Vestdijkkroniek. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Rudi van der Paardt
| |
[pagina 54]
| |
teksten sprekende standpunten zelf te ondergraven, althans te relativeren; voorts om aan die vaak verbrokkelde teksten meer samenhang te verlenen. F & I constateren zelfs een zekere willekeur in het gebruik van deze klassieke motieven - en met deze ‘ornamentalistische’ visie staan zij dus recht tegenover Vestdijk. Dit verschil van mening is interessanter dan het lijkt. Vestdijk zelf is volgens F & I een vertegenwoordiger van het Modernisme en, al zou je dat aan het hem toebedachte aantal bladzijden van hun boek niet zeggen,Ga naar eind4. in hun ogen kennelijk een belangrijke.Ga naar eind5. Nu kan men Vestdijks uitspraken over literaire verschijnselen vrijwel altijd op zijn eigen werk betrekken: dat is door vele studies uit de laatste jaren overduidelijk aangetoond.Ga naar eind6. In dit licht bezien krijgen zijn opmerkingen uiteraard nog meer betekenis. Gezien het tijdstip, waarop de eerder genoemde recensie verscheen, mag men aannemen dat, als hij impliciet zijn eigen motieven voor ontlening of bewerking van teksten of mythen ter sprake bracht, hij vooral het oog had op Meneer Visser's hellevaart, waarvoor Joyces Ulysses en dientengevolge indirekt Homerus' Odyssee model stond, en Else Böhler, dat, althans volgens de verteller, ‘een parafrase van de Perseus-legende’ wilde zijn.Ga naar eind7. Over dit laatste boek maken F & I maar één opmerking. In een noot bij hun Vestdijk-paragraafGa naar eind8. stellen zij, onder verwijzing naar een eerder in dit tijdschrift uitvoerig belicht artikelGa naar eind9. van F. Bulhof uit de jaren zestig, dat men als een modernistisch aspect van deze roman kan zien ‘het relatief geringe belang van de mythe (...) voor de interpretatie.’
Deze opvatting is naar mijn mening onjuist. Ik zal in dit artikel nu net het tegenovergestelde beweren door twee stellingen te verdedigen. Ten eerste: de mythe van Perseus en Andromeda compareert tot in de kleinste details in Else Böhler, zij het met de door Vestdijk aangeduide verschuivingen. Geheel nieuw is deze stelling niet, laat ik er dat meteen bij zeggen. In een hoofdstuk van zijn boek The verbal empires of Simon Vestdijk and James Joyce heeft E.M. Beekman inmiddels een flink aantal overeenkomsten tussen de mythe en de roman aan het licht gebracht.Ga naar eind10. Ik meen echter dat hij enkele aantoonbare fouten heeft gemaakt, bovendien nog heel wat heeft laten liggen en tenslotte de quintessens nu juist heeft gemist. Ik ga nog een stap verder dan Beekman en wil in de tweede plaats laten zien, dat het Vestdijk met Else Böhler precies om een psychologische doorlichting van de oude legende was begonnen, omdat deze bij uitstek zijn centrale thema, zijn eigen ‘mythe’ verbeeldt. | |
[pagina 55]
| |
Ik geef nu eerst een samenvatting van de mythe, zoals die bij diverse klassieke auteurs te vinden is.Ga naar eind11. | |
2. De Perseus-mythe en VestdijkAkrisios, koning van Argos, was door een orakel voorspeld, dat hij door de hand van zijn kleinzoon het leven zou laten. Om dit lot te kunnen ontgaan, sloot hij zijn dochter Danaë in een goed bewaakte toren op. Maar zij raakte toch zwanger, toen Zeus zelf, in de gedaante van gouden regen, haar had bezocht. Toen Danaë een jongetje ter wereld had gebracht, Perseus, verborg Akrisios zijn dochter en zijn kleinzoon in een houten kist en liet die in zee gooien. De kist belandde op het eiland Serifos, waar een visser, Diktys, moeder en zoon bevrijdde. Hij voedde de kleine Perseus op, zijn broer Polydektes, koning van Serifos, ontfermde zich over Danaë en werd spoedig op haar verliefd. Het kwam volgens de ene versie wel, een andere nog niet tot een huwelijk, hoe dan ook de inmiddels opgegroeide Perseus was voor zijn stiefvader een stain-de-weg en deze probeerde hem listig kwijt te raken met een vrijwel onmogelijke opdracht: het hoofd van de Gorgo Medusa te halen. Haar vijandin, de godin Athene, kwam Perseus bij het uitvoeren van zijn taak te hulp: zij verschafte hem een glanzend schild, dat als spiegel kon dienen om Medusa's dodelijke blik te ontwijken. Hermes leverde hem een vlijmscherp zwaard om haar hoofd af te slaan. Andere attributen: vleugelschoenen, een onzichtbaar makende helm (soms ook mantel, voor beide wordt in de Germaanse mythologie ‘Tarnkappe’ gebruikt) en een tas om het afgeslagen hoofd in op te bergen (de zg. kibisis) waren in het bezit van de Stygische nymfen, wier verblijfplaats alleen aan de Graien, zusters der Gorgonen, bekend waren. Op geraffineerde wijze kreeg Perseus waar hij zijn zinnen op had gezet en in volledige uitrusting begaf hij zich naar de drie Gorgonen, dochters van de zeegod Phorkys: Stheno, Euryale en Medusa, die als enige van het drietal sterfelijk was. Op de voorgeschreven wijze overviel Perseus haar, sloeg het hoofd af en ontkwam door zijn onzichtbaar makende helm aan de woede van de twee zusters. Uit de romp van Medusa kwamen overigens twee gestalten vrij (zwanger als zij was na een vrijage met Poseidon): het gevleugelde paard Pegasos en Chrysaor. Op zijn terugweg naar Serifos kwam Perseus eerst bij de reus Atlas, die hij uit onvrede over het gebrek aan gastvrijheid met het Medusa- | |
