| |
| |
| |
Gerrit Jan Kleinrensink
Else Böhler en de tragedies van de trouw
Gesprek met Nol Gregoor over de biografische achtergronden van Simon Vestdijks roman Else Böhler, Duits dienstmeisje.
Inleiding
Het hiernavolgend gesprek met Nol Gregoor heeft niet de pretentie alle biografische aspecten van Else Böhler uitputtend aan het licht te brengen. Veel van het ons ter beschikking staande materiaal kon om auteursrechtelijke redenen niet in het gesprek worden opgenomen. Daarbij de drie Duitse gedichten die Simon Vestdijk in 1934 voor ‘Else’ schreef. Gregoors biografische nasporingen hebben vooral betrekking op topografische aspecten van de roman en op de vraag wie model hebben gestaan voor de diverse personages, met name voor Else Böhler. Dat het gesprek niet te beperken zou zijn tot een puur feitelijke, vaktechnische analyse, was wel te vermoeden voor wie op de hoogte is van de jarenlange vriendschap die Vestdijk en Gregoor hebben onderhouden. Aan deze omstandigheid dankt het gesprek ook zijn beschouwelijk karakter.
K In het ‘Woord vooraf’ van je boek over Lahringen beschrijft Vestdijk de relatie tot zijn biograaf op een zeer opmerkelijke wijze. Hij noemt je zijn ‘erotisch tweede ik’, omdat je al zijn oude vlammen hebt bezocht. Hij schrijft daar ook over je doortastend optreden tegenover de grootmoeders die uit die meisjes van toen zijn gegroeid. Kun je deze passage wat toelichten?
G Dat ‘erotisch’ moet je natuurlijk heel ruim nemen. Want al heb ik dan een aantal van Vestdijks jeugdliefdes in de gedaante van grootmoeders bezocht, omwille van hun vrouwzijn hebben ze me niet geïnteresseerd. Dat was een wat jolige omschrijving die Vestdijk daar gaf. Maria Schrader (model voor Else Böhler), met wie ik op verzoek van Vestdijk contact opnam, was niet een aantrekkelijke figuur voor mijzelf, maar ik wist dat hij haar aantrekkelijk had gevonden. Wel had ik net als Vestdijk de angst voor het hooggestemde ideaalbeeld. Ik was tegenover deze vrouwen overigens veel vrijmoediger, want ik ben niet zo'n overwegend sexueel temperament.
| |
| |
K Dit is dus een foto van Maria Schrader. Hoe kom je eraan?
G Ja, dit is Maria Schrader. Ik heb die foto's van haarzelf gekregen. Je moet weten dat er nog een tweede relatie tussen Vestdijk en Maria Schrader is geweest. Eerst was er de geschiedenis zoals die voor de roman is gebruikt. Vele jaren later begon de tweede episode. In werkelijkheid was ze voor de oorlog niet definitief naar Duitsland vertrokken, zoals Vestdijk in de roman beschrijft, maar is ze na een kort verblijf bij haar familie in Duitsland weer naar Holland gegaan. Daar is ze getrouwd met een man die ook goed katholiek was en bovendien streng en jaloers van aard. En gehoorzaamheid zat er bij die Duitse meisjes diep in. Jaren later heeft ze Vestdijk een brief geschreven, ik meen als gelukwens voor een verjaardag; dat las ze in een krant. Ik herinner me nog goed dat Vestdijk tegen me zei: ‘Je raadt nooit van wie ik een brief heb gekregen!’ Zoiets valt natuurlijk niet te raden en toen zei hij: ‘Van Else Böhler.’ Hij dorst er zelf niet op af te gaan en veronderstellend dat ik dat wel leuk zou vinden, vroeg hij mij om een afspraak met haar te maken. Het moest allemaal heel voorzichtig gebeuren. Ze had het adres van een vriendin gegeven, want haar man mocht er niets van weten. Toen heb ik een afspraak met haar gemaakt bij een restaurant op de Lijnbaan. Ik zou het boek Else Böhler onder mijn arm houden en zij geloof ik ook. Dat lukte prima en toen zijn we in dat restaurant gaan zitten praten. Ik was er natuurlijk zeer benieuwd naar wat ze van de roman had gevonden en naar de ware toedracht volgens haar. En met dat verhaal ben ik bij Simon gekomen. Ik kreeg ook foto's waar ik meteen al om gevraagd had.
