Vestdijkkroniek. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Herman Stevens
| |
[pagina 21]
| |
onkreukbaarheid geldt niet in de laatste plaats als code en criterium voor de vriendschap. Het is een primaire factor waar mensen op worden beoordeeld, en dit oordelen is weer een methode om van honnêté blijk te geven. De opstellen gebundeld in Gestalten tegenover mij leveren aardig vergelijkingsmateriaal in dezen. We doen er wel goed aan er rekening mee te houden dat ze geschreven zijn in een klimaat met aanmerkelijk minder spanning. Maar de indruk is onmiskenbaar - temeer daar we deze ook uit het overige werk van Vestdijk opdoen - dat Vestdijk het oordeelsmoment liever onbeperkt uitstelt en vrij baan geeft aan observatie en het spel van beweegredenen en paradox. In overeenstemming met zijn persoonlijkheid, neem ik aan, situeert hij zijn figuren ook minder solide in een sociale kring dan du Perron en Ter Braak doen. Zijn personages leiden geen leven waarin conflicten met mondjesmaat in dialoog worden opgelost: reflectie en eenzijdige gevoelsuitbarsing - dan denk ik bij voorbeeld aan Anton Wachters getuigenis tegenover Zuster Marie midden in De laatste kans - zijn voor Vestdijks romanfiguren de geëigende middelen om met zichzelf in het reine te komen. Of ze met anderen in het reine komen, is een andere zaak - van schuld en boete. De psychoanalyse als Socratisch gezelschapspel - een methode om geestelijke hygiëne te bereiken, of beter, om haar te testen - heeft dan ook weinig succes bij Roodenhuis. Hij is niet op weg naar gereinigde wasdom en scheiding van de moederschoot: sinds hij de afzondering van rijke student heeft moeten opgeven, is hij de terugweg ingeslagen. De Ersatz-vader Van Herwaarden kan met zijn theorieën het getij niet keren. Ik vermoed overigens dat de nadrukkelijke Forum-thematiek verbonden is met het feit dat in Van Herwaarden enkele figuren rond Forum zijn samengesmolten. Eigenlijk kan ik me niet goed een kunstenaar voorstellen die, alle speelsheid ten spijt, zo monomaan Freudianiseert als Johans mentor. Immers, evenals de literaire ‘Plato’ legt ‘Freud’ de waarheid achter de dingen al vast, waarmee elke artistieke ambiguïteit om zeep geholpen is - er staat niet wat er staat, maar wat er ècht staat is reeds bekend. Een van de zwakke punten van Else Böhler is dan ook dat er aan Van Herwaardens analyse van het geval Roodenhuis weinig af valt te dingen.Ga naar eind1. Maar goed, niettemin zijn diens schilderijen direct uit het atelier van Willink gehaald, maak ik mij sterk. Voorts zou het me weinig verbazen als de twee meest tastbare resultaten van Ter Braaks werk een verder gepopulariseerde Nietzsche en dito Freud waren. Daarom lijkt de naam van de schilder via Nietzsches ‘Umwertung aller Werte’ naar Ter Braak te verwijzen. De vingervlugheid bij voorbeeld | |
[pagina 22]
| |