[pagina 56]
| |
hoofd tot een stenen rots maakte. Vervolgens vloog hij over Ethiopië. De koningin van het land, Kassiopeia, had door te pochen op haar schoonheid goddelijke woede opgewekt. Het monster Keto (Medusa's moeder) teisterde het land. Slechts door hun dochter Andromeda aan het monster te offeren, zouden koning Kepheus en zijn onverstandige vrouw het land voor verder onheil kunnen behoeden. Het meisje werd aan een rots vastgeketend in afwachting van het verzwelgende monster. Perseus zag haar vanuit de lucht, werd onmiddellijk verliefd, versloeg het monster en bevrijdde het meisje van haar ketens. Een groot bruiloftsmaal werd aangericht, maar het dreigde verstoord te worden door het optreden van Kepheus' broer, Phineus, met wie Andromeda verloofd was. Evenals zijn volgelingen wist Perseus hem met het hoofd van Medusa te verstenen. Daarna vertrok Perseus met zijn bruid naar Serifos, versteende ook Polydektes en maakte Diktys tot koning van het eiland, waarna deze met Danaë kon trouwen. Het door het orakel voorspelde lot kon Perseus overigens niet ontlopen: zijn grootvader Akrisios doodde hij, na te zijn teruggekeerd naar zijn geboortegrond Argos, onvrijwillig, bij het discuswerpen. Hij verliet hierop Argos en werd koning van het naburige Tiryns.
Voordat wij deze mythe met Vestdijks roman confronteren, lijkt het zinnig wat nader op de structuur ervan in te gaan. Het eerste dat opvalt, is de motiefherhaling: twee groepen van gevaarlijke vrouwen die de held te slim af is; twee monsters, moeder Keto en dochter Medusa, die verslagen worden; twee huwelijkspretendenten, Phineus en Polydektes, alsmede een reus die versteend worden; twee vaderfiguren, Polydektes opnieuw en grootvader Akrisios, die worden gedood (al is dat, wat laatstgenoemde betreft, onvrijwillig); twee huwelijken die, na obstakels, toch gesloten kunnen worden. Wie de mythe wil verkorten, kan dus vrijelijk wieden in dit mythologisch struweel en dat is in de oudheid ook al gedaan. Overigens nemen moderne onderzoekers van mythen aan, dat het Medusa-verhaal het oudst is en dat rondom deze kern de rest is gebouwd.Ga naar eind12. Vestdijk heeft, voor zover mij bekend, van deze mythe niet zoals van vele andere (men denke aan zijn ‘Griekse sonnetten’) elders dan in Else Böhler een interpretatie gegeven - wel schreef hij twee gedichten over Danaë en één over Medusa/Pegasos, die nog ter sprake zullen komen. Toch zijn er wel uitspraken die een richtsnoer kunnen zijn bij de analyse van de mythische patroon in deze roman. Op diverse plaatsen in zijn | |
[pagina 57]
| |
werkGa naar eind13. heeft Vestdijk de in vele mythen voorkomende strijd van de held tegen een of meer monsters, in het voetspoor van godsdiensthistorici als Leopold Ziegler, geïnterpreteerd als een gevecht tegen de dominerende vrouw, m.n. de eigen moeder, die de volwassenwording, de geestelijke ontplooiïng van de jonge held belemmert. Wie met deze kennis van de structuur van de mythe en van Vestdijks opvattingen van belangrijke momenten daarin de roman gaat analyseren, moet dus a priori rekening houden met een fors aantal ‘dubbelrollen’. De volgende waarschuwing van de verteller aan het adres van een eventuele ‘pluizer’ lijkt dus wel zeer op zijn plaats. (p. 161): ‘Ik heb een parafrase geleefd van de Perseus-legende, ik heb gestreden met monsters en Gorgonen; een vergelijkend literatuurhistoricus mag dit alles uitpluizen, en hij zal niet verder komen dan de bebrilde Pfarrer, die een paar dagen geleden naar Elses bidprentje staarde met de gebiologeerde blik van een vogel, in wiens nest een andere vogel een ei heeft gelegd.’ We moeten nog rekening houden met een derde complicerende factor: de opvattingen van de protagonist-verteller ten aanzien van het mythische element behoeven niet juist te zijn, kunnen zelfs wel het gevolg zijn van een volkomen verkeerde interpretatie van wat hem overkomt. De bijziendheid die Johan op cruciale momenten vertoont (b.v. op p. 89) zou dus wel eens symbolische implicaties kunnen hebben. In ieder geval kunnen wij van Vestdijk verwachten dat hij een spel speelt met zijn verteller. Dat blijkt immers al uit het feit dat Johan op grond van de mythologische straatnamen in zijn woonplaats (de Sterrenbuurt) op de gedachte komt, dat híj Perseus en Else Böhler Andromeda zou kunnen zijn: deze identificaties en ‘andere ironische analogieën’ (p. 44) zijn nu juist door de ‘implied author’, zeg maar Vestdijk zelf, aangebracht!Ga naar eind14. Ik zal nu laten zien hoeveel verder dan de verteller zelf aangeeft, c.q. zich daarvan bewust lijkt te zijn, de schrijver achter dit personage de Perseuslegende heeft geactualiseerd in het (pseudo-)autobiografische verhaal dat Else Böhler heet. Ik onderscheid op grond van de mythische structuur drie gedeelten: het verblijf op Serifos, de strijd met Medusa en de Andromeda-episode. | |