K Maar wie was Maria Schrader? Ben je te weten gekomen hoe volgens haar de zaak zich had toegedragen?
G De foto's van haar laten je iedere keer weer een ander aspect zien. Het was een wat stevig kort vrouwtje en ze beantwoordde schitterend aan de beschrijving die Vestdijk van haar geeft, ook wat betreft die wat eigenaardige ogen.
K Vestdijk vergelijkt Else Böhler met een marketenster uit de Dertigjarige oorlog.
G Ja, ook met zo'n parmantige loop. Al die details kloppen als een bus. Ze was heel charmant, een gretig lachend vrouwtje. Ze kwam uit Kleef, waar ze in 1913 geboren was.
Ik heb me meteen laten uitleggen welke route ze gelopen had als ze naar de kerk ging, want dan wist ik meteen welke route Simon gelopen had toen hij haar achterna kwam. De route naar de kerk wist ze nog
| |
| |
goed. Iets langer moest ze nadenken, toen ik haar vroeg hoe ver ze op weg was toen ze door Vestdijk werd ingehaald. Een belangrijk moment immers. Ik heb ook uitgezocht naar welk park ze altijd met Vestdijk ging. Omdat ze eerst een eindje met de bus gingen had ik altijd aan ‘Meer en Bos’ gedacht, dat aan het eind van de Sportlaan een ingang heeft. En dat bleek ook juist te zijn, want ze wist nog dat het in de buurt van Kijkduin was. Maar het had ook de andere kant uit kunnen zijn, in het Westbroekpark bij de Waterpartij. Het meest logische zou zijn geweest dat ze de Bosjes van Pex hadden genomen. Maar dat lag wel erg dicht bij de huizen van Vestdijk en Bulhof.
K En van dat woord ‘Schützkaffee’, klopt de uitleg van Bulhof?
G Ja, die klopt. Ze is vaak met Vestdijk naar het café van Schuts geweest, omdat dat net even buiten het gezicht lag en toch voor beiden dichtbij was. Het lag aan het begin van de Daal en Bergselaan, net waar die een bocht maakt naar het Stokroos-lyceum, dat daar toen nog stond.
K Wat vond ze van de roman?
G Om te beginnen krijg je dan een voorspelbare reaktie: gebeurtenissen die zich volgens haar anders toegedaan hadden. En verder was ze vreselijk verontwaardigd, omdat ze indertijd helemaal geen dienstmeisje was geweest, maar kindermeisje. Daardoor had Vestdijk haar naar beneden gehaald en haar uiterlijk had hij ook niet goed beschreven, vond ze.
K Terwijl jij vond dat het in grote lijnen wél goed beschreven was.
G Je moet rekening houden met de voorkeur van Vestdijk om iemand van enkele zeer markante trekken te voorzien en daarom is zijn karakteristiek natuurlijk wel wat anders geworden dan een meisje die graag zelf zou willen zien. De romantechniek eist nu eenmaal een herkenbaar karakter. Aan het eind van de roman komt dan de omslag, als Roodenhuis merkt dat Else furore heeft gemaakt in de kringen van het Duitse nationaal-socialisme. Het is zijn trouw aan het vroegere beeld die hem tenslotte in de bajes brengt.
K Maar ze wordt in de roman ook het meisje met de twee gezichten genoemd. Vestdijk ziet afwisselend iets ideaals in haar en dan weer iets vulgairs wanneer hij het over haar straatmeidenogen heeft.
G Ik dacht dat Maria Schrader in die tijd geestelijk wel wat meer vertegenwoordigde dan uit de karakteristiek van Vestdijk blijkt. Ik geloof dat ze alle reden had om haar portret in de roman beneden haar niveau te vinden, afgezien van de kwaliteiten van dat portret voor de roman zelf. Ik kan me voorstellen dat Vestdijk voor zijn roman gezocht
| |
| |
heeft naar een wat algemener beeld van het Duitse dienstmeisje van het type zoals dat toen Nederland overstroomde, en dat hij tegelijkertijd iemand voor zich had met wie hij op veel persoonlijkere wijze in relatie had gestaan. Hij heeft haar gehoorzame en nederige eigenschappen toegekend, terwijl ze ook wel andere trekken vertoonde. Maar voor de roman moest hij toch op een figuur aansturen uit wie de rol verklaard kon worden die zij aan het eind van de roman speelt. Ook haar foto's hebben iets ambivalents. Er zit iets vrijmoedigs en ongegeneerds in, maar ook iets stijf-burgerlijks.