waarmee Ter Braak in De duivelskunstenaar Vestdijk als ‘een anaal karakter’ uit zijn mouw tovert, doet mij denken aan Van Herwaardens ‘'s Morgens poets ik mijn complexen weg en gorgel met anti-moeder-binding. Nu jij.’ (p. 151)Ga naar eind2. Deze laatste toevoeging heeft echter vooral de aura van Du Perron, die laat in 1931 als de warmbloedige verpersoonlijking van de literatuur bij Vestdijk aanbelde, terwijl deze ‘op het achterkamertje [bekend] van Els Böhler’ aan gedichten zat te werken.Ga naar eind3. In Gestalten tegenover mij memoreert Vestdijk dat het Du Perron ‘verkeerd leek, dat ik geen vrouw “had” op dat moment, iets dat hij mij bij verschillende gelegenheden onder het oog bracht, en dat ook bij mijzelf al eens was opgekomen.’ (p. 65) Een doublet van deze scène, inclusief de ironische nabetrachting, is overgebracht in Else Böhler, in het eerste gesprek bij Van Herwaarden thuis: ‘Een half jaar dat je niet met vrouwen in contact bent kan een onherstelbaar verlies voor je hele leven betekenen.’ (p. 38) Vestdijk herinnert zich dat er überhaupt veel gesproken werd over vrouwen en ‘aartsvaderlijk’ geadviseerd, en inderdaad is de houding tegenover de vrouw aan te nemen een kwestie die in het werk van het Forum-triumviraat veelvuldig ter sprake komt. Houding aannemen - dit klinkt rijkelijk gedateerd (wellicht had de term ‘relatie’ de zaak een ander aanzien gegeven), maar de tweede golf vrouwenemancipatie deed zich ook op deze wijze in de literatuur gelden. Moet men een vrouw zoeken van ‘gelijk niveau’ (om vooroorlogs expliciet te blijven)? De stemverhouding hierover onder het drietal heren kan Vestdijkiaans worden weergegeven met 1½-1½, zoals zal blijken.
In zijn Gestalten-herinneringen aan Ter Braak reveleert Vestdijk ‘een erotische “Duplizität der Fälle” in de boezem van Forum’ (p. 89). Daar Else Böhler in de laatste jaargang van Forum integraal werd gepubliceerd, was Ter Braak een van de eersten die de roman te lezen kreeg, en hij vertrouwde Vestdijk toe dat ook hij een geschiedenis had gehad met een Duits meisje. Dit had hij reeds verwerkt in zijn roman Dr. Dumay verliest (1933): Dr. Dumay, leraar in zoiets stoffigs als klassieke talen, heeft een vrijage met een meisje van zeer kleinburgerlijke komaf. Hoopt Dumay zo wellicht in contact te komen met een spontaner levensvorm, vermoeid als hij is van zijn met vrijblijvende redenaties doorgefourneerde cultuur, wanneer een verloving al te spoedig door een huwelijk dreigt te worden gevolgd, verzoent hij zich voorgoed met zijn habitus van intellectueel, en met zijn critische vriendin Marie. Much ado about nothing. | |
[pagina 23]
| |
Dat Du Perron in Het land van herkomst de geschiedenis achter Ter Braaks roman aanroert, hangt nauw samen met Du Perrons eigen echtelijke historie. Was hij aanvankelijk getrouwd met een vrouw die hem, ondanks alle tederheid, niet kon bevredigen - Vestdijk brengt in dit verband trouwens een moederbinding in stelling, zoals Ter Braak zijn ‘Ilse’ een vadercomplex toeschrijftGa naar eind4. -, in Nederland vindt Du Perron de vrouw die waarlijk zijn partner kan zijn. Een gedeelde stem voor beide opties, dunkt me. In Het land van herkomst wordt uitvoerig gedebatteerd over de kwestie van gelijkwaardigheid van partners en het relaas van Ter Braaks faux pas - inclusief een overhaaste reis naar Duitsland - sluit hierbij thematisch aan. Hoewel voor Vestdijk de ongespecifieerde aansporing een vrouw te ‘hebben’ enerzijds en de graaltocht naar de ideale partner anderzijds zeker een behartenswaardige blijk van inconsequent denken zal zijn geweest, verwees hij de tweede opvatting van liefde naar het rijk van Don Quichotte (en, wellicht, diens dependance in Lahringen). Het eerste voorschrift volgde hij echter naar de letter toen hij zich op Du Perrons kasteeltje Gistoux opwierp als trooster van de