3. De onderwereld van SerifosWanneer Johan Roodenhuis, student rechten in Leiden en bijna afgestudeerd, door het kapitaalverlies van zijn vader wordt gedwongen weer intrek te nemen in zijn ouderlijk huis, dat van een Gelderse provincie- | |
[pagina 58]
| |
plaats verplaatst is naar ‘één der grote Hollandse steden’ (duidelijk herkenbaar als Den Haag), belandt hij, naar eigen zeggen, in de hel (p. 21). Geheel juist is de typering niet, want, al schijnt de verteller dat niet te beseffen, hij geeft allerlei aanwijzingen dat het huis waarin hij is beland, de uit de antieke mythologie bekende onderwereld symboliseert. Zo ligt het huis met zijn labyrinthische bouw (en dito omgeving) aan de Waalweg 27. De Waal staat hier voor de Styx (etymologisch samenhangend met het griekse woord voor ‘haten’!), het labyrinth is een antiek infernaal symbool, het getal drie (27 is 3 tot de derde macht) is nauw met de onderwereld verbonden. Johans vader is zijn rijkdom kwijtgeraakt - een krachteloze Hades/Pluto (‘rijkaard’), die geheel overvleugeld wordt door zijn vrouw. Inderdaad is Johans moeder, Paula, de pendant van de drie-enige Grote Godin uit de onderwereld, die later Persephone zou heten. Zij heerst in de familiale huiskamer, terwijl zij haar man in zijn ‘donkere kamer’ terugdringt. Johan voelt zich als door een magneet naar haar toe getrokken, heeft ook een onbedwingbare neiging zijn studeerkamer te verlaten om beneden thee te drinken (de cursivering op p. 27 vestigt de aandacht op deze doorgaans ‘onschuldige’ drank, en inderdaad: de Linnaeische naam voor thee, thea, betekent ook ‘godin’), hoewel hij het rijkelijk daarop af komende damesbezoek verafschuwt. Zelf beschrijft hij zijn situatie als een wegzakken in een moeras (pp. 18, 22, 24, 27), alweer een allusie op de genoemde onderwereld. Uiteraard doet zich nu de vraag voor of dit alles in verband is te brengen met Perseus en zijn moeder, wat we toch zouden verwachten bij het begin van een weergave van deze mythe, al is het dan een parafrase. Dit is wel degelijk het geval. De verhuizing van de familie Roodenhuis is te beschouwen als de pendant van de tocht van Perseus en Danaë in hun kist naar Serifos. Eilanden staan wel vaker voor de onderwereld, maar er zijn hier twee duidelijke aanwijzingen voor deze symboliek. In de eerste plaats wijst in deze richting het gebruik dat door Duitse godsdiensthistorici de ‘Aussetzung’ wordt genoemd: het prijsgeven van jonggeborenen (men denke aan Romulus en Remus, Oedipus en Mozes) aan het onherbergzame bos of het water, uiteraard een wijding ten dode. Nu komt Perseus met zijn moeder in Serifos, waar Polydektes heerst. Die naam, die ‘de velen ontvangende’ betekent, is een epitheton van Hades/Pluto. Het eiland zelf is befaamd om zijn rotspartijen, die werden beschouwd als versteende mensen - waarmee we trouwens zijn beland bij het actiologische moment van de Perseusmythe. Kortom, het stenen eiland met de omringende zee staat voor het dodenrijk. Nu komen | |
[pagina 59]
| |
enkele zaken in helder licht te staan. Zo wordt de betekenis duidelijkGa naar eind15. van het ogenschijnlijk onzinnige Two to the Loo, dat Johans broer Eg(bert) - over wie later - ‘toetatert’ (p. 20): het slaat op Paula en Johan Roodenhuis, Danaë en Perseus, die bij elkaar opgesloten zitten, want Loo = bos = dodenrijk = zee + Serifos.Ga naar eind16. Ook de ‘geweldige kerel van steen en hout’ (p. 27), wiens aanwezigheid voor Johan beklemmend werkt, is nu als verwijzing naar de rotsen van Serifos en zijn heerser te duiden. De ontvangst van de als ‘schimmen’ aangeduide vriendinnen valt eveneens in dit kader in te passen: Paula Roodenhuis is de ware Polydektes, die in plaats van haar zwakke echtgenoot het hof bestiert (Johans vader heet Henk, hetgeen ‘heer van het hof’ betekent). De naam van de protagonist, tenslotte, wordt betekenisvol: het ‘Roodenhuis’ is het gebied van de aardmoeder, heerseres over leven en dood.Ga naar eind17. ‘Het spreekt vanzelf’, zegt Johan (p. 30), ‘dat ik in een dergelijk milieu onherstelbaar te gronde zou zijn gegaan zonder steun en tegenwicht van buiten.’ Deze steun komt van zijn vriend Peter van Herwaarden, een psychoanalytisch geschoolde kunstschilder, die, in overeenstemming met zijn bijbelse naam,Ga naar eind18. een ‘blauwachtig atelier, dichtbij de hemel’ heeft (p. 31). Die naam brengt ons trouwens op zijn mythologische betekenis. Peter/Petrus is de ‘visser van mensen’ en het is immers Diktys, een naam die ‘visser’ betekent, die zich in Serifos over de kleine Peseus ontfermt, zijn leermeester is. Die pedagogische rol claimt ook Peter: in één van zijn vele ‘colleges’ houdt hij Johan voor dat hij in zijn, Johans, onderbewuste de plaats van de vader al lang heeft ingenomen (p. 150). Peter is niet alleen Diktys, Perseus' latere stiefvader, hij vertolkt ook de Zeus-rol in dit verhaal. De Olympische hoogte van waaruit hij op Johans psychische problemen neerkijkt geven de verteller die vergelijking tenminste in (p. 152). En zelfs de gouden regen ontbreekt bij nader inzien niet. We moeten dan naar de situatie waarbij Johan, om zijn moederbinding te kunnen slaken, als voyeur getuige is van contacten van zijn vriend met diverse vrouwen. Het komt ook tot een ontmoeting tussen Peter, zijn geestelijke vader en Paula, zijn echte moeder.Ga naar eind19. Wanneer de laatste binnenkomt, begroet Peter haar met de woorden: ‘En Paula, heeft de beau jour niet geleden van de regen?’ (p. 157), waardoor Johan weet dat het om zijn moeder, de lezer kan vermoeden dat het om Danaë gaat. Dat vermoeden wordt bevestigd door het feit dat Paula bonbons voor Peter heeft meegebracht, bestempeld als ‘twintig begerige oogjes’, gekocht voor het geld van haar echtgenoot (p. 159). In een | |
[pagina 60]
| |
tweetal gedichten en een passage in een opstel over erotiek in de beeldende kunstGa naar eind20. heeft Vestdijk laten uitkomen, hoe, b.v. bij een aantal schilderijen van Titiaan, die gouden regen nogal eens is weergegeven als een regen van goudstukken, die het succes van de overspelige Zeus moest garanderen. Hier zijn de bonbons = dukaten = gouden regen het lokmiddel van Danaë, niet van Zeus, een omkering die geheel past in de serie ironische verschuivingen die Vestdijk zo kenmerkend achtte voor de moderne mythenbewerking. De scène heeft trouwens een tweede mythologische functie, maar daarover spreek ik in de nu volgende paragraaf. | |
4. De strijd met MedusaZoals Perseus de onderwereld van Serifos verlaat om zijn volwassenheid door heldhaftige daden te bewijzen, zo probeert ook Johan aan de greep van zijn moeder te ontkomen door op het platje van zijn huis zich op zijn doctoraalexamen rechten voor te bereiden. Vanaf die plaats zal hij Else, zijn Andromeda, voor het eerst zien en vanaf dat moment zet de strijd tussen hem en zijn moeder in. Paula Roodenhuis is, behalve Danaë en Persephone, dus ook de Medusa uit dit eigentijdse Perseus-verhaal. Haar demonische, agressieve, een Freudiaan zou zeggen castrerende kanten blijken hoe langer hoe duidelijker, onder meer uit het verzaligde aflikken van de lepels, dat Johan (pp. 26/7) de stuipen op het lijf jaagt: een symbolische fellatio ongetwijfeld.Ga naar eind21. Dat deze identificaties juist zijn, blijkt ten overvloede uit overwegingen die de verteller zelf maakt. De namen van de straten in de Sterrenbuurt, de Andromedastraat en het Perseusplein, brengen hem op de oude mythe, waarin hij zijn relatie met Else weerspiegeld ziet. Maar ook hier beseft hij niet echt goed hoe de vork in de steel zit. Begrijpelijkerwijze houdt hij Else voor Andromeda: zij woont in de gelijknamige straat in een groot vestingachtig huis, dat aan de gezusters Erkelens toebehoort; hij is degene die haar zal redden, dus Perseus. Maar bij verdere voortzetting van het mythologisch spel raakt hij het spoor bijster. Het beeld dat plotseling bij hem oprijst is voor de lezer echter veelzeggend genoeg: dat van zijn moeder ‘weerkaatst in de psyche op haar slaapkamer’, met zijn hoofd boven het hare (p. 44), een verwijzing derhalve naar het in het glanzende schild van Athene weerkaatste hoofd van Medusa. | |
[pagina 61]
| |
Volgens de mythe kon Perseus Medusa alleen bestrijden met een aantal door de Graien aangewezen attributen. De tegenhangers van deze dochters van de zeegod Phorkys zijn de dames Jans en Tine Erkelens. Meestal stelt men het aantal Graien op drie, maar de Romeinse dichter Ovidius (Met. IV 774/5) kent er inderdaad slechts twee, wonend aan de voet van het indrukwekkende Atlasgebergte. Deze twee vrouwen, Enyo en Deino geheten, delen één oog met elkaar en het is door het bemachtigen daarvan dat Perseus pas verdere stappen kan ondernemen om zijn missie te laten gelukken. In Vestdijks roman kan dat éne oog niets of niemand anders zijn dan het Duitse dienstmeisje Else, dat gedeeld wordt door ‘het aapmens en de dwerg’, dochters van een ‘turfhandelaar op één der Zeeuwse eilanden’ (p. 83). Else wordt door het tweetal hun ‘pupil’ genoemd (p. 146), een woord dat, als bijna alles in deze roman, uiteraard een dubbele betekenis heeft. Na beslag gelegd te hebben op deze ‘oogappel’ van de gezusters Erkelens kan Johan zijn strijd tegen zijn omgeving pas aan. Zijn vader, broer en moeder zijn te beschouwen als