Vestdijkkroniek. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
R. Marres
| |
[pagina 4]
| |
wat relevant is voor dit verschil van mening. De conclusie volgt dan vanzelf. Daar ik niet voortdurend met de liefde voor Ina wil vergelijken - dat bewaar ik voor het slot - vraag ik de lezer voorlopig voor de geest te houden dat Ina Damman voor Anton Wachter een aanbeden, onaanraakbaar godinnetje is.
Dergelijke diametraal tegengestelde opvattingen kunnen doen denken dat het een verwarrend boek is, wat misschien hiermee te maken heeft dat het verteld wordt door een personage dat danig met zichzelf in de knoop zit en in de laatste episode zelf nogal eens over zijn verwarring klaagt (185,200). Maar dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat de roman verward is, wel dat er reacties in voorkomen, die vreemd kunnen lijken. Johan raakt in de gevangenis buiten zinnen door het onbekende woord Schützkaffee, waardoor hij Else associeert met een prostituée. Is er wel een behoorlijke reden voor die associatie en waarom kan hij er niet tegen? Het lijkt namelijk merkwaardig dat hij zo bekommerd is om haar kuisheid, terwijl hij eerst zelf met elan probeert aan die eventuele kwaliteit een eind te maken. En waarom blijft hij aan haar vastzitten terwijl hij haar haat en veracht - tenminste zo nu en dan - en reist hij haar ook nog naar Duitsland achterna? Dat het een ik-roman is draagt ook bij tot de raadselachtigheid. Bij een ik-roman is het soms een probleem of de lezer alles moet geloven wat de ik-verteller opdist. Dit is in deze roman niet het geval. Soms kan de lezer zich zonder veel moeite realiseren dat een door Johan opgegeven motief schijn is, zoals ik zal laten zien. Maar minder eenvoudig is wat we ervan moeten denken als hij aan het slot beweert, na zich eerder erg jaloers getoond te hebben, zijn rivaal Steinmann toch niet uit jaloersheid neer te schieten. Dit is een van de vragen waarop ik nog in zal gaan. Als een lezer een ik-verteller doorziet, kan hij dit natuurlijk alleen doordat de ik-verteller het materiaal ervoor aanreikt, maar de ik-verteller hoeft zich hier niet bewust van te zijn. Johan is zich dit vaak wel, maar niet steeds. Voor een deel stelt hij zichzelf aan de kaak, maar de lezer moet nog aanvullend werk ter ontmaskering doen. Tenslotte is er nog de extra complicatie dat er onderscheid te maken is tussen de vertellende en de belevende ik, waarbij de vertellende Johan in de gevangenis overigens ook nog het een en ander beleeft. Wat voor de belevende ik opgaat hoeft niet meer op te gaan voor de terugkijkende verteller, zoals we bij het motief idealisatie zullen zien. | |
[pagina 5]
| |
Het begin van de verslavingElse wekt vanaf het begin gemengde gevoelens in Johan op. Een knipoogje op afstand en haar lachje brengen hem tot contact zoeken (43, 45). Wanneer hij haar langs zijn raam voorbij ziet lopen maakt ze vervolgens een bespottelijk kleinburgerlijke indruk op hem. Met haar soldateske stap lijkt ze hem links, zelfvoldaan en onbeschaamd (44). Nadat hij haar achterna is gelopen en heeft aangesproken, zijn haar ogen straatmeideogen voor hem, harde, spottend glanzende bikkels. Hij vindt de uitdrukking ervan leeg, lichtzinnig en opdringerig. Haar blos maakt haar grof en vulgair. Hij heeft, denkt hij, met twee gezichten van haar te doen, want even later vindt hij haar weer mooi wanneer ze lacht (46-47). Maar ook heeft ze een hangende, licht smalende onderlip (48, 93). Het luidt dat hij dan al weet dat Else onbelangrijk is en onintelligent en hem steeds weer teleurstellen zal (49). Dit begin geeft al aan hoe Johan Else ervaart. Soms heeft hij wel eens een gunstige indruk, maar het beeld is toch overwegend