verlatene, ‘een onontwikkelde vrouw [...] met verrassend veel innerlijke beschaving.’Ga naar eind5. Dit troosten wordt een amourette met, van Vestdijks kant, elementen van het heilig moeten. Uit de herinneringen maak ik op dat ‘Een twee drie vier vijf’, de monologue interieur van een suïcidaal wanhopige werkloze, geïnspireerd is door een verblijf met Du Perrons eerste vrouw op een Brusselse kamer. In dit verhaal (september 1933 in Forum gepubliceerd), dat stilistisch weliswaar vooruitwijst naar Meneer Visser's hellevaart, maar inhoudelijk eerder met Else Böhler verwant is, heeft tussen de man en de vrouw nauwelijks mondelinge gedachtenwisseling van betekenis plaats - in de mond zal aanstonds het revolver moeten afgaan. Zo legt Johan Roodenhuis zich erop toe in zijn uren met Else Böhler het middelbare schoolidioomboekje Duits in de practijk te brengen; de gedachtenwisseling met Du Perrons eerste vrouw schijnt in allesbehalve vlekkeloos Frans te zijn verlopen. Dit verschijnsel, de falende dialoog, is alomtegenwoordig in Vestdijks werk: van een geöliede conversatie moeten de gelieven het zeker niet hebben. De klassieke verhouding, als van Anton Wachter en Ina Damman, wordt bepaald door onoverkomelijk zwijgen en de daaruit voortvloeiende verveling. En wanneer er eens vlot gepraat wordt, zoals met studente Gonnie Ruhling in De vrije vogel en zijn kooien, is dat geenszins een gunstig teken. In het algemeen lijkt woordenrijkdom de | |
[pagina 24]
| |
essentie eerder aan het oog te onttrekken dan deze bloot te leggen. Rijk geschakeerd, het individuele afpalend zal een intelligent gesprek de minnaar die eenwording zoekt op een afstand houden. Zo gezien, komt er meer van tederheid terecht wanneer Anton met minnares-hospita Fietje zwijgend plaatjes kijkt in Fuchs' Die Geschichte der erotischen Kunst. Bij Gonnie op kamer daarentegen wordt hij meteen geconfronteerd met een kostbare gesneden kast met minstens ‘tweehonderd lijvige werken, Grieks en Latijn’. Hij lijkt wel bij een lerares op bezoek, waar alles in redelijke bewoordingen moet worden gebracht: ‘Juffrouw, zullen we samen opperste verrukkingen gaan beleven?’Ga naar eind6.
Met deze afkeer van juffrouwen met wie allereerst uitgebreid dient te worden gedelibereerd, zijn we aangekomen bij de hachelijke kwestie van het dienstmeisjescomplex, een term die Peter van Herwaarden bij zijn analyse van Johans problemen introduceert; een thema dat zich in menige latere roman zal voordoen.Ga naar eind7. In De dokter en het lichte meisje geeft arts Schiltkamp, evenals Roodenhuis sociologisch gesitueerd ‘tussen de patriciërs en de bohème’ zich rekenschap van zijn voorkeurstem voor ‘de vrouw uit het volk, beneden mijn stand, beneden mijn ontwikkeling, desnoods beneden mijn moreel peil [...]. Meerderheidsgevoel? Medelijden? Gemakzucht inzake praten praten, en alle complicaties en schijncomplicaties? Een duistere medische drang naar het gezonde? Ik luister naar uw schrandere hypothesen.’Ga naar eind8. De derde hypothese die Schiltkamp ons voorschotelt, heb ik reeds gesuggereerd: words words words. Om het model van Martin Hartkamp aan te passen: een overdaad van woorden staat samengaan en identificatie in de weg.Ga naar eind9. Zodra het object van liefde zich al definiërend scherper gaat aftekenen, schuift de mogelijkheid ermee te versmelten van het subject