K Maar is Maria Schrader net als Else Böhler naar Duitsland teruggegaan en daar gebleven?
G Integendeel, na haar vertrek bij de familie Bulhof - net als in de roman vanwege haar vrijerij met Vestdijk en waarschijnlijk nog een paar van die oplopende irritaties - is ze slechts voor korte tijd naar Duitsland teruggegaan, maar vooral ook om haar afkeer van het regiem weer naar Nederland teruggegaan, naar Rotterdam, of misschien eerst weer naar Den Haag.
K Maar waarom dan dat einde in Nationaalsocialistisch Berlijn?
G Vestdijk vond het achteraf zelf ook een zwak slot van de roman. Een ander zwak punt is de situatie dat een terdoodveroordeelde vlak voor zijn terechtstelling een zo gedetailleerd verslag kan doen. Dan voer je andere kanten aan van zo'n relatie en ga je niet zo in dialoogvorm te werk. Vestdijk vond dat achteraf zelf ook.
K Maar wat is de functie van dat Duitse deel dan geweest?
G In het slot van de roman herinnert Else zich het woord ‘Schützkaffee’ niet meer. Dus de herinnering aan al die vertederende relaties van vroeger is verdwenen, nu ze werktuig is in handen van de verfoeide vijand. Iets wat altijd al dreigde. Er zit in haar reacties steeds iets van een geheimzinnige Duitse achtergrond, die pas op het eind doorzichtig wordt. Roodenhuis probeert haar uit die Duitse achtergrond los te weken, uit het vijandige gebied, dat te maken heeft met dat deel van Else waarin hij niet door kan dringen. Die werking had de roman tenminste op mij, dat de fascinatie voor Else voor hem meer vertegenwoordigde dan alleen een erotische. De erotiek was misschien het uitgangspunt, maar het leverde veel meer op. Hij kreeg geen greep op haar.
K Else is een ongrijpbare figuur en dat was voor Roodenhuis een hoogst prikkelende toestand om steeds met zijn gedachten bij iets betrokken te zijn en het steeds minder binnen je bereik te krijgen. Zijn belangstelling voor Else wakkert alleen maar aan en daarom gaat hij
| |
| |
naar Duitsland. Hij is meer gefascineerd door de hele toestand dan alleen door Else.
K Je denkt hier zeker ook aan de rol van die moeder, ook al omdat Van Herwaarden wijst op een overeenkomst tussen de fascinatie voor Else en voor zijn moeder.
G De gefascineerdheid door zijn moeder daarover is Vestdijk tegenover mij nooit onduidelijk geweest. Bekend was mij zijn uitroep: ‘Elke jongen wil met zijn moeder naar bed!’ Elke jongen, dat klonk mij te apodiktisch. En ik had ook nooit met mijn moeder naar bed gewild, dus ik zei: ‘Nou, ik niet’. Bij die verliefdheid voor zijn moeder moet je in aanmerking nemen dat Vestdijk enig kind was. Misschien moet je hier ook een rol laten spelen, wat hij daar later in De persconferentie nog over geschreven heeft. Daar vraagt hij aan zijn vader waarom er geen broertje of zusje is bijgekomen, waarop de vader zegt: ‘Nou, gewoon door bij je moeder weg te blijven.’ Dat zal een rol gespeeld hebben, want dat geeft de moeder bij wijze van spreken weer iets maagdelijks. Bijna is ze weer beschikbaar voor een andere bedgenoot. Ik kan me levendig indenken, dat die moeder dan niet helemaal meer van de vader is, tenminste voor je sexuele fantasieën niet. Ik vond het trouwens altijd gek om me Vestdijk als een sexueel erg potente man voor te stellen. Het was altijd zo verbaal, dat sexuele element bij hem.
K Hoe moeten we nu die voyeursscène bij Van Herwaarden interpreteren? Ik dacht dat hier voor het eerst in het werk van Vestdijk het voyeurs-thema opduikt.