negatief. Des te sterker dringt zich de vraag op wat hem dan aan haar bindt. Van zijn moeder hoort Johan vervolgens dat Else volgens haar mevrouw nogal lichtzinnig is volgens de normen van die tijd (54). Zijn moeder noemt haar tijdens een ruzie zelfs een snol en dit woord haakt zich in hem vast (58, 60). Hij herinnert zich ook haar sluwe, harde ogen en andere ongunstige trekken en besluit niet naar haar toe te gaan. Maar hij is pijnigend nieuwsgierig naar wat niets voor hem vertegenwoordigt en hem toch zoveel te zeggen heeft, luidt het in een van die paradoxale formuleringen, die voor Vestdijk typerend zijn (61). Haar persoonlijkheid is niets voor hem, maar hij heeft haar nodig, beter gezegd hij heeft een meisje nodig, als tegenwicht tegen zijn ouderlijk milieu en vooral zijn moeder, die voor zijn gevoel de baas over hem speelt, waarover later meer. Dat moet de reden zijn dat hij al aan haar verslaafd is (61). Bij de volgende ontmoeting is hij vastbesloten dat het een avontuurtje moet worden. Als hij haar een arm wil geven stoot ze die echter weg, want dat mag volgens haar pas bij een verloving. Hij meent zijn tijd te verknoeien. Blijkbaar heeft haar mevrouw gelogen of overdreven, denkt hij, Else is ‘onbarmhartig’ fatsoenlijk: ‘het preutse mondje wint het van de ogen, de straatmeidenogen bestaan niet, en àls ze bestaan haat ik ze, en omdat ik ze haat wil ik er steeds wéér naar kijken: welk een gevaar!’ (63). Een veelzeggende uitlating. Hij is teleurgesteld omdat de kwaadsprekerij niet lijkt te kloppen, en hij een avontuurtje dreigt mis te | |
[pagina 6]
| |
lopen. Hij haat de straatmeidenogen als ze bestaan, want als ze al lichtzinnig is laat ze hem daar blijkbaar toch niet van profiteren. En dan neemt hij weer aan dat die ogen, d.w.z. die lichtzinnige kant van haar, bestaan en omdat hij ze haat - wat komt omdat ze hem op afstand houdt - kan hij er niet buiten. Kortom, omdat hij haar niet kan krijgen blijft hij juist aan haar gebonden. Dit wordt allemaal ruimschoots bevestigd door wat volgt. Hij denkt dat wanneer zij iets verkeerds gezegd zou hebben hij afstand van haar gedaan zou hebben (64), maar voor de lezer is dat al ongeloofwaardig geworden. Ze zegt en doet vaak dingen die hem tegenstaan, maar hij kan haar toch niet loslaten. Zijn lot is beslist (64). | |
Het karakter van ElseWat is Else eigenlijk voor iemand, afgezien van de vele met elkaar botsende gevoelens die Johan over haar heeft? Het is nodig dit vast te stellen om te zien hoe eigenaardig, hoe weinig aangepast hieraan Johans optreden is. Het is mogelijk globaal op te maken hoe ze is uit wat hij vertelt. Zij heeft bv. nogal eens witte handschoenen aan en er hangt een ivoren kruis op haar borst (47, 65). Zoiets behoort tot de ‘objectieve’ gegevens, evenals de directe rede die van haar gerapporteerd wordt zoals dat ze dikwijls tegen de handtastelijke Johan in het Duits ‘niet doen’ zegt. Natuurlijk is deze objectiviteit betrekkelijk. Het wordt allemaal door Johan verteld, die het verkeerd onthouden kan hebben of kan liegen. Maar als er iets objectiefs is, dan dat. Het is te onderscheiden van zijn indrukken over die gegevens. Als Johan iets dat Else zegt idioot vindt, moeten we aannemen dat ze het zegt, maar Johans mening daarover hoeven we niet te delen. Else is rooms-katholiek en gaat regelmatig naar de kerk; ze wil graag trouwen, liefst als maagd, en kinderen hebben, die in haar godsdienst moeten worden opgevoed. Ze mag niet trouwen met iemand die protestant is (47, 68, 69/70, 97, 113). Ze heeft opvattingen die bij het toenmalige conventionele katholicisme hoorden: als Johan ongelukkig is komt dat omdat hij niet godsdienstig is en twijfel uiten aan het bestaan van God, dat doet men niet (112, 116). Verder zingt ze filmschlagers en droomt van een filmcarrière (76, 109). Ze zou rijk willen zijn, alles proberen, ook opium (90). Ze verfraait haar achtergrond: zo beweert ze dat haar moeder in Keulen een fotozaak heeft, maar later blijkt dat deze na haar geld tijdens de inflatie verloren te hebben werkster in die zaak was | |