weg. Naarmate de intekening en vlakverdeling fijner wordt, blijkt het raakvlak kleiner te zijn: isolement. Voor Vestdijks helden is de taal in haar definiërende en analytische functie eerder een instrument voor reflectie dan een middel om de geliefde te bereiken. Muziek is in haar ongespecifieerdheid hiertoe veel geschikter - het dansje met Trix Cuperus in De koperen tuin, de Tosca in De rimpels van Esther Ornstein - of de schilderkunst: ook in De dokter en het lichte meisje worden naakten bewonderd. Niet dat er nooit gepraat wordt in Vestdijk; er wordt soms ontzettend veel gepraat. Maar, zoals Vestdijks filosofische werk Het eeuwige telaat aangeeft, het reflectieve en dialectische gesprek is vooral iets voor mannen onder elkaar (of, haast ik mij toe te voegen, | |
[pagina 25]
| |
voor vrouwen onder elkaar, maar daar deelt Vestdijk niets over mee). Zo vindt Johan bij Van Herwaarden de analyse, terwijl hij de synthese bij Else zoekt. Dat het dienstmeisjescomplex in elk geval niet louter een uiting van mannelijk meerderheidsgevoel is, wordt aangetoond door het corresponderend tuinknechtencomplex van Emy Grammacher in De schandalen. Schiltkamps suggestie van meerderheidsgevoel wordt ook niet bevestigd door het verschijnsel, gesignaleerd door Hartkamp, dat de geliefde vrouw qua postuur zelden voor de minnaar onderdoet, of het nu het bleke ideaaltype is (Anna Heldering, bij voorbeeld, die ronduit minderwaardigheidsgevoelens inspireert) of het dienstmeisjestype (dat de twee categorieën trouwens niet goed te scheiden zijn, blijkt wanneer we Trix Cuperus willen plaatsen). Zo ziet Johan Else langs het raam gaan, ‘onwezenlijk groot [...] en statig als een koningin.’ (p. 52) Men kan bij het dienstmeisjescomplex niet concluderen dat er een mindere partij is, uiteindelijk. In De nadagen van Pilatus weet het vroegste christendom, een slavengodsdienst, door te dringen tot de hoogste kringen. De Romeinse wereld met zijn machtige structuur heeft Vestdijks sympathie, maar de volgelingen van Christus meer, daar zij in hun armzaligheid de geest hebben, waar keizer Caligula een zwakzinnige naäper wordt. Het steeds omslaand evenwicht van hoog en laag, meer en minder, essentie ook en figuratie, dat Vestdijk presenteert, laat zich goed vangen in het dienstmeisjescomplex. Wanneer Roodenhuis ‘een zekere wanverhouding’ voelt, zet hij zijn intelligentie in om de waarde van het intellect te betwisten: ‘Haar domheid verbloemde ik met pasklaar gemaakte theorieën over de betrekkelijke waarde van een intellect, dat zich niet meer weet te verfrissen en te vernieuwen aan het natuurlijke en elementaire.’ (p. 104) Else ziet het wat elementairder: ‘Dumme Menschen muss es auch geben.’ (107) Met Roodenhuis' overwegingen kom ik op de vierde hypothese van dokter Schiltkamp: de drang naar het gezonde. De meisjes van ‘eigen stand en ontwikkeling’ ziet Johan als ‘intellectualistisch verschrompelde studentjes’ (p. 102); Else onderscheidt zich op de wandelingen echter door haar vitale tred, de wiekende armen en de fonkelende blik. Ook in moreel opzicht is Else, wat Johan ook van haar verleden mag denken en wat daar dan ook van waar mag zijn, iemand uit éen stuk. Haar is het onomstotelijk duidelijk wat im Frage komt en wat niet: ‘Nich... tun’. Juist dat de grenzen van het toelaatbare verschuiven naargelang haar oogmerken ermee zijn gediend, maakt haar een in-gezond mens, in | |