drie Gorgonen, van wie Paula dus de meest geduchte, Medusa, representeert. Maar er zijn meer monsters: Johans broer Egbert introduceert in huize Roodenhuis twee verschrikkelijke vriendjes; de bezoekende dames conspireren in twee drietallen; de gezusters Erkelens vormen samen met Else ook al een trits: al is de laatste dan een Andromeda, die naam alleen al wijst op een zekere overeenkomst met Medusa (in beide woorden herkent men het Griekse werkwoord voor ‘heersen’). Bondgenoot in deze strijd tegen allerlei drietallen, we zagen het al, is Peter van Herwaarden. Naast zijn Diktysen Zeus-rol vervult hij een derde: hij is ook Hermes. Deze god geleidt de zielen naar de onderwereld, in psychologische termen vertaald: geeft toegang tot het onbewuste. Peters psychoanalytische lessen hebben uiteraard juist dát doel en vormen als het ware het vlijmscherpe zwaard waarmee het Medusahoofd van de romp gekliefd kan worden.Ga naar eind22. Op symbolische wijze gebeurt dit ook en wel nadat Johan (Perseus) onzichtbaar, door Peter (Hermes) verborgen, zijn moeder (Medusa) in haar demonische, ‘hoerige’ gestalte heeft kunnen waarnemen. Dit brengt bij hem een schok te weeg. Hij pakt een schilderij van Peter, dat een vrouwenlichaam voorstelt, ‘waarvan zich ter hoogte van de buik een parmantig jongetje losmaakte, als het ware uit haar buik weglopend, waarmee de strik van de matrozenmuts hem nog verbond als een verkort navelstrengetje’ (p. 158). Een pláátje van een moederbinding dus, dat Johan kapot slaat op de knop van de trapleuning, waarbij de glasscher- | |
[pagina 62]
| |
ven overal heen vliegen. Na deze ‘moedermoord’ lijkt voor Johan de weg vrij voor zijn bevrijding van Else. Die heeft inmiddels haar rots verlaten, op weg naar haar land van herkomst. Johan reist haar achterna, daartoe in staat gesteld door financiële hulp van zijn vaderGa naar eind23. - zoals ook Polydektes ervoor zorgde dat Perseus Serifos kon, c.q. moest verlaten. | |
5. Het monster en AndromedaHet is niet moeilijk in te zien dat Duitsland in Else Böhler het door het monster bedreigde Ethiopië uit de Perseusmythe verbeeldt. Zoals de Griekse held vanuit de lucht kon waarnemen, hoezeer dit land zuchtte onder de bedreigingen van het zeemonster, zo wordt Johan gewaar dat de bruinhemden van de S.A. Duitsland terroriseren: kinderen worden bedwelmd en aan de ‘Reus’ Roehm (p. 182) door diens ‘hofleverancier’ Rudolf Steinmann opgevoerd.Ga naar eind24. Juist naar deze ‘man van steen’ is Johan op zoek: hij is er al in Holland achtergekomen, dat deze een belangrijke rol in Elses leven speelt. Welke precies ervaart hij bij een bezoek in Köln aan de vrouw die zich als een tweede moeder van Else heeft ontpopt, Frau Koch: zij weet mee te delen dat Else door haar ambitieuze moeder voor de rijke Steinmann was voorbestemd, en nu door hem in staat wordt gesteld zich als zangeres te ontplooien. In Berlijn zet Johan zijn speurtocht naar beiden voort. Hij belandt daarbij in kringen van S.A.-mannen, die hem graag meenemen naar een feest, waarbij partijideoloog Rosenberg zal spreken. Als Friedrich Wendel maakt hij dit feest mee. Hoogtepunt is een revue met niemand anders dan Else, net als hij in een nieuwe gedaante: een Volendammer visboer. Na afloop van haar nummer meldt hij zich achter de coulissen; hij maakt tevergeefs contact met Else, die hem niet lijkt te herkennen, en schiet Steinmann, die de revue mede heeft georganiseerd, in een vlaag van bewustzijnsvernauwing neer. Ook Steinmann is iemand die verschillende rollen uit de mythe vervult. In de eerste plaats is hij, althans in de ogen van Johan, het monster dat het land onveilig maakt en zich elk ogenblik op Else / Andromeda kan storten. Om hem te bestrijden wendt hij zich tot de S.A.-mannen, die de Stygische nymfen uit de mythe representeren: zij leveren hem een uniform (de ‘Tarnkappe’; vgl. p. 55), laarzen (vleugelschoenen) en een revolver (het zwaard), waardoor hij totaal onherkenbaar is. Het doden van Steinmann door Johan kan derhalve als het verslaan van het monster Keto door Perseus worden geïnterpreteerd. | |
[pagina 63]
| |
Maar Steinmann is ook een concurrent in de strijd om de gunsten van Else. Wanneer Johan voor het eerst van zijn bestaan hoort, denkt hij aan ‘een oom of een medeminnaar’ (p. 93) - precies de situatie waarin Phineus in de mythe zich bevindt. Het bierfeest van de S.A. is een duidelijke pendant van het banket ter ere van Perseus' huwelijk met Andromeda dat door Phineus wordt verstoord, totdat hij door Perseus met het Medusahoofd wordt versteend: dat levert ook de verklaring van de náám Steinmann. De dood van Steinmann, geveld door zes ‘houtachtig klinkende schoten’ (p. 203), wijst bovendien terug naar het begin van de roman waar Johan in zijn eigen huis werd geconfronteerd met de obsederende ‘man van steen en hout’, in wie wij