[pagina 7]
| |
(62, 75, 178). Ze wordt door een informante strenggelovig en fatsoenlijk gevonden, en impulsief en avontuurlijk. Van lichtzinnige vriendinnen, waar Johan naar vraagt, is echter niets bekend (178). Hij hoort dat ze zanglessen heeft, betaald door Steinmann, een soort impresario, en tenslotte zingt ze ook op een Nazi-bijeenkomst cabaretliedjes. Het is een samenhangend beeld, dat niets bijzonders heeft, van een katholiek, conventioneel, levenslustig meisje uit - geruïneerde - middenstand, dat als ideaal heeft een zang-filmcarrière en/of gezin stichten. Johans opvattingen zijn van geheel andere aard. Hij is een ongodsdienstige intellectueel, wil niet trouwen en als hij al zou trouwen geen kinderen. Begrijpelijkerwijze leidt dit tot een voortdurende botsing. Wanneer Johan de kloof tussen haar denken en voelen en het zijne beseft (113), kan de lezer alleen maar denken dat die al vanaf het begin overduidelijk was. | |
Elses betekenis voor hemWat is Else voor hem? Als blijkt dat ze ook volgens Elses opvatting niet kunnen trouwen, omdat hij niet katholiek is, kan hij tegen haar zeggen dat hij het wel gewild zou hebben als het maar gekund had - een ‘vroom’ bedrog, vindt hij - en hierdoor wordt ze een ‘straffeloos te achtervolgen stuk wild’ (69-70). Hij pakt haar meteen fors aan, maar ze verzet zich krachtig. Uit woede scheldt hij haar in stilte uit voor ‘Duitse snol’, het woord dat hij van zijn moeder gehoord heeft. Hij scheldt haar dus uit juist omdat ze zich niet als een snol - volgens de normen van die tijd - gedraagt. ‘Vernedering, gekrenkte ijdelheid, gewekte en gedwarsboomde hartstocht, (), schaamte om mijn dubbelzinnige houding...’ bezielen hem en ‘zinneloze haat en verachting’ (70). Waarom wordt hij zo gauw boos? Omdat hij haar toch al niet moet en nu geeft ze hem ook nog niet zijn zin, terwijl bij hem de verwachting gewekt was dat ze gemakkelijk te krijgen is. Na de eerste ontmoetingen is zij toeschietelijker en bekent dat ze hem graag mag, maar haar lichaam blijft hem verboden (66-67,85). Op een bepaald moment ziet hij als voornaamste reden daarvoor dat hij een te innige binding vreest, net alsof het aan hemzelf ligt dat hij haar niet krijgt. Maar het komt omdat ze hem weerstand biedt, zoals nog op dezelfde bladzijde (84) opnieuw bevestigd wordt. Hij zinspeelt namelijk bij Else op een ‘pied à terre’, een goedkoop hotel, maar zij wil daar niets van weten. Dit motief is een duidelijk voorbeeld van zelfbedrog waarin | |
[pagina 8]
| |
we hem niet moeten volgen, en dat bij zijn vriend Peter tot waanideeën over zijn zogenaamde liefde leidt. Dat het allerminst aan zijn respectvolle terughoudendheid ligt blijkt later nog eens wanneer hij het probeert met ‘vergaande handgrepen’, waaronder haar jurk danig te lijden heeft, maar deze aanval lijkt dan al meer op een wraakoefening dan op het bevredigen van hartstocht, want hij acht de poging nutteloos, en inderdaad lukt het niet (111). Voor zoenen is zij echter wel te vinden en al gauw bedenkt hij dat als hij haar grote en weke mond maar zou kunnen uitsnijden, Else naar de hel zou mogen lopen. Hij is verslaafd aan een paar lippen, maar heeft een afkeer van het hele meisje (66, 71, 85, 88, 93). Kortom, ze is in de eerste plaats een sexueel object voor hem, en wel een object dat hem op het voornaamste punt zin zijn niet geeft. Overigens is ook haar sexuele aantrekkelijkheid maar beperkt: hij vindt haar benen kennelijk te kort (77, 93, 111). Bij zijn vriend Peter filosofeert Johan over tegenstrijdigheden in zijn liefde. Hij zegt: ‘Iedere liefde wekt automatisch haat op voor 't zelfde object, krachtens een wet van evenwicht misschien, en verijdelt de zelfovergave...’ (99). Deze gewichtig klinkende generalisering berust enkel hierop dat Else, van wie hij toch al niet of nauwelijks houdt, zich niet laat verleiden. Geen automatisme dus in dit geval en geen ‘wet’ van evenwicht, maar een elementaire oorzaak. Verder zegt hij dat haat wanneer die niet van liefde te scheiden is erg bindt: de haat blijft een prikkel om je liefde te overdrijven (100). Dit is een indrukwekkende formulering hiervoor dat het feit dat ze hem onbevredigd laat, wat zijn haat opwekt, hem ertoe brengt haar achterna te blijven lopen, wat dan zijn liefde moet voorstellen. Johan blaast zijn primitieve reacties op tot ingewikkelde algemene waarheden. Zijn vriend brengt een paar verklaringen te berde. Eén daarvan is dat samengaan van haat en liefde berust op onvoldoende keus tussen de ouders, waardoor je tweeslachtig blijft ook in je erotische voorkeur, waar Johan tegenin brengt dat de tweeslachtigheid al in het meisje zelf zat (101). Dit laatste lijkt niet juist: Else geeft duidelijk te kennen wat ze wil en niet wil, maar híj is tweeslachtig. Dat Johans tegenwerping niet klopt wil echter niet zeggen dat Peter gelijk heeft. Johan hééft tussen zijn ouders gekozen: hij houdt van zijn vader en haat zijn moeder (55 en passim). Een andere verklaring van Peter is dat zijn mengsel van haat en liefde voor Else verklaard moet worden door zijn moederbinding, die voor 90 procent in haat is omgezet (127). Maar daar de verklaring voor | |
[pagina 9]
| |
Johans haat, die ik al gegeven heb, veel eenvoudiger is, zijn Peters verklaringen overbodig. Ik kom er nog op terug om te laten zien dat ze niet kunnen deugen.
Dat Johan haar niet loslaat komt ook omdat de omgang met haar hem weer energie geeft voor andere dingen. Deze omgang wordt afleiding en troost, terwijl hij voor zijn examen blokt (65, 74). Verder heeft haar gezicht een speciale betekenis voor hem. We zagen al dat hij het eerst vulgair vindt en even later mooi. Ze heeft zware oogleden, regelmatig gevormde tanden, die hij echter te groot vindt, en een mooi gewelfd voorhoofd (44, 46, 47, 62). Haar gezicht wekt geheel verschillende indrukken bij hem op, die hem boeien en aan bepaalde schilders, zoals Correggio, doen denken (61/62, 92, 111). Hij spreekt van haar vele mooi gezichten, het laatste daarvan is tegelijk rein en wulps en in diepe slaap (85/86). In het begin leest Johan van allerlei in haar gezicht, en weinig gunstigs, zoals we zagen, maar later is deze betekenis picturaal; het heeft dan weinig of niets te maken met wat ze is.Ga naar eind6. Dit gaat ook op voor zijn fantasieën tijdens zijn verblijf in Duitsland, wanneer hij in innerlijke verwarring verkeert (185, 200). Is Else een ‘kolossaal vergroot trotse Germania (), hoer, non, beroemde zangeres, filmster, ramenlapster?’ (185). Na deze suggestie dat ze het symbool voor heel Duitsland wordt noemt Johan haar wat later wegens haar fatsoenlijkheid een ‘zusje’ van nazistische jongemannen, die ook met fatsoen dwepen (199). Dit laatste soort domme gelijkstellingen kom je ook tegenwoordig wel tegen in progressief hetende milieus. Volgens deze maatstaf was negentig procent van de Nederlanders van voor 1940 Nazi. Mijns inziens is Else te gewoontjes om dergelijke symboliek te kunnen dragen. Maar de neurotische Johan vergroot haar tot een mythologische gestalte.