[pagina 26]
| |
tegenstelling tot Johan, die getormenteerd wordt door normen die haaks op zijn omstandigheden staan. Elses zekerheden liggen in een toekomst: voor het altaar verschijnen in een maagdelijk wit kleedje, Frau Doktor worden misschien, of anders een toekomst van gevierd zangeres en filmster. In haar Schützkaffeeeuforie toont ze zich een aspirant-arriviste van het zuiverste water. Daarentegen liggen voor Johan de zekerheden onherroepelijk in het verleden: solitair kunstgenot en vrijblijvend filosoferen ver van het grauw. De waarden die hij daaraan heeft overgehouden - de doelloze beginselen van fijne smaak en geestelijke hygiëne - maken zijn nieuw bestaan van te oude zoon thuis en intellectueel proletariër onverdraaglijk. Waar het voor Dr. Dumay tijd werd een frisse wind door het appartement te laten, wordt voor Johan met de Leidse kamer zijn hele bestaan weggevaagd. Dat Johan zich in zijn Haagse omgeving omringd voelt door aapmensen, dwergen en andere primordiale wezens, veraanschouwelijkt de val die de topzware cultuur in hem heeft gemaakt. Hij die het liefst Debussy speelt, de componist van de gebroken, geanalyseerde melodie, moet nu van de muziekemployé van de Sterrenbuurt, meneer Steketee, platitudes aanhoren over Strauss' spontaniteit - uitgerekend een begrip dat voor de estheet van geen waarde is. Estheet: in Else Böhler wordt lang het Fin-de-siècle (en na de anti-cultuurbeweging van het Expressionisme) de strijd tussen natuur en cultuur hernieuwd gestreden. Wel te verstaan op een tijdstip, na 1914-18, de beurscrash en Hitlers machtsovername, dat het finaal te laat is. (De val van de beurs lijkt in deze reeks wat futiel, maar het beeld van de ancien riche op z'n retour heeft Vestdijk altijd gefascineerd.) Johan is verloren: ook wanneer hij zich voor zijn examen in jacquet en streepjespantalon steekt, beseft hij terdege dat hij te laat zal slagen. Waar een elementair levende Else zich handhaaft in de lagere regionen van de gevestigde orde - hetzij de oude orde van de katholieke kerk, hetzij de nieuwe van het nazidom - daarentegen weet Roodenhuis zijn plaats in het gevoelig hoofd van de cultuur, en dat is reeds gevallen. Indien het cultuurpessimisme van Else Böhler hierbij was gebleven, dan was er nog betrekkelijk weinig aan de hand. In weerwil van zijn wezen tracht Roodenhuis zich echter uit zijn verlamde positie te verheffen, en wel door middel van de liefde, die, zoals gezegd, bij Vestdijk op het elementaire is gericht en zich paradoxalerwijs neerwaarts verheft. Met het facetoog van de ‘stijve mens’ ontwaart hij in Else het minst | |
[pagina 27]
| |
geïnhibiteerde element in de Sterrenbuurt. De geestelijke hygiëne waar Johan en Van Herwaarden over disputeerden, staat pas werkelijk ter discussie vanaf het moment dat Johan niet meer buiten Else kan en het typisch Vestdijkiaans geschipper van enerzijds en veel anderzijds begint, het ‘vroom bedrog’ van een katholiek-onkatholiek huwelijk. Hier accelereert Johans morele neergang en het kenmerkt hem dat hij deze zelf te laat dateert, namelijk vanaf de bespiede flirtscène tussen Van Herwaarden en zijn moeder. Twijfels over de reinheid van zijn moeder, of, wat dat betreft, van iedere aantrekkelijke vrouw, hebben hem immers van het eerste moment gefrustreerd.