Polydektes van Serifos hebben herkend. En inderdaad, ook die eindigde als een versteende gestalte. Wanneer we, tenslotte, rekening houden met het feit dat Perseus' laatste slachtoffer zijn grootvader Akrisios was, die hij per ongeluk met zijn discus doodde, kunnen we in de haast onvrijwillige schoten die Johan op Steinmann lost de zoveelste transpositie zien. Ondanks de verschuivingen die Vestdijk heeft aangebracht, kan men op grond van bovengenoemde parallellen toch niet anders concluderen dan dat hij de Perseusmythe in grote lijnen heeft gevolgd. Maar dit geldt natuurlijk niet voor het slot: daar blijkt immers dat de Andromeda in de roman in het geheel niet gered wordt door degene die zich voor haar Perseus houdt; dat diens heldendaad, het verslaan van het monster, geenszins het succes ten deel valt van zijn mythische voorganger! Een voor de hand liggende en inmiddels door (in chronologische volgorde) F. Bulhof, J. Zuidgeest en E.M. Beekman naar voren gebrachte interpretatie luidt dan ook dat Else Böhler een negatieve variant van de Perseusmythe biedt: het verhaal van een uiteindelijk mislukte held. Dit is naar mijn mening maar de helft van de waarheid; de andere helft volgt hieronder. | |
6. Het wisselend rollenspelIn § 4 formuleerde ik de strijd die in huize Roodenhuis wordt uitgevochten als die tussen Johan en zijn moeder, deze moderne Perseus en Medusa. Dat is is één manier om het gevecht op ‘leven en dood’ te beschrijven. Psychologisch gesproken is hier sprake van een gevecht van Johan tegen zijn eigen innerlijke roerselen, die de groei naar geestelijke volwassenheid (zijn ‘levensexamen’) belemmeren. Wederom in | |
[pagina 64]
| |
mythologische termen vertaald: déze Perseus bestrijdt de Medusa in zichzelf. Dat Johan psychisch gesproken een dubbelganger is van zijn moeder, blijkt uit twee parallelle scènes. De eerste is die in de slaapkamer van Paula Roodenhuis. Johan ziet daar in de spiegel (niet toevallig een speciaal soort, ‘psyche’ geheten) het hoofd van zijn moeder onder zich. Als hij kijkt, ziet hij dus zijn moeder letterlijk als ‘onderdeel’ van zichzelf - een beeld, dat hem ‘onwelkom’ is (p. 44) en dus verdrongen wordt. Er is een tweede situatie, waarbij hij zijn moeder onder zich ziet verschijnen: wanneer hij door een gat in de zoldering kan waarnemen hoe zij zich bij Peter op de divan nestelt. Ook hier kijkt hij in zijn eigen innerlijk. Zijn moeder blijkt immers precies hetzelfde met Peter gedaan te hebben als hij met Else Böhler: aanspreken op straat, op zoek naar een avontuurtje. Als hij het gedrag van zijn moeder veroordeelt en uit frustratie een ‘moederbeeld’ kapot slaat, veroordeelt en vernietigt hij ook een deel van zichzelf.Ga naar eind25. Wie uit angst en ongeloof zijn eigen neigingen niet (h)erkent, valt volgens psychologische wetten juist daaraan ten prooi. Johan wordt een ander, Friedrich Wendel uit Halle, een bruinhemd, een zoon van het ‘grote Germaanse moederrijk’ (p. 189).Ga naar eind26. De Perseus die hij meende te zijn evolueert hier tot het monster dat hij wilde bestrijden, het ‘Schwein’ (p. 204) waarvoor hij zijn concurrent Steinmann hield (p. 174). Geen wonder dat hij moet constateren dat hij in de strijd om Else / Andromeda de verliezer is (p. 203), hem geen Perseus - maar een Phineusrol is toebedeeld. De zes schoten die hij op zijn overwinnaar lost komen evenwel niet voort uit jalouzie, maar uit een pijnlijk besef van onmacht, van een onherroepelijk falen. Zijn moord op Steinmann is dus eigenlijk een aanslag op zichzelf, een nieuwe zelfvernietiging - maar tegelijkertijd een onverhoopte bevrijding van de obsederende buitenwereld. Vóór hij, als Medusa, werkelijk zijn hoofd zal verliezen door de bijl van de beul, wint hij toch nog, in de wereld van de verbeelding, zijn Andromeda: de roman, het kunstwerk Else Böhler! De zes schoten die Johan afvuurt lijken inmiddels te verwijzen naar hetzelfde aantal blonde kindertjes dat Johan eens meende bij Else te zullen hebben, het aantal ook, dat volgens de mythe Andromeda aan Perseus zou schenken. Het maakt de vraag relevant, hoe wij de rol(len) van Else in dit duizelingwekkende spel van metamorfosen moeten zien. Johan ziet in haar Andromeda, die hij als een tweede Perseus moet redden, zagen we, en de aanvaardbaarheid van de identificatie is inmid- | |
[pagina 65]
| |