G Ik heb nooit begrepen waarom die passage er in stond. Een schrijver is een voyeur, hij is een persoon die observeert en analyseert wat zich tussen mensen afspeelt. De voyeur is vooral een ziener, een vormgever. De ziener is bij Vestdijk de figuur die achter de uiterlijke verschijningsvorm kan zien wat zich daar aan structuren, aan mogelijkheden bevindt. Dat interesseerde Vestdijk het meest van het schrijverschap: het structurele element, dat wil zeggen het uitbouwen van de mogelijkheden van een mensenleven.
K Maar dat zegt nog niet zoveel over die passage in de roman. Het gaat er toch om dat die Van Herwaarden hem de realiteit van de sexualiteit wil aantonen, hem wil instrueren?
G Maar in ieder geval zijn zijn gedragingen tegenover Else anders. Daar heb je dat verbale element weer. Je krijgt meer het idee dat hij verliefd is op de verliefdheid en dat het veroveringsspel hem genoeg bezig houdt, gecombineerd met het proberen door te dringen in wat er
| |
| |
zich allemaal in Else voor geheimzinnigs heeft opgehoopt. Ik had altijd het idee, als hij vertelde over het opzoeken van die vrij-bankjes aan de vijver, dat hij daar royaal aan zijn trekken kwam.
K Om nu weer terug te keren naar de biografische kant. Wat is er verder met die Maria Schrader gebeurd? Is ze ontslagen? En daarna?
G Naar aanleiding van die verhouding met Vestdijk is ze ontslagen, maar er is natuurlijk nooit een enkele aanleiding: er zijn meestal meer strubbelingen. Ze is blijkbaar hals over kop bij de Bulhofs weggegaan en toen in het Tehuis voor Duitse meisjes in Den Haag terecht gekomen. Vandaar uit schreef ze Vestdijk deze brief, die vrij letterlijk in de roman is terechtgekomen, alleen daar vanuit Duitsland gestuurd wordt.
Mein Lieber Simon
Ein Strom von Wonne und Glück. Ein Ruf zu Dir.
So sitze ich in Gedanken, wie so oft schon, aber jetzt bricht es los, jetzt muss es heraus, die unruhige Stimme des Gewissens. Vielleicht war es, oder ist es zwecklos. Mir gleich. Du bist hier, auch ich bin hier, eine gewisse halbe Stunde -, und kommen uns nicht, doch nicht nahe. Ich ertrage es nich länger. Du wirst mich nun ausschelten, aber es war gut so. Ich weiss, Du wirst fassungslos den Brief lesen, und denken wie ist es möglich, dass hatte ich Dir nicht zugetraut. Aber ich bitte um Verzeihung. Vielleicht hat schon eine andere Dein Herz erfasst, dann möchte ich lieber zurück treten. Auch noch dann, wünsche ich, Dich noch einmal zu sehn. Mir ist es möglich am Samstagabend, zu Dir zu kommen, oder besser komme Du zu mir.
Treffpunkt: Deutsches Mädchenheim
8¼ Uhr Samstag. Aber bitte nicht schellen.
Deine Maria
K Achterop staat nog: kopie brief van Maria Schrader aan Simon Vestdijk, 1934.
G Ik heb er natuurlijk vreselijk naar gespeurd waar dat Duitse Mädchenheim gevestigd is geweest. Dat was op de Laan van Nieuw Oost-Indië in Den Haag. Vestdijk is daar inderdaad naar toe gegaan. En daarna is ze naar Kleef gereisd. Daarmee was de relatie weliswaar nog niet helemaal afgelopen, maar die naderde toch wel zijn eindfase.
K Maar in de Radiogesprekken heeft Vestdijk tegen je gezegd dat
| |
| |
hij het vreselijk vond toen ze weg ging. En deze brief wijst toch ook niet uitsluitend naar het einde van de relatie.
