waarschijnlijk 1420 tot aan 1430 hield Gilles zich hoofdzakelijk met het krijgsbedrijf bezig. Frankrijk vocht de Honderdjarige Oorlog tegen Engeland en deze oorlog heeft een belangrijke rol gespeeld in de sociale, maatschappelijke en culturele veranderingen die het einde van de Middeleeuwen in Frankrijk inluidden. Een facet van deze veranderingen was de afnemende afhankelijkheid van de Franse leenmannen aan hun leenheren. De adel maakte gebruik van zijn macht als grootgrondbezitter en als militaire kaste om zich zoveel mogelijk te verrijken. Deze mogelijkheden werden niet alleen tegen de bijna rechteloze boeren aangewend, maar ook tegen de overige edelen, zodat kleine oorlogen en vetes tussen adellijke huizen een bekend verschijnsel waren. In dit klimaat van rechteloosheid groeide Gilles de Rais op onder leiding van een grootvader die zelfs onder de eigenmachtige edelen van die tijd opviel vanwege zijn wetteloze optreden. Ook nadat Gilles meerderjarig was geworden en in 1424 zelf het beheer van zijn goederen in handen had genomen, bleef de invloed van Jean de Craon groot. Op 6 maart 1429 kwam er een meisje uit Domremy naar het koninklijk hof in Chinon. Dit meisje, Jeanne d'Arc, zou een belangrijke rol in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
het leven van Gilles de Rais gaan spelen. In ruim vier maanden slaagde het Franse leger er onder haar bezielende leiding in om de Engelsen weg te jagen. Nadat Reims in Franse handen was gevallen werden voorbereidingen getroffen om de Dauphin te zalven en te kronen. Gilles de Rais was één van de vier ridders die hier nauw bij betrokken waren. Dezelfde dag werd hij benoemd tot Maarschalk van Frankrijk, hoewel hij nog geen vijfentwintig jaar oud was. Dit was het hoogtepunt van zijn militaire carrière. Van groot belang voor Gilles was het overlijden in 1432 van zijn grootvader Jean de Craon. Nu was de jongeman bevrijd van alle beperkingen en pottekijkerij en kon hij zijn gang gaan. In de loop van 1432 verdwenen er voor het eerst kinderen in de omgeving van twee kastelen van Gilles de Rais: Machecoul en Tiffauges. Artikel XXVII van de aanklacht in het kerkelijk proces, dat gebaseerd is op verklaringen van de medeplichtigen van de baron, zegt dat Gilles [...] honderdveertig of meer kinderen, jongens zowel als meisjes, op een verraderlijke, onmenselijke en wrede manier afslachtte of hen liet doden. [...] Met deze kinderen beging hij voor en na hun dood en ook tijdens hun doodsstrijd op ten hemel schreiende wijze de zonde der sodomie en hij misbruikte hen tegen de natuur om zijn verboden en verwerpelijke lusten te bevredigen en vervolgens verbrand de hij op deze plaatsen [de aanklager bedoelt de kastelen Champtocé, Machecoul en Tiffauges - WSH] de lichamen van de onschuldige jongens en meisjes of liet hij deze verbranden [...] en hij liet de as in de grachten en putten van deze kastelen gooien en in de riolen van het huis La Suze. De getuigenissen in het proces en de bekentenissen van de beklaagde bevestigen deze gegevens. Jarenlang gingen deze activiteiten zo door. Midden augustus 1440, toen het gerechtelijk vooronderzoek naar de daden van de baron al gepubliceerd was, pleegde hij nog een laatste moord. Gilles de Rais hield er een kostbare levenswijze op na. Zo had hij soldaten in dienst, evenals een grote groep koorzangers en geestelijken. Ook liet hij op zijn kosten grote toneelprodukties op touw zetten. Door deze levenswijze werd hij op den duur gedwongen veel van zijn bezittingen te verkopen. Op veel van zijn onroerend goed gaf hij hypotheken. Al veel eerder echter was hij begonnen om op een heel andere manier inkomsten te zoeken. Door alchemie en magie probeerde hij goud te laten maken en schatten te ontdekken. De aanklacht in het kerkelijk proces van 1440, die overigens wordt bevestigd door de ver- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
klaringen van getuigen, vermeldt in artikel XXIV dat Gilles de Rais zijn gunsteling en helper Gilles de Sillé naar verscheidene landen stuurde [...] om te zien of hij waarzeggers en waarzegsters en oproepers van demonen kon vinden, opdat hij deze naar de beklaagde bracht om demonen op te roepen en te bezweren, die hem zoveel geld zouden kunnen aanwijzen als hij wilde en hem verborgen schatten konden openbaren en hem in andere magische kunsten konden inwijden en onderwijzen, hem grote eer konden verschaffen en hem in staat konden stellen, steden en kastelen in te nemen en behouden; en dat dit zo was en dat dit waar is. De priester Blanchet ging in opdracht van Gilles de Rais naar Italië om daar een magiër te zoeken en hij trof in Florence Francesco Prelati aan. Hij wist deze over te halen om naar Bretagne te komen zodat ze in mei 1439 in Tiffauges arriveerden. Ook Prelati probeerde door middel van het bezweren van duivels aan geld te komen. Artikel XVI van de aanklacht vertelt ons daar iets over: Gedurende ongeveer vijf jaar liet hij [= Gilles de Rais - WSH] in een benedenzaal van kasteel Tiffauges, dat aan zijn echtgenote behoorde, in het diocees Maillezais verschillende tekens, figuren en letters tekenen door zekere meesters zoals de Italiaan magister Franciscus Prelati, die zich een expert in de verboden kunst van de geomantie noemde. En in een bos tamelijk dicht bij Tiffauges liet hij dezelfde tekens op de grond