Onrustbarend wordt het cultuurpessimisme wanneer Johan achter Else aan naar Duitsland reist en ziet dat het daar goed is. Het ‘sacrificium intellectus’ dat Van Herwaarden hem honend adviseerde (p. 172), wordt direct beloond. Johan ziet dat de nazi's in alle hersenloosheid zijn intellectualiteit voor zijn in de ontdekking ‘dat de mens een al te gecompliceerd en geraffineerd wezen is geworden.’ Nagenoeg heel Duitsland wordt bevolkt door een nieuw ras van stijve mensen, door en door hygiënisch in hun gelijkvormigheid, zielloze insecten.Ga naar eind10. ‘Geleedpotige doodgravers van Europa, dat allang schrééuwde om dit gesleep met houtjes en afval.’ (p. 197) Hier, waar niet wordt gepraat, maar belachelijk geschreeuwd met de arm stijf in de lucht (‘een instinctief-kameraadschappelijk gebaar’) voelt Roodenhuis zich voor het eerst thuis en ‘aan hen verwant in hun armzalige menselijkheid; nooit zal men mij uit het hoofd kunnen praten, dat deze [...] paradelopers nog het meest op werkelijke mensen lijken, juist omdat ze minder zijn dan alle anderen.’ (p. 12) Roodenhuis bewondert het Derde Rijk in opbouw omdat hier het telaat wordt opgelost dat hij in zichzelf als een existentieel tekort, of liever surplus ervaart. In de groteske beschouwing van nazi-Duitsland is iets verontrustenders aan de hand dan simpele humor. Roodenhuis ziet het niet als een terugval: wel beschouwd is het Derde Rijk de kroon op de Europese geschiedenis en de oogsttijd. In dit land wordt de mens van zijn onmacht genezen. De overrijpe cultuur wordt teruggesnoeid tot op de harde stoppels; in de massa wordt de volwassene teruggebracht tot een zwelgend kind. Op de bieravond die Johan met zijn nieuwverworven vrienden S.A.-studenten bijwoont, wordt het programma goeddeels gekwalificeerd als ‘für die Kinder.’ (p. 235) Een nazi is niet moeilijk blij te maken. Met zijn vrolijk consumeren | |
[pagina 28]
| |
benadert hij het ideaal van de natuurlijk-volmaakte mens zoals Vestdijk dit schetst in De toekomst der religie. ‘Schreeuwt de kleine natuurlijke mens, dan wordt hem de borst geboden’, mutatis mutandis een bak met bier. De coincidentie van ideaalmens en onmens blijft in de roman in haar volle schrilheid staan. In het essay wordt met ironie en een aantal Hegeliaanse driesprongen het ideaal uit het ‘geestelijk luilekkerland’ gevoerd. Ontvoerd zou ik haast zeggen, want de hele manoeuvre overtuigt niet. Vestdijks ideaal kan geen andere dan pessimistische consequenties hebben; als deze worden weggepoetst, gelijkt het beeld niet meer.Ga naar eind11. In de vierde dialoog van Het eeuwige telaat illustreert Vestdijk cultuurpessimisme naar goed gebruik met een anatomische theorie, waaruit blijkt ‘dat de mens ten opzichte van de onmiddellijk aan hem voorafgaande organismen lichamelijk niet in alle opzichten een hoger stadium [vertegenwoordigt]. De enorme ontwikkeling der grote hersenen schijnt bekocht te zijn met een regressie, of terugslag, wat de rest van het lichaam betreft [...]. Het heeft er dus alle schijn van dat de mens zich naar twee kanten ontwikkelt heeft [...] naar voren, geestelijk, als homo sapiens, naar achteren, lichamelijk, als homo infantilis.’Ga naar eind12. Godards gesprekspartner Arminius vindt deze ‘foetalisatietheorie’ zeer pessimistisch, maar een Roodenhuis die de theorie leeft en die zich overal belemmerd ziet door zijn grote hersenen, trekt temidden van het nieuw, optimistisch mensenras in Duitsland zijn conclusies. Analoog aan de psychologische wending die Godard aan zijn foetalisatietheorie geeft, is voor Johan de tocht naar Duitsland ook een reis naar vroeger: hij herinnert zich de Duitse vacanties van en met zijn ouders in zijn vroegste kinderjaren, inclusief