dat haar zoontje slachtoffer zal worden. Al met al een beklemmend beeld van een verschrikkelijke periode in een nu al weer onwezenlijk verre tijd. Anderhalf jaar later, in september 1936, schreef Vestdijk zijn volgende roman: Het vijfde zegel. De overeenkomst in sfeer tussen het Duitsland der nazi's en het Spanje der inquisitie is opvallend: ook daar de angst van de ‘gewone man’, de voortdurende dreiging, de machtsstrijd (tussen inquisitie en burgerlijke autoriteiten) en de agressieve pedofilie bij één van de machthebbers.
In Berlijn maakt Johan kennis met een stel jonge nazi-aanhangers, die hem trachten te ‘bekeren’. Door dat arrangement is de auteur in staat het verschijnsel van binnen uit te beschrijven. De toon wordt nu ironischer, krijgt iets van het elan van Heinrich Manns Der Untertan, een satire die vermoedelijk wel enige invloed heeft gehad op dit gedeelte van de Vestdijk-roman. De begroeting gaat gepaard met hakkengeklak. Men exerceert, collecteert, houdt spreekkoren voor joodse warenhuizen en put zich uit in bodemloos gezwets. Later nemen de jongelui Johan mee naar een S.A.-feestje, waar ook Alfred Rosenberg zal spreken. De beschrijving daarvan (‘gezichten van bruingeklede Germanen: veel blond, veel stoerheid en geur van berkeschors, ja, maar ook Berlijnse misdadigerstronies’, enz.) en met name de weergave van Rosenbergs rede is een verrukkelijke staal van Vestdijks satirisch talent.
Dat de ‘zaak Johan Roodenhuis’ op de ‘zaak Van der Lubbe’ lijkt (en dat dus Vestdijk zich door dit geval uit de actualiteit heeft laten inspireren) is zonder meer duidelijk: Johan pleegt een moord, wordt gearresteerd, berecht en veroordeeld. Bulhof heeft indertijd al op de overeenkomst gewezen. Zuidgeest bestrijdt de toepassing van de parallel, maar zijn uitgangspunt is m.i. foutief. Natuurlijk zijn er duidelijke verschillen tussen de reële en de fictieve zaak, maar juist die verschuivingen zijn de kern van het literaire spel en het gaat niet aan op grond daarvan de evenwijdigheid te ontkennen. De tendens van de roman is deze: aan de ene kant het gevaarlijke en mensontwaardige nazidom, aan de andere kant de ‘unpolitische’ Roodenhuis (deze Thomans Mann-bijnaam kreeg Johan van zij S.A.-‘vrienden’), en het voorspelbare einde: de onpolitieke individualist wordt geslachtofferd.
Dat brengt mij op de verhouding tussen de eigenlijke thematiek van het verhaal en de ‘ingebrachte’ schildering van nazi-Duitsland. Else Böhler, Duits dienstmeisje is namelijk geen politiek pamflet, maar het relaas over de merkwaardige relatie tussen een wat wereldvreemde juridische student en een levenslustig en eigengereid Duits meisje. Over de