trekken door Jean de La Rivière, door Antoine van Palermo, een Italiaan en eveneens door een zekere Louis en door andere magiërs en oproepers van demonen. En door hen liet hij voorspellingen doen en bezweringen uitvoeren en hij riep boze geesten op en liet deze oproepen onder de namen Barron, Oriens, Belzebuth, Sathan en Belial, waarbij men gebruik maakte van vuur, wierook, mirrhe, aloë en andere geurige kruiden, terwijl de vensters en luiken van die benedenzaal wijd open stonden. Hierbij knielden zij neer om van deze boze geesten antwoorden te krijgen en waren ze zelfs bereid om hen te aanbidden en offers te brengen. En genoemde Gilles, de beklaagde, wilde een verbond met hen sluiten om kennis, macht en rijkdom te verkrijgen met behulp van deze boze geesten. En dat dit zo was en dat dit waar is. Het is in het kader van deze bezweringen dat de baron de hand, de ogen en het hart van een door hem gedood kind in een glas met bloed aan Prelati bracht opdat deze een offer kon brengen aan de demon Barron. Men kan zich afvragen, waarom het zo lang duurde voordat deze misdaden, en dan vooral de moorden op de kinderen, aan de kaak werden gesteld en er een gerechtelijk vooronderzoek plaatsvond. Zeker heeft de naïviteit van de dorpelingen een rol gespeeld, daar zij tot in 1440 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
hun kinderen toevertrouwden aan mensen van het kasteel. Een andere belangrijke reden is de zeer hoge positie die Gilles de Rais bekleedde: als maarschalk, baron en grootgrondbezitter kon hij zich dingen veroorloven waartoe anderen niet in staat waren. In het voorjaar van 1440 beging Gilles de Rais een misstap. Hij nam een zekere Jean Le Ferron gevangen, broer van de schatmeester van hertog Jean van Bretagne. De hertog ontstak in woede en legde Gilles een boete van vijftigduizend écu's op, een gigantisch bedrag. Omdat de arrestatie van Jean Le Ferron in een kerk had plaatsgevonden werden hem ook misdrijven tegen de kerkelijke immuniteit ten laste gelegd. Om Gilles de Rais nog steviger aan te pakken begon Jean de Malestroit, bisschop van Nantes en kanselier van de hertog van Bretagne, geheime onderzoekingen naar de andere misdaden waarover geruchten gingen. Toen geconstateerd was dat er veel misdrijven gepleegd waren en dat daarvoor bewijzen bestonden, werd Gilles de Rais op 15 september 1440 gearresteerd. Op 19 september begon de voorbereidende zitting van het proces. Er zou een kerkelijk proces plaatsvinden onder de leiding van bisschop Jean de Malestroit en min of meer tegelijkertijd een wereldlijk proces waarvan Pierre de l'Hospital als opperrechter van Bretagne de leiding had. Op 30 september werd het proces officieel geopend. De volledige aanklacht werd op 13 oktober voorgelezen. Hoofdpunten waren tegennatuurlijke seksuele handelingen tijdens de moorden, ketterij door magische activiteiten en door duivelbezweringen en aantasting van de kerkelijke immuniteit te Saint-Etienne. Toen men Gilles de mogelijkheid bood om op de beschuldigingen te antwoorden, bestreed hij de competentie van de rechtbank. Hierop werd hij uit de kerk gestoten. Op 15 oktober echter leek hij compleet veranderd. Hij erkende deemoedig de competentie van zijn rechters en vroeg om opheffing van de excommunicatie. Geconfronteerd met de beschuldigingen ontkende hij echter alles, zodat de aanklager om foltering van de beklaagde vroeg. De rechtbank stemde hierin toe. Dit boezemde Gilles zoveel angst in, dat hij een volledige bekentenis aflegde. Op 25 oktober des ochtends las de voorzitter van de kerkelijke rechtbank de twee besluiten voor: wegens ketterij en duivelbezwering en wegens tegennatuurlijke ontucht met kinderen van beide geslachten werd Gilles de Rais veroordeeld tot excommunicatie. Dezelfde dag volgde een veroordeling door de wereldlijke rechtbank wegens de kwestie van Saint-Etienne en wegens de moorden. De straf daarvoor was een boete van vijftigduizend gouden écu's, te betalen aan de hertog | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
van Bretagne, en de dood. De volgende dag, 26 oktober 1440, werd Gilles de Rais terechtgesteld. Voordat zijn lichaam door de vlammen was verteerd werd het uit het vuur gehaald door enkele dames van edele afkomst uit de omgeving. Zijn lijk werd naar de Karmelietenkerk in Nantes gebracht, waar de begrafenis plaatsvond. Zo eindigde het leven van een zeer veelzijdige persoonlijkheid: dapper veldheer, verfijnd kunstminnaar, alchimist en moordenaar [...] (S. Vestdijk: ‘Blauwbaard en reus’, p. 210) | |||||||||||||||||||||||||
3. Vestdijk over Gilles de RaisHier volgt een weergave van de inhoud van de zes gedichten en de ene novelle die Vestdijk aan Gilles de Rais gewijd heeft. De relatie met de historische werkelijkheid zal hierbij centraal staan. Uit het leven van Gilles de Retz, maarschalk van Frankrijk | |||||||||||||||||||||||||
I. TiffaugesGilles de Rais is op zijn kasteel Tiffauges bezig met alchimistische praktijken, wanneer er plotseling onverwachts bezoek wordt aangekondigd: de Dauphin. Gilles werpt alle smeltkroezen, retorten en overige toveraccessoires ver van zich en doet zich voor als een vroom zoon der kerk. | |||||||||||||||||||||||||