G Precies weet ik het ook niet, maar in ieder geval is ze later naar Rotterdam gegaan, is daar getrouwd met een zakenman en kreeg twee kinderen. Maar ik heb wel een vermoeden. In de loop van 1934 is Vestdijk een kamer gaan zoeken in de buurt waar hij woonde. Om niet meer bij zijn ouders te hoeven wonen en vrijer te zijn. Je kunt je voorstellen dat hij van het gezeur af wou zijn, zoals dat in de roman karikaturaal beschreven wordt. Hij huurt dan een kamer in de Cyclaamstraat, wat hem geen moeite gekost zal hebben, want er stond zeer veel te huur in die Bloemenbuurt, een mooie voorkamer bij de weduwe van een deurwaarder, bij Ans Koster. Vrij snel heeft hij dan een relatie met zijn hospita, ook sexueel. Zij nam ook de taak op zich om uit te typen wat hij schreef.
K Maar Maria Schrader is 28 jaar later teruggekomen, eerst in contact met jou, maar daarna ook met Vestdijk. Hoe is dat verlopen?
G Ik moet dan altijd denken aan het verhaal ‘Parc au Cerfs’, een verhaal dat ik altijd met een beetje verlekkerde gevoelens heb gelezen. Ik heb mezelf weleens vergeleken met die man, die Lebel, die door de koning het land wordt ingestuurd om jonge meisjes voor hem uit te zoeken. Die probeerde hij eerst helemaal uit of ze wel geschikt waren voor de koning. Een fijner ambtenarenbaantje is er niet. Hij kon grote bedragen uitgeven en jaargelden aan de ouders toekennen, en híj was de eerste. Zo'n verhaal kun je eigenlijk niet zonder sterke erotische prikkels lezen. Ik denk ook dat Vestdijk het daarom wel geschreven zal hebben. In wat sterielere vorm leek mijn opdracht als komend van een vorst voor wie ik een vrouw moest gaan keuren. En dat was niet de eerste keer. Dat entameerde hij eigenlijk met elke mogelijkheid die zich voordeed. Maar dit geval was voor mij wel bijzonder leuk omdat een Haagse roman voor mij als geboren Hagenaar heel aantrekkelijk was.
K In dit geval heb je dus positief gerapporteerd?
G Ja en ook de moeilijkheden aangegeven die er aan verdere ontmoetingen vast zouden zitten. Daarna is er een soort auto-vrijage ontstaan. Dat werd in Den Haag ‘porseleinrijden’ genoemd, een mooi plastisch woord, omdat je bij porselein denkt aan o breekbaar, breekbaar en kalm kalm aan. In Den Haag kon je taxi's huren die je door het Haagse Bos of naar Wassenaar reden en dan kon je in het donker achter in die auto met een vrouw rollebollen. Toen ik Vestdijk over dat porseleinrijden vertelde, vond hij dat een schitterend woord. Hij is dan ook
| |
| |
zijn roman Een moderne Antonius met een passage begonnen, waarin het voor hem nieuwe woord al direkt wordt benut.
K Toen je Maria Schrader in Rotterdam ontmoet hebt was je boek over Lahringen al verschenen. Je had destijds oude ansichten van Harlingen bij hem in de bus gedaan en een brief van Vestdijk zette je toen aan tot verder onderzoek. Vestdijk heeft dus duidelijk een zeer stimulerende rol gespeeld in de ontwikkeling van je biografische belangstelling.
G Ja, zijn nieuwsgierigheid naar vroegere geliefden waar hij zelf niet achteraan dorst of ook niet wilde, was heel groot. Zo ben ik ook op Joukje Appeldoorn (Anna Heldring) afgestapt. Dat was ook wel in de richting van mijn studiegebied. Ik ben in ieder geval sterk door Vestdijk gestimuleerd, dat mag je wel zeggen. Hij vond het heerlijk als ik met foto's terugkwam, zijn belangstelling was mateloos. Hij beschouwde me inderdaad als een soort detective in persoonlijke dienst en ik vond het best, want ik deed in nieuwgierigheid niet voor hem onder. Het was dan wel een plaatsvervangende inleving die ik er op nahield, maar dat had ik er graag voor over.
K Er speelden bij Vestdijk dus twee motieven een rol om jou in te schakelen: nieuwsgierigheid en het zelf niet aandurven. Zie ik dat goed?