sprookjesachtige ansichtkaarten. Nu hij terug is, op zoek naar Else, zijn would be-minnares en moeder, laat hij zijn kleding versloffen en zijn haar te lang worden. Zijn individueel telaat voorkomt hij hiermee niet. Else had hij niet anders aan zich kunnen binden dan door haar huwelijksvoorwaarden te accepteren: trouwen in de moederkerk. De overheersende indruk die hij echter heeft van liefde - hem bekend van zijn ouders - is een beladen met schuld en verpletterende wijfjeserotiek. Hiervan heeft Van Herwaardens coaching alleen maar het bewijs geleverd. Zelfs op momenten van grote tederheid ‘sondeert’ hij Else naar een Losbandig Verleden. In Duitsland, ofschoon hij al goed op weg is naar een kindertijd van voor de anatomische en Freudiaanse zondeval, treft hij Else weer te laat: Steinmann engageert haar juist voor het S.A.-variété, en zij, geslaagd voor háár examen, barst | |
[pagina 29]
| |
los in het euforisch ‘Schützkaffee!’ Else en Johan gaan, ondanks Johans gedaantewisseling in S.A.-er Wendel, tegenovergestelde richtingen. Waar Else jubelt, vervloekt Johan bij monde van zijn revolver definitief het leven, in de gedaante van Steinmann, ‘die de tijd belette terug te stromen.’ (p. 246) Zijn doodvonnis staat vast en het verheugt hem dat het voltrokken zal worden door hem te ontdoen van het zieke deel, zijn surplus: onthoofding.
Een verontrustend boek, Else Böhler, temeer daar het pessimisme hier in een actuele situatie is geplaatst. Verontrustend ook doordat de vorm in zijn oneffenheid weinig afdoet aan de explosieve aard van dit pessimisme. Twee trekken die meewerken de roman duidelijk in de Forum-literatuur te situeren. Men kan echter ook trekken ontwaren die Else Böhler tegelijk het karakter geven van een afscheid van Forum. De ongelijkmatigheid van de schriftuur wordt als in een ring gesloten door Johans inleidende bladzijden en de epiloog. Niet dat deze passages gelijkgestemd zijn; integendeel, waar de inleiding barst van heftige tegenstellingen als hemel en hel, haat en liefde, leven en dood, daar verheugt Johan zich aan het slot in de verzoening van deze antithesen. Dit bereikt hij door de daad van het schrijven zelf. Johan opent zijn relaas met de aankondiging dat zijn schrijven in het teken zal staan van de liefde, en hij beroept zich op Paulus' eerste brief aan de Corinthiërs: ‘Al ware het dat ik de tale der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luide schel geworden.’ Tevens verzekert Johan zichzelf dat zijn geschrift geen extern doel heeft: het is geen rechtvaardiging, geen toelichting, ook geen liefdesbrief. De kortsluiting tussen het subject en de wereld, het hevigst gerealiseerd door het a-denotatieve woord ‘Schützkaffee’, wordt in dit geschrift overwonnen doordat het in zichzelf berust.Ga naar eind13. Zo zal het manuscript ‘de kwintessens bevatten van een leven’, Johans leven, dat stuk ging door het telaat dat de liefde produceert én frustreert. ‘In deze verlichte cel’, waar lamplicht het tijdsverloop van dag en nacht teniet doet, vindt Johan de gelegenheid met het doden van de tijd weer te leven in de sfeer van zijn Leidse kamer (nog een ringstructuur), maar beter, nu hij de liefde heeft. De liefde die Johan heeft, hangt samen met haat, maar vooral met zelfhaat. Zoals hij een hellevaart schildert van al degenen die de liefde bedrijven als een genotzuchtige uitwas van zelfliefde, de ‘huidprikkel van geile, gegalvaniseerde kikvorsen [...] op de experimenteertafel van | |
[pagina 30]
| |