II. La MeffraieVanuit het kasteel worden helpers de omgeving in gedirigeerd, met als doel het vinden van een geschikt kind dat moet fungeren als speelgoed voor Gilles de Rais. Een oud vrouwtje, genaamd ‘La Meffraie’, wint het echter van de groep helpers. Zij, en niet Gilles' trawanten, biedt hem het kind aan. | |||||||||||||||||||||||||
III. Francesco PrelatiDe Italiaanse alchimist Francesco Prelati verzoekt Gilles de Rais om een gunst. Daar het met de duivelsbezweringen niet naar wens gaat, wil hij Gilles de Rais om de tuin leiden met een laatste, grote list. Hij vraagt om vers kinderbloed. Hierop opent Gilles zijn ‘lustvertrekje’, waarop de Italiaan flauwvalt. De volgende morgen zien we de Italiaan een armpje in gewijde grond begraven. | |||||||||||||||||||||||||
IV. Jean de MalestroitTemidden van de arme boeren zit deze prelaat uit te zoeken wat er waar is van alle geruchten over Gilles de Rais. Zijn aandacht gaat daarbij meer uit naar verhalen over duivelsbezweringen en demonie dan naar het zoeken naar materiaal dat Gilles de Rais zou belasten als kindermoordenaar. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
V. NantesOndanks zijn grote daden voor het vaderland in de strijd tegen de Engelsen wordt Gilles de Rais verbrand. Zijn resten worden overgebracht naar een Karmelietenklooster en de boeren uit de omgeving straffen hun kinderen omdat ze Gilles de Rais (onwetend!) in verleiding hebben gebracht. | |||||||||||||||||||||||||
Apocrief sonnetEen klein kind wordt aan een stang opgehangen totdat het bijna gestikt is. Dan wordt het bevrijd en kalmerend toegesproken. Wanneer het kind dan tot rust is gekomen wordt het plotseling opnieuw opgehangen. Tenslotte wordt het kind losgemaakt en terwijl twee helpers hem assisteren, doodt Gilles de Rais het kind eigenhandig. | |||||||||||||||||||||||||
Blauwbaard en reusOp een herfstdag van 1435 komt Francesco Prelati aan op het kasteel Tiffauges van Gilles de Rais. Hij is door de baron uitgenodigd en nog diezelfde avond gaat men aan de slag. Gilles de Rais wil duivels bezweren met het doel van hen goud te verkrijgen. Hoewel volgens Prelati de bezweringen een goede voortgang vinden, gaat het Gilles de Rais allemaal veel te langzaam. Hij dringt voortdurend aan op spoed. Prelati begint bang te worden voor de baron en verzint in zijn wanhoop een laatste uitvlucht. Hij zegt Gilles de Rais dat de duivel met de naam ‘Baron’ hem heeft verteld dat er veel goud zal komen in ruil voor bloed afkomstig van een klein kind. Hiermee gaat Gilles de Rais akkoord. Hij verlaat het vertrek waar de bezweringen plaatsvinden en keert na een kwartier terug met in zijn handen een glas met een dampende inhoud. Hierop valt Prelati flauw. De volgende ochtend begraaft Prelati de resten van een kinderlijkje in gewijde grond en slaat vervolgens op de vlucht. Twee weken hierna wordt Gilles de Rais gearresteerd, berecht, opgehangen en verbrand. | |||||||||||||||||||||||||
4. Vestdijks bronnenZoals hierboven aangekondigd zal ik nu de mogelijke bronnen van Vestdijk aan een nader onderzoek onderwerpen. Ik beperk mij tot de twee door Du Perron genoemde bronnen, maar het zal blijken dat het aannemelijk kan worden gemaakt dat Vestdijk minstens nog een derde bron heeft geraadpleegd. Ook deze zal worden beschouwd. Du Perron spreekt over ene ‘dr Cabanès’.Ga naar eind5. In zijn overigens zeer uitgebreide oeuvre heeft Augustin Cabanès het op maar één plaats gehad | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
over Gilles de Rais: in zijn boek Légendes & Curiosités de l'Histoire. Dit werk verscheen in 1912 en het bevatte twaalf essays over een grote verscheidenheid aan onderwerpen. Het behelst onder meer een bespreking van de vraag waar de stoffelijke resten van Mirabeau gebleven zijn, wie ‘de man met het ijzeren masker’ geweest kan zijn en of er zwangere vrouwen door de guillotine ter dood zijn gebracht. De interesse van Cabanès bestreek veel terreinen. Zijn essay over Gilles de Rais is zowel historisch als medisch van aard. Ik zal de overeenkomsten tussen Cabanès' tekst en die van Vestdijk (waarbij ik de zes gedichten en de novelle voor het gemak inhoudelijk samengevoegd zal bekijken) geven. Zo vertelt Cabanès dat Gilles de Rais een liefde voor de wetenschap koesterde, samen met gevoel voor schoonheid (p. 48). Bij Vestdijk is in de novelle te vinden dat Gilles de Rais een verfijnd kunstminnaar wordt genoemd (p. 210). Dat Gilles de Rais orgels bespeelde staat zowel bij Cabanès (p. 50-51) als bij Vestdijk (p. 207). Zo zijn er veel overeenkomsten aan te wijzen tussen Vestdijks tekst en die van Cabanès. Deze alle op te noemen is niet zinvol, des te minder daar dit geen doorslaggevend bewijs kan zijn voor de stelling dat Vestdijk de tekst van Cabanès heeft geraadpleegd. Toch zal ik summier enkele opvallende overeenkomsten bespreken. Op de pagina's 56 en 57 vertelt Cabanès van de onverwachte komst van de Franse kroonprins, een gebeurtenis die Vestdijk weergeeft in zijn sonnet ‘Tiffauges’. De overeenkomsten zijn frappant. Beiden noemen de naam Tiffauges; waar Cabanès zegt ‘la flamme des fourneaux jette son reflet rougâtre sur les murs’ zegt Vestdijk ‘Er vliegen schaduwen op dit signaal vaag langs den wand’; spreekt Cabanès van ‘fourneaux’ en ‘creusets’, heeft Vestdijk het over ‘fornuis’ en ‘smeltkroes’. Cabanès: ‘bulle d'or’, Vestdijk: ‘stroohalm van goud’. Bij Cabanès wordt de aankomst van de Dauphin als volgt weergegeven: ‘Du haut du donjon, la