G Ja, Vestdijk was een man met sterke remmingen; bovendien, zelf zoiets ondernemen lag ook niet in zijn aard. Je aarzelt altijd om te zeggen Vestdijk was verlegen, tenzij hij zo vertrouwd met je was dat dat geen rol meer speelde. Het was geen man waarvan je je voor kon stellen, dat hij er op uit zou gaan om te kijken wat er nou van Else of Anna geworden was. Ik was daar heel vrijmoedig in. Idealer kon hij het zich niet wensen: hij kreeg bevrediging van zijn nieuwsgierigheid thuis bezorgd, gratis + foto's, en bleef zelf buiten schot. Ik bezit briefjes van hem waarin ik met allerlei militaire kwaliteiten word aangekleed: ‘Aan majoor Likmedeaars’ staat er dan boven, en dan volgt er een opdracht ondertekend door ‘Generaal Raakemnogeenkeer’ of wat dan ook voor een flauwekul. Spel.
Hij was natuurlijk ook zo geïnteresseerd, omdat hij een leven leidde waarin nou niet zo gek veel feitelijks gebeurde in die Doornse jaren. Door dat alsmaar schrijven was hij niet zo geweldig avontuurlijk bezig. En dan was alles wat je hem kon vertellen boeiende stof voor hem. Wat was er van haar geworden? Was ze mooi geworden? en aantrekkelijk? Wat had ze over hem verteld? Ik heb het idee, dat als hij de keus had tussen zelf gaan verifiëren of het goed te weten krijgen via foto's en gezellige verhalen bij een kopje koffie met gebak, hij aan dat laatste de
| |
| |
voorkeur gaf. En ik vond die positie van ingewijde, van vertrouweling altijd bijzonder plezierig en hij heeft het ook altijd op prijs gesteld. Om zijn eigen woorden te gebruiken: in een schrijversleven als het mijne had een belangstelling als die van jou niet moeten ontbreken.
K Weet je wie er model heeft gestaan voor Peter van Herwaarden, de raadsman op het terrein van erotiek en sexualiteit?
G Nee, daar ben ik nooit achtergekomen. Ik heb aan alle mogelijke figuren gedacht aan de hand van de beschrijving van waar hij woonde. Ik heb nog het meest aan Martinus Nijhoff gedacht, maar ik kan onvoldoende gronden aanwijzen om te zeggen Van Herwaarden ís Nijhoff. Dit is zo'n onderwerp waarvan ik achteraf denk: hoe is het mogelijk dat ik dát nooit aan Vestdijk gevraagd heb. Ik noem nu Nijhoff, maar het is óók wel een rol voor Du Perron.
K Heb je ooit met Vestdijk over dienstmeisjes gesproken? Over de vraag waarom de Forum-redakteuren zo'n belangstelling hadden voor dienstmeisjes?
G Uit de beschrijving van Else Böhler blijkt duidelijk Vestdijks voorkeur voor het stijfblauw katoen, zoals het in het gedicht ‘De meid’ heet. Vestdijk dorst altijd pas vrijmoedig op te treden als hij het idee had, dat hij niet een dame voor zich had. Hij hanteerde tóch een soort klasse-indeling, zoals hij zich die b.v. uit Harlingen herinnerde. De dame boven het dienstmeisje, het verkoopstertje, de naaister, de verpleegster enz.: mensen van geringe maatschappelijke standing, waar je lekker mee aan de scharrel kon gaan. In Gestalten tegenover mij vertelt hij dat hij aan Ter Braak eens vroeg of die weleens een meisje op straat had aangesproken. Ter Braak ging daar niet op in en Vestdijk schaamde zich, wel begrijpend dat ook een man als Ter Braak dat weleens had gedaan. Maar daar werd dan niet over gesproken. Denk óók maar aan Du Perron. Dat was daar thuis een Indisch-feodale verhouding.
K Je ziet het vrijen met dienstmeisjes dus als een restant van een feodale maatschappij?
G Ja, want lange tijd heeft de opvatting geheerst dat de sexuele kant van de liefde door de heer, respektievelijk bruidegom, was geleerd op het bedienend personeel. Met een vrouw van gegoede huize kroop je niet op stel en sprong in bed. Lees het motto maar bij het handschrift van ‘De Meid’: ‘... wir ziehen die Dienstmädchen den schönen Damen vor ...’. En daar komt dan die regel voor: ‘Maar méer heeft mij als een verleiding verteerd / Het stijfblauw katoen dan fluweel en zij.’ Ik zou graag willen weten uit welke boek die regels van Max Brod komen.
| |
| |
Afgezien van die standsopvatting had Vestdijk persoonlijk een zwak voor dat soort typetjes. Hij hield wel van een wat triviale relatie. Dat gaat om heel andere gevoelens dan die hij voor Ina Damman of Anna Heldring heeft gehad. Dat werden heiligenlevens, mooi onder woorden te brengen, maar dan niet over lekker naaien. Als je de briefwisseling met Mick de Vries er op na leest, zie je dat die aan elkaar hangt van gorigheid.