het goedkeurend intellect’, zo ziet hij zijn liefde als een heftig verwerkelijkt besef van zijn existentieel tekort, dat uitsluitend in de verenigende liefde kan worden overwonnen, wil hij iets meer van het leven realiseren dan Van Herwaardens onthouding en terughouding. Het is niet goed dat de mens alleen zij, in de trant van diens advies, maar dan opgevat met de radicaliteit die Johan te allen tijde eigen is. De liefde die Johan heeft is liefde tegen het zelf (waardoor ze niet minder zelfzuchtig is) ‘een ondoorgrondelijke mengeling van onzindelijkheid, bloedwraak en een zalig verdwaasde beulshonger in je hartkuil.’ (p. 9) In zijn uiterste consequentie is het verlangen naar het volmaakte leven gelijk aan het doodsverlangen; eenwording (met iets buiten het zelf) en nietswording komen op hetzelfde neer. Het niets zal Johan spoedig genoeg geworden, maar in zijn verlichte cel zal hij ook bij zijn leven nog het telaat verslaan. Maakt hij zich aanvankelijk zorgen dat hij zijn geschiedenis niet intijds zal neerschrijven, in de epiloog is deze onrust verdwenen. Zoals hij ook zijn liefdesleer herroept. Na de voltooiing van het schriftuurlijke bolwerk - een driesprongsynthese van de analytische amor sui en de ultieme liefde - weet Johan zijn gehaat tekort vervuld. Geheel alleen heeft hij de liefde op een hoger niveau gerealiseerd dan ooit toegestaan was in de realiteit van anderen, ook van Else, al is ze een dienstmeisje. Al tijdens de omgang met haar besefte Johan dat zij weinig meer was dan voeding voor zijn vlucht naar hoger regionen; met het afgeronde manuscript heeft hij zich geheel losgemaakt van de aarde. De taal heeft het van de liefde gewonnen. Dit besef doet het pathos van de openingsbladzijden maar weinig dalen. Thans spreekt Johan op gewijde toon van zijn bestemming, nu hij neerziet op zijn manuscript. ‘Helderder dan ooit tevoren zie ik in, dat liefde en haat geen drijfveren zijn voor onze handelingen [...] maar verschijningsvormen van de macht die ons in de banen leidt onzer bestemming, en deze bestemming, al weer, ligt hier voor me, in de gedaante van dit koortsachtig volgeschreven papier [...]. Want niet aan de schijngestalten kan men zich overgeven, die al onze medemensen, dus ook de vrouwen, voor ons zijn, doch alleen aan de innerlijke realiteit.’ (p. 248) Ik zei gewijde toon - een beetje kitsch (met de hysterische ondertonen van de ter dood veroordeelde) is ook niet vreemd aan deze Dichterweihe, maar daartoe laat Johan zich in zijn onstuimigheid wel vaker verleiden. Dit geeft Vestdijks ironie ook te kennen door Elses voetstappen te doen naderen. De herroeping wordt herroepen: er is een | |
[pagina 31]
| |
liefde die groter is dan de liefde van de schrijver voor zijn schrift. Niet beter dan op deze triller had Johans dichterwijding kunnen uitklinken. Zo wordt in Terug tot Ina Damman gesuggereerd dat het beter is de idee te bezitten dan aan het leven overgeleverd te zijn: Anton vertrekt naar de andere school en in Else Böhler schrijft Johan zichzelf de hemel in. Een suggestie - maar dat is literatuurgeschiedenis - die eerder naar het talent dan naar de persoonlijkheid verwijst, om in termen van Forum en de brief achterin Heden ik, morgen gij te redeneren. Een suggestie ook die op minder in het oog springende wijze Else Böhler tot een ongezond boek maakt. Gezien de op alle vlakken aanwezige levensvijandigheid hadden de Hanseaten wel een reden om Vestdijk te bestempelen als een gevaarlijk schrijver. Ook nu is Vestdijk een subversief auteur, en dat lijkt me een verdienste. Hij is afkerig van het leven, niet alleen zoals het geleefd wordt, maar ook zoals het gemaakt is. Niet dat we hiermee klaar zijn. Vestdijk is ook te afkerig van exclusieve keuzen om niet te suggereren dat levenshaat aan zijn tegendeel gelijk is. Om te besluiten met een van zijn favoriete citaten: keer de duivel om en je hebt een god: diabolus deus inversus est. |
|