sentinelle a donné l'alarme’, terwijl Vestdijk zegt: ‘Vanaf zijn trans herroepen tot de orde’. Cabanès heeft geen gunstige mening over de Italiaanse alchimist Prelati. Hij verdenkt deze ervan een slechte invloed te hebben gehad op Gilles de Rais. Hij verwijt Prelati vooral zijn ‘beau langage et les belles manières’ (p. 61). Bij Vestdijk vinden we dit oordeel van Cabanès als volgt terug: in ‘Blauwbaard en reus’ heet Prelati ‘zalvend’ te zijn (p. 209) en in het gedicht ‘Francesco Prelati’ staat: ‘dien veinzaard [...] Italiaanschen konkelalchimist [...] zijn bespraaktheid’. Ook Vestdijk is niet positief over Prelati en hij gebruikt daarbij dezelfde argumenten als Cabanès deed. Op de pagina's 63 t/m 69 beschrijft Cabanès de tovenarijen van Prelati, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
die allemaal mislukken en die daardoor Gilles de Rais tot razernij drijven. Tot slot is men ten einde raad en wordt er een laatste uitvlucht bedacht: slechts met het bloed en de ledematen van een recentelijk vermoord kind zal de duivel Baron zich vertonen. Gilles de Rais brengt het gevraagde, Prelati voert de duivelsbezweringen opnieuw uit, maar weer zonder succes. De volgende ochtend begraaft Prelati de resten van het vermoorde kind in gewijde grond, vertelt ons Cabanès. Dit alles vinden we in iets gewijzigde vorm bij Vestdijk terug. De bezweringen staan in ‘Blauwbaard en reus’ (p. 207-209), Prelati's laatste uitvlucht staat in zowel ‘Blauwbaard en reus’ (p. 209) als in het gedicht ‘Francesco Prelati’, terwijl Prelati's begraven van de resten van het kinderlijkje eveneens in zowel de novelle (p. 201) als in het gedicht (r. 13-14) staan. Opvallend is ook de parallel tussen Cabanès en Vestdijk waar zij spreken over de begrafenis in gewijde grond; Cabanès: ‘Le culte de Satan n'excluait pas le culte de Dieu’ (p. 69) en Vestdijk: ‘één ogenblik won de moedermaagd het van Baron!’ (p. 210). Ook de beschrijving van hoe sommige kinderen in het kasteel van Gilles de Rais terechtkwamen stemt overeen: [Gilles de Rais] arrivait parfois de désigner lui-même la proie qu'il convoitait. Des croisées de son château, apercevait-il un enfant au teint frais, aux joues vermeilles, un signe suffisait: la frêle créature était saisie et, sans plus de retard, conduite dans la chambre à coucher du maréchal. De avondzon brandt op de hoogste tinnen.
Daar, voor het venster, boven 't bladergoud,
Verschijnt een Baard, die glanzend als een spin, een
Netwerk van snelle wenken weeft naar 't woud.
De helpers kijken fluitend op, vertrouwd
Met lastgeving en doel [...]
(Vestdijk: ‘La Meffraie’, r. 1-6)
Op p. 76-77 vertelt Cabanès de historie die Vestdijk in zijn gedicht ‘Apocrief sonnet’ verhaalt. Zoals boven reeds opgemerkt maakt Vestdijk in zijn in 1955 verschenen recensie van Hubert Lampo's roman De duivel en de maagd van de gelegenheid gebruik om het verschijnsel ‘sadisme’ aan een nader onderzoek te onderwerpen. Een van zijn conclusies is dat de term ‘sadisme’ wellicht zou kunnen worden vervangen door de term ‘retzisme’. In Vestdijks ogen is ‘sadisme’ de niet-seksuele variant van deze perversiteit, terwijl ‘retzisme’ dan de seksuele variant zou moeten aanduiden. Het blijkt dat Vestdijk niet de eerste is die een verband | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
heeft gelegd tussen Gilles de Rais en Markies De Sade. Op p. 108 vinden we bij Cabanès: Sont-ce de purs déments, ces antiphysiques, dont le maréchal de Rays et le marquis de Sade nous offrent, à des degrés divers, un type caractéristique? Verder spreken beide schrijvers nog over een geïllustreerde uitgave van een werk van Suetonius, die Gilles de Rais in zijn bezit zou hebben; over het Karmelietenklooster waarin Gilles de Rais is begraven en over de vrouw met de bijnaam ‘La Meffraie’. Dit laatste brengt mij tot de passage in Cabanès' tekst waaruit ondubbelzinnig blijkt dat Vestdijk dit boek onder ogen heeft gehad. Op p. 75 beschrijft Cabanès de bejaarde kinderlokster als volgt: ‘la Meffraie, “d'un nom strident comme celui de l'orfraie”.’ Deze zinsnede heeft Vestdijk tot het motto van zijn tweede sonnet, getiteld ‘La Meffraie’, gemaakt. Het zal nu duidelijk zijn dat Vestdijk de tekst van Cabanès moet hebben geraadpleegd. Du Perron had het dus bij het juiste eind. De desbetreffende zinsnede is door Cabanès tussen aanhalingstekens geplaatst. Waarom hij dit gedaan heeft zal later nog ter sprake worden gebracht. Bij de vergelijking van de tekst van Cabanès met die van Vestdijk is dus gebleken dat Vestdijk de tekst van de Franse schrijver onder ogen moet hebben gehad. Duidelijk is dat Vestdijk ook andere bronnen moet hebben geraadpleegd. Vestdijk noemt namelijk namen en feiten die niet in Cabanès' tekst zijn terug te vinden. Zo noemt Cabanès niet de naam Baron (de duivel die door Prelati wordt aangeroepen), evenmin maakt hij melding van het feit dat Prelati op verzoek van Gilles de Rais naar Bretagne kwam en tot slot zegt Cabanès niets over het verzoek van Prelati aan Gilles de Rais om hem het bloed van een jong kind te leveren - alledrie feiten die wel in andere bronnen vermeld staan. Wellicht zegt de tweede door Du Perron aangehaalde bron, ene Fleuret, iets over deze zaken. Voor alle duidelijkheid geef ik nog eens, nu iets uitgebreider, Du Perrons opmerking over Vestdijks bronnen: [Vestdijk] die trouwens een studie aan Gilles [de Rais] wijdde, meer doorstraald van het bescheiden licht van dr Cabanès helaas dan dat van Fleuret, wiens vertrouwenwekkende naam zich voor deze studie tot dusver dan ook schuilhield onder het [...] pseudoniem Ludovico Hernandez [...] We moeten dus niet zoeken naar werken van Fleuret over Gilles de Rais, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