K Maar op deze manier heeft hij Else Böhler niét beschreven.
G Ik weet niet wat ze toegelaten heeft als katholiek meisje. En je moet hier natuurlijk over twee periodes spreken in de relatie met Maria of Else. De Haagse en de Rotterdamse. In de Haagse periode is het zeker niet verder gekomen dan vrijages. Hoe ver kon je gaan op een bankje in een park? Toen, in 1934?
K Nol, je hebt hier ook nog een aantal tekeningen en plattegronden van de buurt en de huizen waarin zich de roman afspeelt. Wat heb je ontdekt?
G Ik heb me afgevraagd hoe ik me de achterzijde van die huizen moest voorstellen afgaande op de beschrijving in de roman. Ook bijvoorbeeld of het wel mogelijk was dat Vestdijk over de afstand tussen die huizen dat hele kleine lachje en dat vlijmscherpe knipoogje van Else wel heeft kunnen waarnemen. Van dichtbij heeft hij dat natuurlijk wel gezien en het een zal het ander wel aanvullen in de terugblik.
Je moet niet vergeten, dat ik zulk soort huizen vanuit mijn eigen ouderlijk huis, daar niet ver vandaan, redelijk goed kende. Maar ik kon niet meer bij de Daal en Bergselaan aanbellen om te vragen: ‘Mag ik eens even bij u achter het huis kijken’, omdat die huizen afgebroken waren.
K Het valt me op dat jouw precieze wijze van reconstrueren in eerste instantie een ander doel lijkt te dienen dan het voorbereiden van een interpretatie van de roman. Je intensieve aandacht voor een onderwerp als de achterzijde van die huizen doet me sterk denken aan wat bij Brakman wordt genoemd: het verlangen om daar naar binnen te willen stappen waar dat onmogelijk is: in een film, een boek, een kerststal of de eigen herinnering. Het staat onder andere in zijn ‘Bovary-roman’. Als ik jou zo hoor praten over die huizen, vind ik dat net zo'n poging om tegemoet te komen aan het verlangen daar als het ware lijfelijk aanwezig te zijn, als toeschouwer.
G Ik ben dat helemaal met je eens, ook al is er een groot verschil in uitwerking, in methode. Ik heb er nooit behoefte aan gehad om aan het
| |
| |
haalbare werkelijkheidsgehalte van de verbeelding fantasie-elementen toe te voegen. Dat irriteert me zelfs. Ik hou ook niet van sprookjes, omdat daarin maar van alles mogelijk is. Ik vind het veel fascinerender dat niet alles kan. Er zijn weleens mensen die naar aanleiding van mijn pluizerijen in de relatie met Ina Damman tegen me zeiden: ‘Als Vestdijk schrijft dat hij met Ina Damman op een bankje in de hemel heeft zitten vrijen, dan heeft hij ook in de hemel zitten vrijen en nergens anders’. En dan zeg ik: ‘Niet als ik vastgesteld heb, dat het bankje op de Zuiderhaven stond’. Die mensen vonden het wonderlijker blijkbaar als dat tafereel zich in ‘hogere sferen’ had afgespeeld, terwijl het voor mij helemaal niet minder wonderlijk is, dat het zich überhaupt heeft afgespeeld, en wel op de Zuiderhaven in Harlingen, en dat ik er zelfs naar toe kan gaan - wat naar de hemel niet kan - en daar kan gaan staan en iemand aanstoten en zeggen: ‘Op dít bankje hebben ze gezeten’. Dat is heel raadselachtig vind ik, dat dát kan. En voor mij ‘hoog’ genoeg.