dels duidelijk. Toch is Johans houding tegenover Else allerminst eenduidig. Gevoelens van liefde / verering en haat / afschuw vermengen zich in een onontwarbare kluwen: zij is voor hem hoer en madonna in één;Ga naar eind27. een monster / moederlijke en een dochter / maagdelijke geliefde, kortom Medusa zo goed als Andromeda (zie p. 61). Aanvankelijk is zij voor hem niet meer dan een welkom strijdmiddel tegen zijn moeder, één van de vele dienstmeisjes met wie zij overhoop ligt. Geleidelijk aan wordt zij meer en vooral als zij uit Huize Erkelens vertrokken is, haar ‘rots’ heeft verlaten en in Duitsland een opleiding tot zangeres is gaan volgen. Dat is bepaald een weinig Andromeda-achtige daad. De mythische Andromeda verliet immers pas haar benarde positie door de reddende actie van Perseus; Else doet zulks uit eigen beweging, daartoe gestimuleerd door brieven van Steinmann (zoals blijkt uit Johans onderhoud met Frau Koch, p. 180), maar zeker niet door Johan. De beschrijving nu van haar vertrek van de rots is nogal opvallend: zij verdwijnt in een auto, ‘in een snorrend vaartje (...) en zo, dat ik bijna niets anders van haar kreeg te zien dan haar blonde haar, waarnaast de rechtop gezette koffer op en neer schokte.’ (p. 105, cursivering RvdP). Zijn dit wellicht verwijzingen naar de typische Perseus-attributen: snorrende vleugelschoenen, Tarnkappe, en kibisis? Bevestiging van vermoedens in deze richting krijgen we in de slotscène van de roman: de herverschijning van Else Böhler op het bierfeest waar Johan tot Duitse schutter wordt, daar Else tot Hollandse visboer.Ga naar eind28. Onherkenbaar eerst door haar klompen, zwarte muts en pofbroek met grote zakken, vol ‘met jodenbengels en brandbommen’ (p. 202) - een ware tovertas! Het zijn, alweer, verwijzingen naar Perseus, zoals ook haar voortdurend ‘molenwieken’, achteraf bezien, als een indicatie in die richting kan worden geduid. En Steinmann dan? Natuurlijk, hij is het die Else van de rots haalt, haar ‘Ausbildung’ van haar stem voor zijn rekening neemt, haar wil huwen: hij is háár Perseus. Zo rest ons slechts deze conclusie: de mythe in Else Böhler is volkomen ambivalent, alle rollen zijn verwisselbaar. Wie zich voor Perseus houdt, Johan, is Medusa en uitendelijk Phineus. Wie als Andromeda wordt gezien, Else, is tegelijk Medusa en Perseus; de man wiens naam alleen leek te wijzen naar Phineus, Steinmann, is een monster voor de één, een Perseus voor de ander. Symbool van deze ambivalentie, dit mythologisch stuivertje-wisselen, is het raadselachtige woord dat Johan zo obsedeert: ‘Schützkaffee’, een kreet die niets lijkt te betekenen,Ga naar eind29. maar nu juist naar alle kanten te | |
[pagina 66]
| |
interpreteren valt. Het bestaat uit twee delen van elk zes(!) letters, het is een ‘Januskop in woorden’ (p. 117) volgens de verteller, die overigens niet lijkt te beseffen hoe juist die karakteristiek is. Else schreeuwt het twee keer: voor het eerst in het paradijselijke park (p. 109), de tweede keer in de hel van de biertent (p. 203); het is de eerste keer voor Johan een schunnig woord, dat hem doet denken aan een dronken prostituée, de tweede keer een heilig woord, dat het gelukzalige verleden oproept, en hem juist daardoor tot een moord brengt; het verwijst naar de Perseus die hij wilde zijn (schützen) en de schutter die hij werd (der Schütze); het heeft betrekking op het café waar Johan en Else samen kwamen (p. 90) en de koffie in de Berlijnse cel (p. 12), waar Johan zijn levensgeschiedenis schrijft; het roept het kalme, bruine gelaat van de substituutvader Peter in gedachten (p. 32) en het woeste bruin van de S.A.-mannen. Het is een paradoxaal woord dat de dood van de burger mr. Johan Roodenhuis impliceert, maar de geboorte van de ‘dichter’; mythologisch gesproken: het is het klievende zwaard waarmee Else / Perseus het hoofd van Johan / Medusa afhakt, waardoor Pegasos kan ontsnappen.Ga naar eind30. Het staat tenslotte voor het paradoxale boek Else Böhler, dat, gebaseerd op ‘de werkelijkheid’, een nieuwe werkelijkheid is geworden. | |
7. Vestdijks mytheAls alle mythen is die van Perseus voor vele interpretaties vatbaar gebleken.Ga naar eind31. Al in de oudheid werd de bevrijding van Andromeda b.v. gezien als een symbool voor de redding door de godheid van de menselijke ziel. Gedurende de Tachtigjarige oorlog verbond men de bevrijding van Andromeda met het streven naar zelfstandigheid van de Nederlanden en hun strijd tegen de Spaanse agressor. Toespelingen op de politieke actualiteit ontbreken ook in Vestdijks roman niet, al vormen zij evenmin de hoofdzaak. Het lijdt voor mij geen twijfel dat Vestdijk ter bewerking juist de Perseus-mythe koos, omdat hij die een godsdiensthistorische en een psychologisch/symbolische interpretatie kon verlenen, die voor hem van verstrekkende, existentiële betekenis was. Zoals eerder aangegeven, is volgens de algemene opvatting het Medusagedeelte uit de mythe de oudste kern. Het doden van een monster of van de monsterlijke moeder (men denke b.v. aan Clytaemnestra) komt in vele Griekse mythen voor. Sinds de invloedrijke studie van J.J. Bachofen, Das Mutterrecht (1861), zien vele godsdiensthistorici in deze mythen de verbeelding van de overgang van de maanverering naar de | |
[pagina 67]
| |