maar naar werken van Ludovico Hernandez. In 1921 verscheen in Parijs bij de uitgeverij Bibliothèque des Curieux het werk Le Procès Inquisitorial de Gilles de Rais, Maréchal de France, avec un essai de réhabilitation. De schrijver is ene Dr Ludovico Hernandez, maar dit is dus Fernand Fleuret.Ga naar eind6. Daar dit het enige werk van Hernandez over Gilles de Rais is, kan worden aangenomen dat Du Perron dit werk, en geen ander, bedoelt. Hernandez heeft een geheel andere invalshoek wanneer hij het leven van Gilles de Rais beschrijft als Cabanès. Ging het de laatste om te achterhalen wat er objectief gezien allemaal gebeurd is (de geschiedenis onderzoeken, ‘wie es eigentlich gewesen’), om vervolgens de medische casus Gilles de Rais aan een onderzoek te onderwerpen, Hernandez heeft andere bedoelingen. Uit andere geschriften van zijn hand blijkt namelijk dat deze man een groot deel van zijn leven overhoop heeft gelegen met de Rooms-Katholieke kerk. Dit verklaart wellicht waarom hij in zijn werk Le Procès Inquisitorial de Gilles de Rais zijn best doet de middeleeuwer schoon te wassen. Volgens Hernandez heeft Gilles de Rais namelijk niet al de hem toegeschreven misdaden begaan, maar is hij door de kerk hiervan beschuldigd uit zeer triviale motieven. Kort gezegd is Hernandez van mening dat bisschop Jean de Malestroit achter het geld van de baron aanzat. Deze is het dus geweest die Gilles de Rais geheel onschuldig ten val bracht. Hernandez stond in deze opvatting niet alleen, ook een schrijver als Salomon Reinach was deze mening toegedaan. Men leze diens Cultes, mythes et réligions, dl. 4 (Paris 1912). Van dit alles is bij Vestdijk niets terug te vinden. Bij Vestdijk is Gilles de Rais schuldig - tout court. Hij heeft echter wel weet gehad van de pogingen die men heeft gewijd aan het disculperen van Gilles de Rais: In onze tijd is wel beweerd, dat de krasse beschuldigingen, die tot het doodvonnis leidden, uit de lucht gegrepen waren door politieke (pro-Engelsche) tegenstanders, die hem ten val wilden brengen; en dat hebzucht van een der vervolgers een rol heeft gespeeld, staat historisch vast. Vestdijk heeft dus òf het werk van Hernandez gelezen, òf het werk van Reinach, òf hij is door Du Perron ingelicht. Hoe dit precies in elkaar zit is (voorlopig) niet te achterhalen. Het is goed mogelijk dat Vestdijk de studie van Hernandez gelezen heeft, maar hiervan is in zijn werk niets terug te vinden. Zo ontkent Hernandez dat Gilles de Rais een geïllustreerde uitgave van de werken van Suetonius bezat, terwijl Vestdijk dit gegeven juist gebruikt om de persoon Gilles de Rais te introduceren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
Ook wijdt Hernandez geen woorden aan Gilles' liefde voor het kerkorgel - misschien begrijpelijk vanuit zijn houding tot de kerk. De enige aanwijzing dat Vestdijk wellicht tòch het werk van Hernandez heeft gelezen is te vinden op p. XXVI van diens inleiding. Daar spreekt Hernandez namelijk over de duivelbezweringen die onder leiding van Prelati werden uitgevoerd en hij noemt daar de naam van de duivel Baron. Niet: Barron, zoals zoveel andere schrijvers doen. Ook Vestdijk praat over Baron. Meer dan een aanwijzing kan dit echter niet zijn. Het is nu tijd geworden de blik te wenden naar een werk dat zowel in onze dagen als in de dagen van Cabanès en Hernandez als een standaardwerk over Gilles de Rais wordt beschouwd. Deze beide laatsten geven te kennen zich op dit werk te hebben gebaseerd, Cabanès in positieve zin, terwijl Hernandez zich ertegen afzet. Ik refereer nu aan de dissertatie van Eugène Bossard: Gilles de Rais, Maréchal de France dit Barbe-Bleue, 1404-1440, d'après des documents inédits (Paris 1885). Ik wil trachten aannemelijk te maken dat Vestdijk, behalve in ieder geval het werk van Cabanès en wellicht dat van Hernandez, ook deze studie heeft betrokken bij zijn voorbereidingen voor het schrijven van wat uiteindelijk een novelle en zes gedichten over Gilles de Rais zijn geworden. De dissertatie van Bossard is de eerste wetenschappelijk onderbouwde studie van het fenomeen Gilles de Rais. Bossard is de eerste onderzoeker die de bewaard gebleven bronnen als uitgangspunt heeft genomen. Latere onderzoekers die zijn werkwijze hebben nagevolgd hebben hem nooit op onjuistheden betrapt, zodat we in dat opzicht althans op Bossard kunnen vertrouwen. Op slechts enkele gebieden toont hij zich niet geheel betrouwbaar, met name daar waar hij spreekt over het seksuele aspect van de misdaden van Gilles de Rais. Bossard was namelijk een katholieke geestelijke en in de tweede helft van de vorige eeuw was het blijkbaar niet goed mogelijk in die kringen de dingen bij hun naam te noemen. Dit ene aspect dus uitgezonderd is het werk van Bossard betrouwbaar en het zal blijken dat zijn relaas op zeer veel punten met dat van Vestdijk overeenstemt. Hoewel dit op zich natuurlijk geen argument is om te zeggen dat Vestdijk de studie van Bossard gebruikt heeft (vrijwel iedereen namelijk die de laatste honderd jaar iets over Gilles de Rais heeft gepubliceerd, heeft van de resultaten van Bossard gebruik gemaakt) zal uit het vervolg blijken dat Bossards werk tot Vestdijks bronnenstudie heeft behoord. Meerdere malen brengt Bossard de Romeinse schrijver Suetonius (van wie bekend is dat hij vooral gewelddadige en scabreuze onderwerpen voor zijn werken uitkoos) ter sprake (pp. 10, 186, 210 en 239). Dat ook | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