| |
| |
Daal en Bergse laan. Den Haag, gezien in de richting Segbroeklaan. Bij de pijl was het huis van de familie Bulhof (Erkelens) waar Maria Schrader (E.B.) als kindermeisje in dienst was. Het tweede huis links daarvan is dat van de familie Vestdijk. De dakkapel bij het kruisje is van Simons slaapkamer, met uitzicht in de richting Kijkduin. Toen Vestdijk sr. gepensioneerd werd wilde mevrouw Vestdijk naar Den Haag omdat ze er familie had. Ze had ook nooit veel met Harlingen op gehad. Vanuit dit huis reisde Vestdijk voor zijn studie nog een tijdje naar Amsterdam op en neer en later ook naar Leiden om daar colleges in de psychologie en de filosofie te volgen. Hij schreef in dit huis ook de roman Else Böhler, Duits dienstmeisje. Tijdens de Bezetting werd een groot deel van de Bloemenbuurt op last van de Duitsers afgebroken ten behoeve van verdedigingsmaatregelen tegen een geallieerde landing. Het hier zichtbare deel van die buurt werd in januari 1943 gesloopt.
| |
| |
Kopie van een document van het Haagse bevolkingsregister met gegevens over Maria Schrader. Het Gezinsregister of de Gezinskaart was het verzameldocument waarop vóór de oorlog de leden van een gezin werden ondergebracht. In sommige steden bestond wél een apart register voor Duitse dienstmeisjes. Uit het hier afgedrukte inschrijvingsformulier is op te maken dat Maria Schrader op 3 oktober 1933 werd ingeschreven en in december 1938 vertrok.
| |
| |
Deel van de plattegrond van de Bloemenbuurt, toen een nog bijna nieuw deel van de stad. In het middelste blok, links, woonde Vestdijk op nummer 18. Eén huis verder, op de hoek van de Heliotroopstraat woonde de familie Bulhof. In het onderste blok op de hoek Daal en Bergse laan - Stokroosstraat was het café van Schuts. Op de rechter bovenhoek van het middelste blok was het bejaardenhuis ‘Huize Emanuel’, waar Maria Schraders nicht Mimi werkte, die ervoor zorgde dat ze werk kreeg bij de familie Bulhof.
| |
| |
Maria Schrader (Else Böhler), foto gemaakt in Kleef in de periode 1933-'34. Ze schonk deze foto aan Nol Gregoor in 1958 in Rotterdam bij de ontmoeting die het hernieuwde contact met Vestdijk moest voorbereiden.
| |
| |
Maria Schrader in Volendammer kostuum (de mannenkleding). Vestdijk kreeg de foto door haar toegestuurd op 5 december 1934 voor een ‘Frohes Nikolausfest’. De foto werd gemaakt bij Lion, Spuistraat 60A in Den Haag en diende Vestdijk tot uitgangspunt voor de cabaretscène in de roman waarin Else Böhler in een Marker kostuum optreedt. (blz. 267, 1ste druk)
| |
| |
Simon Vestdijk met zijn moeder achter het huis aan de Daal en Bergse laan. De foto is gemaakt in de periode toen hij aan Else Böhler, Duits dienstmeisje werkte. De jongen in het matrozenpak is Antoine Waterloo (Twaantje) en het meisje in het midden is zijn zusje, nu mevrouw Boub Van Zwieten-Waterloo. Beide waren kinderen van de jongste zuster van mevrouw Vestdijk (tante Ada) die na de dood van hun moeder bij de familie Vestdijk in huis waren gekomen. Antoine kreeg in de roman de rol van het pesterige broertje Eg en later stond hij nog model voor Philip Corvage uit Ivoren wachters. Nol Gregoor: ‘Dat nichtje heeft hij minder benut voor zijn verhalen. Ik heb haar nog eens ontmoet, maar kon maar zeer moeilijk met haar praten omdat ze astrologe was geworden en louter in die termen sprak zodat ik nauwelijks begreep waar ze het over had.’
‘Für meine kleine Maria um mitzunehmen auf ihrer grossen Reise! S. Vestdijk. Arts. Mit einem Kuss, Simon.’ De tekst op een kaartje dat Vestdijk bij een doos bonbons voegde die hij vermoedelijk in de zomer van 1934 aan Maria Schrader ter gelegenheid van haar reis naar Duitsland gaf.
(Alle foto's en kaarten zijn uit de collectie van Nol Gregoor, Doorn)
|
|