zonnecultus, van de religie van de (onder)aardse, de zgn. chthonische goden, verpersoonlijkt in de Moedergodin, naar die van de hemelse, Olympische goden met vader Zeus aan het hoofd - een ontwikkeling, die het gevolg was van de omverwerping van de Myceens-Minoïsche beschaving, gekenmerkt door het matriarchaat, door de Doriërs, wier stamverband patriarchaal zou zijn geweest. Medusa is dan één van de gestalten waarin de Moedergodin zich manifesteert,Ga naar eind33. Perseus de Apollinische held die haar vernietigt (de naam Perseus betekent trouwens ‘vernietiger’). Deze vernietiging van de Moedergodin was niet definitief. Het chthonisch-vrouwelijke keert in het Griekse pantheon in diverse vormen weer terug: in mannelijke gedaante b.v. in de god Dionysus, de halfbroer van Apollo, in vrouwelijke gedaante, maar dan sterk gededemoniseerd, in Pallas Athene, die niet toevallig het gorgo-hoofd als trofee op haar schild, de aegis, meevoert. Andromeda nu is te beschouwen als een tweede Medusa, die door Perseus wordt bevrijd van het monster, dwz. haar eigen vroegere monsterlijkheid. Wat wilde Vestdijk nu met deze en andere Griekse mythen? Waarom was hij er zo door gefascineerd, dat hij ze als onderwerp koos voor vele van zijn gedichten, voor diverse romans en verhalen? Het antwoord luidt: Vestdijk zag in deze mythen een verbeelding van een universele problematiek. Elk mens heeft opnieuw de strijd te voeren die de antieke held leverde, met dien verstande dat zijn ‘monsters en Gorgonen’ projekties zijn van zijn eigen zieleroerselen. Medusa is dan de personificatie van Perseus' eigen hartstochten die hij de baas moet worden;Ga naar eind34. de bevrijding van Andromeda symboliseert zijn acceptatie van het vrouwelijke in zichzelf, de integratie. Maar van lange duur is deze integratie allerminst. Het huwelijk tussen Perseus en Andromeda wordt immers al direct verstoord door Phineus en zijn trawanten en ook zij zijn uiteraard projecties die bestreden worden. Zelfaanvaarding blijkt dus geen statische aangelegenheid, maar een dynamisch proces, een eeuwige strijd tussen ziel en geest,Ga naar eind35. het onbewuste en het bewuste, het Dionysische en het Apollinische. In zijn doorlichting van de mythe die hij in Else Böhler uitschreef, trok Vestdijk twee consequenties uit deze psychologische interpretatie. Als het projectiemechanisme ten grondslag ligt aan het verhaalgebeuren, geldt dit niet alleen voor Perseus, maar ook voor alle andere betrokkenen. Indien men erkent dat Perscus zichzelf bevrijdt door middel van Andromeda, dan kan men ook zeggen dat Andromeda dit doet door | |
[pagina 68]
| |
Perseus als haar redder te aanvaarden; ja, dan redt zij Perseus, als ware zij de held en hij Andromeda! Daarom zijn dus in Else Böhler alle belangrijke rollen verwisselbaar. Een tweede gevolgtrekking betreft juist deze bevrijding opgevat als integratie, synthese, verlossing. Op het moment dat Perseus Andromeda wil redden is hij eigenlijk al verloren: hij is in de ban van Eros, wordt een tweede Phineus, die bestreden moet worden. Integratie is kennelijk niet iets dat je bewust moet verwerven, maar dat je door er juist niet naar te streven, door geen ‘student’ te zijn in de etymologische zin, kan bereiken.Ga naar eind36. De enige die zich in Else Böhler harmonieus ontwikkelt is Else zelf, die weinig moeite heeft het mannelijke in zich te aanvaarden: bij haar optreden verschijnt ze in mannenkleren (vgl. Pallas Athene). Ik zeg natuurlijk niet iets nieuws, als ik opmerk dat het probleem van de integratie, de harmonie van ziel en geest, dat van Vestdijk zelf was. In dit opzicht is Else Böhler een autobiografische roman (wat we ook anderszins al wisten) en zonder veel gewetensbezwaar kan men stellen dat Vestdijk met zijn hoofdfiguur een zelfportret heeft geschetst. Een volledig doortrekken van de identificatie lijkt wat hachelijk, als we bedenken dat Roodenhuis zijn avontuur met Else niet overleeft: mét zijn geliefde verliest hij zijn hoofd, wat blijft is zijn werk, de roman Else Böhler. Toch kan men heel goed zeggen dat dit lot ook Vestdijk beschoren was: ook hij verloor zijn ‘persoonlijkheid’ en koos voor zijn werk. In de befaamd geworden brief aan H. Marsman kon hij dan ook schrijven (het is november 1934, de maand waarin hij aan Else Böhler werkte):Ga naar eind37. ‘Synthese? Ik vraag me af: hoe moet je dat doen? Je kunt een synthese denken, stellen, beschrijven, - maar, ten uitvoer gebracht, zal het, m.i., toch steeds neerkomen op de geweldadige overheersing van het éne principe door het andere, dus een dictatuur! Disharmonisch blijfje (jij en ik en hoeveel meer?) tóch, daar is niets aan te veranderen. (...) Wat mijzelf betreft: ik heb voorgoed en eenzijdig voor het talent partij gekozen, desnoods dan bij een volkomen minderwaardige persoonlijkheid, maar dan is een weg, die ik niet graag een ander zou aanpraten!’Ga naar eind38. |
|