Vestdijk deze schrijver noemt is boven reeds herhaaldelijk aan de orde gekomen. Op p. 120-121 vertelt Bossard over het bezoek dat de Dauphin aan het kasteel Tiffauges van Gilles de Rais bracht. Ook maakt hij melding van het feit dat ten gevolge van dit onverwachte en onaangename bezoek Gilles de Rais zich gedwongen zag plotseling een groot aantal toverattributen te laten verdwijnen, waardoor vele zaken beschadigd raakten. Deze geschiedenis vertelt Vestdijk integraal in zijn gedicht ‘Tiffauges’. Bossard maakt melding van het feit dat Gilles de Rais in het bezit was van minstens één orgel, dat hij op al zijn reizen met zich meenam (p. 12). Ook bij Vestdijk vinden we melding van deze muzikale voorkeur van de baron. Bij Bossard is er op p. 137 sprake van een contract dat Gilles de Rais met de duivel heeft gesloten. Deze overeenkomst wordt door Gilles de Rais met zijn eigen bloed ondertekend. Vestdijk vermeldt dit feit op p. 207 van de novelle ‘Blauwbaard en reus’. Eveneens bij beide schrijvers wordt verteld dat Prelati vrijwel direct na aankomst op het kasteel van Gilles de Rais aan het werk wordt gezet (Bossard, p. 148; Vestdijk, p. 206). Op p. 159 verhaalt Bossard van het door Prelati gevraagde bloedoffer, op p. 209 vinden we bij Vestdijk hetzelfde feit. De volgende overeenkomst tussen de studie van Bossard en Vestdijks werk betreft niet Vestdijks novelle, maar een van zijn sonnetten. Bossard vertelt op p. 181-183 de geschiedenis die Vestdijk in zijn ‘Apocrief sonnet’ weergeeft. Het betreft hier de weergave van de gruweldaad die Gilles de Rais begaat wanneer hij een klein jongetje op sadistische wijze vermoordt. Dat Vestdijk dit gedicht bij nader inzien te kras vond om op te nemen in Groot Nederland is niet onbegrijpelijk. Op p. 195-199 bespreekt Bossard het optreden van de oude vrouw die La Meffraie wordt genoemd. Deze vrouw komt ook bij Vestdijk voor; in zijn novelle op p. 206 en p. 209 en in zijn gedicht ‘La Meffraie’. Vestdijk geeft in dit gedicht precies weer wat Bossard over haar beweert. Zeer interessant is overigens wat Bossard op p. 196 van deze vrouw zegt: [...] le peuple l'avait surnommée [...] la Meffraye, d'un nom strident comme le cri d'un oiseau de proie, l'orfraie. Dit blijkt dus de bron te zijn voor de boven al geciteerde uitspraak van Cabanès, die op haar beurt weer heeft gefungeerd als vindplaats voor Vestdijks motto boven zijn gedicht ‘La Meffraie’. Een bijkomstige overeenkomst bij beide scribenten is dat de oude vrouw in beide teksten in het zwart gekleed gaat (Bossard, p. 197; Vestdijk, r. 8). Een volgende overeenkomst heeft te maken met de wijze waarop het proces tegen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
Gilles de Rais in gang is gezet. Hij was namelijk een der voornaamste edelen van het land en wanneer men niet de juiste regels voor een zorgvuldige procesgang in acht zou hebben genomen, zou er van een proces geen sprake kunnen zijn geweest. Zo was er de eis dat de voornaamste aanklager, bisschop Jean de Malestroit, in eigen persoon getuigenverklaringen zou moeten verzamelen. Bossard zegt hier onder meer over: [Jean de Malestroit] se trouvait en tournées pastorales, écoutant avec attention, mais avec prudence, des bruits aussi graves [...] L'enquête secrète [...] eut lieu au cours d'une de ces visites pastorales [...] (p. 232) In het gedicht ‘Jean de Malestroit’ heeft Vestdijk dit verhaald en hierbij is opvallend dat ook hij melding maakt van het landelijke aspect van de activiteiten van Jean de Malestroit: In een vervuilde hut, waar maag're geiten
Vrij loopen in en uit, zit de prelaat
Zich voor de achtste keer reeds te verbijten,
[...]
(r. 1-3)
Op p. 324 bespreekt Bossard de voorbereidingen van de terechtstelling van Gilles de Rais. Interessant is met name wat hij zegt van de houding van de bij de terechtstelling aanwezige bevolking - dezelfde mensen wier getuigenis ervoor heeft gezorgd dat Gilles de Rais kon worden veroordeeld: Par un changement qui nous semble inouï, ce même peuple qui nous avons vu si terrible dans ses revendications, si impitoyable pour le coupable, devient tout à coup suppliant pour le chrétien et ne voit plus, dans son mortel ennemi, qu'un pauvre frère égaré, dès qu'il se repent sincèrement de ses crimes. In het gedicht ‘Nantes’, waarin Vestdijk de terechtstelling van Gilles de Rais beschrijft, maakt hij ook melding van deze, in onze twintigste-eeuwse ogen vreemde ommekeer in het gemoed van de bevolking: De menigte bidt zuchtend voor zijn ziel,
Eerst zwart van baard, nu wit als 't rotsig krijt!
Haast brandt hij in een geur van heiligheid,
Haast zingt men: Gloria in Excelsis Gilles!
Want landsvader blééf hij, - gastvrij, nooit schriel, -
En elkeen denkt nog aan dien bangen strijd:
Toen Eng'land binnenviel, en hij intijds
Te hulp kwam [...]