Het voorgaande houdt in wat Else door zichzelf voor hem betekent: een sexueel object, dat niet voldoet, maar hem juist daardoor bindt en hem afleiding bezorgt, terwijl haar gezicht zijn fantasie in werking stelt. Nu komt er nog een functie bij, die min of meer buiten haar om gaat en die door elk meisje van lagere stand vervuld zou kunnen worden. Else is een tegenwicht tegen de ondraaglijke sfeer van zijn ouderlijk huis (49, 77), waarnaar hij als student terug heeft moeten keren omdat zijn vader door de economische crisis niet genoeg meer verdient. Door haar weet hij zich van dit huis bevrijd en voelt zich, terwijl hij eerst beducht was voor | |
[pagina 10]
| |
zijn familie, veilig en de meerdere (50-51). Johan heeft zijn bazige moeder altijd al gehaat (55). Zij vindt nu dat hij een meisje moet zoeken uit zijn eigen stand en er ontspint zich een voortdurende strijd hierover. Hij is bang het onderspit tegen zijn moeder te delven, want dan is zijn leven verbeurd (57-58). Soms wint hij de schermutselingen met haar, maar aan zijn positie van ‘volwassen “kind”’ verandert dit niets (82). Als Else weg zal gaan beschouwt hij dat als een overwinning van zijn moeder op Else (102), hoewel zijn moeder niets met dat vertrek te maken heeft, maar voor zijn gevoel zal hij dan onder de hoede van mama terug moeten keren. Het gevolg van deze poging om onder de plak van zijn moeder uit te komen is dat hij nu een krachtmeting met Else aan moet gaan, omdat hij heel wat anders wil dan zij. Daarbij delft hij geregeld het onderspit. Als er een vuurwerk is en Else ernaar toe wil en hij niet, gaan ze tenslotte toch: zij krijgt hem eronder (88). Hij bedreigt haar indirect wanneer ze terug wil naar Duitsland, maar zij zegt voor niemand bang te zijn. Wel loopt ze hem bij die gelegenheid achterna, wat hij als een zegepraal ziet (97). Bij een laatste ontmoeting is echter niet zij de smekeling, zoals hij verwacht had, maar hij (106-108; vgl. 97). Ze is niet te treffen, niet te beledigen, niet over te halen (112). Haar zwakke plek is dat ze graag met hem wil trouwen, maar niettemin is zij de meerdere. | |
SchijnmotievenDoordat ze iets voor hem betekent en hem tegelijk afkeer inboezemt wordt hij heen en weer geslingerd tussen de wens zich van haar los te maken en die om haar vast te houden. De ene keer speelt hij met huwelijksplannen, de andere keer is hij opgelucht dat ze gaat vertrekken om vervolgens weer bang voor de leegte te zijn als ze werkelijk vertrekt (86-87, 94, 102). Hij weet zelf ook niet waarom hij haar niet laat schieten; misschien uit koppigheid, veronderstelt hij, of omdat hij haar eerst nog eens wil zien alvorens te breken (74). Dit laatste motief is een mooi voorbeeld van zelfverlakkerij. Als hij naar Duitsland gaat om haar te zoeken, vraagt hij zich af waarom, want hij meent voor haar een mengsel van afkeer en genegenheid te voelen (184). Bij de genegenheid ben ik dan nog geneigd een vraagteken te zetten. Die behoort tot de sentimentaliteit die bij hem opwelt als ze weg is (116). Hij bedenkt dat Else wel nooit open kaart had gespeeld, maar van hem hield. Hij wil haar bijstaan in | |
[pagina 11]
| |
haar strijd om niet ten onder te gaan; bij haar beschavingspeil is namelijk volgens Johan een bordeel een niet onwaarschijnlijke bestemming voor haar (184). Gezien zijn eigen ervaringen met haar kuisheid moet deze gedachte op dat moment aan zijn giftige rancune worden toegeschreven, en zijn wens haar bij te staan is een voorwendsel. Volgens de normen van die tijd wil hij haar verlagen, en zijn houding van vaderlijke beschermer is al eerder als een pose gekenschetst (76). Verder is het volgens Johan vooral nieuwsgierigheid die hem aandrijft, een verlangen om het afmattende spel van gevolgtrekkingen en tegenargumenten te doen eindigen; zijn verliefdheid is grotendeels vervangen door zinnelijke geprikkeldheid (185). Uit zijn extreem gedrag blijkt vervolgens echter zonneklaar dat het veel meer dan nieuwsgierigheid is dat hem bezielt. Dit is dus een hele reeks schijnmotieven. Of in elk geval, als ze al enigermate meespelen, dan zijn ze toch bijzaak. Wel is zijn weggaan als een afscheid van zijn moeder te beschouwen, met wie hij heeft afgedaan na de ontdekking dat ze de hoer speelt. In Duitsland kan zijn moeder hem niet weer te pakken krijgen (160). Verder zijn zijn beweegredenen om haar achterna te gaan dezelfde als de door mij in het licht gestelde waarom hij zich eerder niet van haar los kon maken. Hij zit aan haar vast juist omdat ze hem sexueel wel laat proeven, maar niet laat eten. Hij is als een speler die zijn verlies niet kan nemen en daarom zijn hele vermogen op het spel zet. En hij heeft natuurlijk altijd nog een kans zijn zin nog eens te krijgen. Daar komt nog iets bij: zijn jaloersheid, die in Duitsland tot een moord en zijn einde leidt en al in Holland gegroeid is. Deze neiging is beslissend ervoor dat Else hem in haar ban heeft. | |