(r. 1-8)
Nadat Gilles de Rais is terechtgesteld vindt er pedagogisch gezien iets | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
vreemds plaats. Bossard vertelt er over op p. 330: Les pères et les mères de familles [...] jeûnèrent trois jours pour mériter aux coupables la délivrance et le repos de leurs âmes, et donnèrent à leurs enfants le fouet jusqu'au sang, afin d'imprimer profondément dans leur mémoire le souvenir du crime et celui du châtiment. De overeenkomst van deze passage met de laatste vier regels van Vestdijks gedicht ‘Nantes’ is verbluffend: Drie dagen vast men, bidt men al de getijden,
Geselt de kind'ren - oud gebruik in 't Westen
Van Frankrijk sindsdien bij de arme boeren, -
Haast als een straf, omdat ze hém verleidden.
(r. 11-14)
Dan nu de laatste overeenkomst tussen Bossard en Vestdijk. De titel van Vestdijks novelle luidt ‘Blauwbaard en reus’. Een opvallende titel, waarvan de verklaring pas duidelijk wordt in de slotzin van het verhaal: Zo eindigt het leven van een zeer veelzijdige persoonlijkheid [...] waarvan het uiterlijk mogelijk in de Blauwbaardverhalen is overgegaan, doch die in andere opzichten veel meer doet denken aan de reus van Klein Duimpje. Vestdijk verbindt de geschiedenis van Gilles de Rais dus met het sprookje van Klein Duimpje.Ga naar eind7. Ook Bossard spreekt echter al van Klein Duimpje, zodat deze vondst (net zoals die van de verbinding Gilles de Rais - De Sade) niet op het conto van Vestdijk kan worden bijgeschreven. Bossard is namelijk op zoek gegaan naar de oorsprong van de mythe van Blauwbaard en in zijn betoog betrekt hij vele overige sprookjes en vertellingen die afkomstig (zouden) zijn uit Bretagne. Een van die verhalen is dat van Klein Duimpje en de reus. | |||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieHet lijkt nu gerechtvaardigd te zeggen dat Vestdijk in ieder geval Légendes & Curiosités de l'Histoire van Docteur Cabanès (zo staat het op de titelpagina) zal hebben geraadpleegd. Het voornaamste bewijs hiervoor is het motto (‘...d'un nom strident comme celui de l'orfraie...’) dat Vestdijk aan zijn gedicht ‘La Meffraie’ gegeven heeft. Dit motto is rechtstreeks ontleend aan de studie van Cabanès. Iets minder zeker, maar wel zeer waarschijnlijk, is Vestdijks studie van het door Dr Ludovico Hernandez geschreven werk Le Procès Inquisitorial de Gilles de Rais, Maréchal de France, avec un essai de réhabilitation. De enige directe aanwij- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||
zing hiervoor is dat zowel Hernandez als Vestdijk spreken over de duivel Baron, terwijl andere scribenten die zich met Gilles de Rais hebben beziggehouden gewagen van de duivel Barron. Een indirecte aanwijzing blijkt uit de al meermalen aangehaalde recensie door Vestdijk van Hubert Lampo's De duivel en de maagd. Hierin geeft Vestdijk te kennen dat hij weet heeft van de pogingen die er zijn ondernomen om Gilles de Rais te disculperen - iets waaraan Hernandez zijn volle krachten heeft gegeven. Ook is het zeer aannemelijk dat Vestdijk de dissertatie van Eugène Bossard, Gilles de Rais, Maréchal de France dit Barbe-Bleue, 1404-1440, d'après des documents inédits heeft bestudeerd. Dit werk is namelijk de basis van zowel Cabanès' als Hernandez' studie geweest en wordt door hen dan ook meermalen aangehaald. Sinds het verschijnen ervan in 1885 is het erkend als standaardwerk, zodat ook om die reden Vestdijk het kan hebben bestudeerd. Het in mijn ogen belangrijkste argument waarom Vestdijk dit werk onder ogen heeft gehad is dat Vestdijk de relatie legt tussen Gilles de Rais, Blauwbaard en Klein Duimpje. Vestdijk kan natuurlijk zelf op deze gedachte zijn gekomen, maar het lijkt me waarschijnlijker dat hij door Bossard op deze gedachte is gebracht. Het is hier niet de plaats om uitgebreid te onderzoeken welke bronnen Vestdijk eventueel nog meer zou kunnen hebben gebruikt. Eén vermoeden wil ik echter wel noemen: de roman Là-bas van J.K. Huysmans. In dit werk komen veel onderhand bekende namen en gegevens voor, zoals de magiër Francesco Prelati, het feit dat Gilles de Rais in het bezit zou zijn geweest van een geïllustreerde uitgave van Suetonius, de oude vrouw die La Meffraie wordt genoemd, het begraven van de resten van een kinderlijkje enz.Ga naar eind8. Dan nu de vraag wat Vestdijk met het historische materiaal heeft gedaan. Heeft hij het getransformeerd? en zo ja, hoe? En wat voor consequenties heeft dit voor zijn tekst? Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat Vestdijk zich bij het schrijven van zijn novelle en de zes gedichten in sterke mate heeft laten leiden door het materiaal dat hij bij zijn voorstudie verzameld had. Er is vrijwel geen enkel facet van belang dat bij Cabanès, Hernandez en Bossard ter sprake is gekomen door Vestdijk onbesproken gelaten. Omgekeerd heeft hij niets uit eigen initiatief toegevoegd. Hij heeft zich strikt aan de historische werkelijkheid gehouden. Evenmin heeft hij de volgorde van de gebeurtenissen aangetast.Ga naar eind9. Ook in de psychologie van de figuren, zoals die in de bronnen wordt gepresenteerd, heeft Vestdijk niets veranderd. Al met al heeft Vestdijk eigenlijk niets anders gedaan dan de stof uit de bronnen op- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||
nieuw verteld. Dit is opmerkelijk, wanneer we dit vergelijken met wat Vestdijk later met historisch materiaal heeft gedaan. Zo heeft hij in vrijwel al zijn historische romans het materiaal getransformeerd tot een romanwerkelijkheid. Vergelijk bijvoorbeeld de viereneenhalf jaar later tot stand gekomen roman Het vijfde zegel. De schilder El Greco, die de hoofdpersoon is in dit werk, is dan wel gemodelleerd naar wat we uit de geschiedenisboeken over hem weten, maar Vestdijk heeft zelf de psychologie van de schilder moeten ontwerpen. De problemen waarvoor de schilder in dit boek komt te staan, zijn door Vestdijk bedacht. In het kort gezegd komt het hierop neer: Vestdijk neemt een historisch gegeven als onderwerp, maar gebruikt dit gegeven als uitgangspunt, niet als eindpunt.Ga naar eind10. Waar de historie ophoudt, begint Vestdijks fantasie. Eenzelfde proces is te constateren in romans als De nadagen van Pilatus (1938), De vuuraanbidders (1947), De filosoof en de sluipmoordenaar (1961), De hôtelier doet niet meer mee (1968) en Het proces van Meester Eckhart (1970). Ook in zijn novellen past hij deze werkwijze toe: ‘Homerus fecit’ (1938), ‘De ongelovige Pharaoh’ en ‘Onder barbaren’ (beide uit 1949) zijn hier voorbeelden van. Het is niet zinvol de opvattingen van Vestdijk over de functie en de hoedanigheid van de historische roman in extenso weer te geven. Ik verwijs hiervoor naar zijn essay ‘Over de historische roman’ in Gallische facetten.Ga naar eind11. Enkele minder bekende opvattingen van Vestdijk over de historische roman wil ik hier echter wel voor het voetlicht brengen. In een brief van 27 oktober 1941 aan Theun de Vries maakt Vestdijk enige interessante opmerkingen. Bijvoorbeeld: [...] ik vind de historische bronnenstudie (soms) interessant; én ik pleeg me er gewoonlijk mee te overwerken, hetgeen duidelijk bewijst, dat het werk mij toch niet heelemáal ligt; ik houd ervan om personages in een half authentiek half gefingeerd milieu neer te zetten, en daarnaast heb ik toch steeds het gevoel of het niet evengoed zónder die travestie zou kunnen. Deze typische ‘Vestdijk-opmerking’ (òf het een òf het ander, maar tegelijkertijd zowel het een als het ander) bevestigt dat Vestdijk bronnenstudies verrichtte en dat deze voorbereiding soms zeer diep kon gaan - een begrijpelijke uitspraak, gezien in het licht van de boven aangetoonde parallellen tussen Vestdijks weergave van het historisch materiaal en de door hem geraadpleegde bronnen. De tweeslachtigheid die hij blijkbaar in 1941 nog ervoer wat betreft de ‘personages in een half authentiek half gefingeerd milieu’ lijkt niet meer van toepassing op zijn latere histori- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||
sche romans. Zelfs de slechts enkele jaren na 1941 geconcipieerde roman De vuuraanbidders toont aan dat Vestdijk het niet ‘zónder die travestie’ kan. In deze roman verschijnen de personages in een milieu dat zowel authentiek (De Tachtigjarige Oorlog, Leiden, Heidelberg) als gefingeerd (de gesprekken tussen de romanpersonages, de herberg in Heidelberg) is. Dit procédé zal hij in zijn latere historische romans eveneens toepassen. Toen hij in 1932 de zes gedichten, en in 1933 de novelle ‘Blauwbaard en reus’ schreef, gebruikte hij deze werkwijze nog niet. De romantisering van het verleden is hier afwezig, het zijn de historische gebeurtenissen die het verloop van de novelle en de gedichten dicteren. Een ander citaat uit dezelfde brief aan Theun de Vries geeft in versterkte mate aanleiding tot het aannemen van de hier gesignaleerde ontwikkeling in Vestdijks opvatting van de historische roman: Wat mij in den historischen roman aantrekt is: 1e het verleden als zoodanig, d.w.z. niet een bepaald historisch tijdperk, dat ik beter zou willen leeren kennen, maar zuiver het verleden om het verleden, dat wil zeggen: het onbekende, en als zoodanig fascineerende, 2e De mogelijkheid romantische verwikkelingen op een mysterieus en toch niet geheel ontoegankelijk schouwtooneel uit te spinnen, 3e een zekere drang tot mystificatie, niet in dien zin, dat ik de lezers erin wil laten loopen door opzettelijk onjuistheden te verkondigen, maar in den zin van half ironische verschuivingen, parallellen met het hedendaagsche, schijnbare instructiviteit, etc.Ga naar eind12. De drie eisen waaraan de historische roman moet voldoen die Vestdijk hier formuleert, zijn alledrie verwezenlijkt in zijn latere historische romans, zoals bijvoorbeeld De filosoof en de sluipmoordenaar (1961), De held van Temesa (1962) en Het proces van Meester Eckhart (1970). Ook in een vroege historische roman als De nadagen van Pilatus (1938) zijn deze voorwaarden te herkennen. Interessant is nu dat in Vestdijks fictionalisering van de gebeurtenissen rond en met Gilles de Rais deze drie punten niet, of in zeer geringe mate, herkenbaar zijn. Wanneer wij dus Vestdijks weergave van het historisch materiaal in de novelle en de zes gedichten naast zijn latere opvattingen leggen blijkt de discrepantie. Wellicht heeft Vestdijk dit later ingezien en is dit er de oorzaak van dat hij in zijn auteursexemplaar van Klimmende legenden (de bundel waarin vijf van de zes gedichten voor het eerst in boekvorm verschenen) bij de serie ‘Uit het leven van Gilles de Retz, Maarschalk van Frankrijk’ de toevoeging ‘vervalt’ heeft genoteerd.Ga naar eind13. Hij was kennelijk niet tevreden over deze poëzie omdat zij niet zijn opvattingen weerspie- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||
gelde over hoe historisch materiaal moest worden getransformeerd. Wellicht is om dezelfde reden de novelle ‘Blauwbaard en reus’ tijdens Vestdijks leven nooit gepubliceerd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||
Ik spreek hier mijn dank uit aan Jean Brüll, die mij attendeerde op de plaats die Gilles de Rais in het oeuvre van Vestdijk inneemt. |
|