JaloersheidWanneer Else hem haar lichaam ontzegt, wordt ze een object van jaloersheid, niet omdat hij haar bezit maar juist omdat hij haar niet kan krijgen. Dit gevoel beheerst hem tot het einde. Een begin van mogelijke jaloersheid ontstaat door de roddelpraatjes, maar volgens haar is daar niets van aan. Haar losbandigheid had bestaan uit het bezoeken van de bioscoop en het roken van sigaretten, waar haar mevrouw verder reikende conclusies uit getrokken had (67-68). Gezien de toon waarop de roddel gebracht werd (54) en Elses afwerende gedrag tegenover Johan, is er voor de lezer geen reden om aan haar verklaring te twijfelen. Je moet hierbij natuurlijk de tijd, waarin de roman | |
[pagina 12]
| |
speelt, in aanmerking nemen. Later denkt hij niet meer aan haar vermeende losbandigheid, omdat die de illusie zou verstoren, luidt het (86). Nu hij haar niet kan krijgen wil hij haar als kuis zien, wat inhoudt dat een ander haar in elk geval ook niet krijgt. Dit verklaart zijn obsessie over haar ‘reinheid’. Sommige lezers menen dat Johan op zoek is naar zuiverheid; ze vatten zijn bezorgdheid over haar kuisheid letterlijk op, alsof hij een 19e eeuws heerschap zou zijn, die alleen een maagd naar het altaar wil voeren. Maar Johan wil haar liefst niet trouwen en hij wordt pas bezorgd over die reinheid als hij haar niet kan verleiden. Wanneer hij in haar tasje een foto aantreft van de al eerder genoemde Rudolf Steinmann, maakt dit hem misselijk van afgunst. Nu hij denkt dat ze een andere vriend heeft, wordt zijn afkeer van haar geactiveerd en vindt hij haar meteen weer een snol, maar door de mededeling dat deze man haar zanglessen betaalt, wordt zijn jaloersheid voorlopig even gesust (91-94). In een kernscène van de roman roept Else in een uitbundige bui uit dat de wereld mooi is als je jong bent, waarbij hij iets hoort dat klinkt als ‘Schützkafféeee’ (109), de kreet die een noodlottige rol zal spelen. Dit woord, waarvan de betekenis hem duister is en dat uiteindelijk niet blijkt te bestaan (205), doet hem denken aan een half dronken prositituée. Nu zíét hij haar als snol, zonder reden daarvoor. Dit beeld maakt voor hem zijn twijfel aan Elses zedelijke verleden zichtbaar, luidt het vroom (110), waarbij de lezer wel dient te bedenken dat het niet om de bezorgdheid van een waker over het fatsoen gaat, maar om de jaloersheid van iemand die haar aan niemand anders gunt. Flaxman schrijft dat deze kreet hem bewust maakt van de lagere kant van haar natuur (TIDEB, 55), maar die bestaat alleen in Johans verbeelding. Het is, wat het woord ook mag betekenen, ‘een uitdagend sein van jeugd en luchthartige levenslust’ (203), zoals ook uitkomt in de situatie waarin hij voor het eerst geuit wordt. Maar de gedachte dat anderen haar in tegenstelling tot hem gehad zouden kunnen hebben is ondraaglijk. In machteloze, jaloerse woede scheldt hij haar innerlijk uit en tegelijkertijd liefkoost hij haar, zijn haat verbergend (110-111). Door deze gelijktijdigheid, deze ‘laffe huichelarij’, levert hij zich onvoorwaardelijk aan haar uit. Zuidgeest heeft het over de onvoorwaardelijke overgave aan Else, waardoor zij onder de handen van de schrijvende Roodenhuis een ideale liefde wordt, gelijk te stellen aan die van Anton Wachter voor Ina Damman (OEB, 31, 33). Maar de overgave aan Ina berustte toch niet op laffe huichelarij, op een mengsel van gefrustreerde wellust en haat. De wellust zal tenslotte niet alleen de zucht tot schelden maar elke | |
[pagina 13]
| |
zelfbezinning overstemmen, geeft de vertellende Johan als commentaar (111). Mijns inziens is het de afgunst die hem in de eerste plaats gaat obsederen, daar de lust niet genoeg kans heeft gekregen. Zijn beheersing verliezend smeekt hij haar niet met Steinmann te trouwen (112). Wat ik als verklaring beschouw voor zijn gehechtheid aan haar kuisheid wordt nu ook uitgesproken: vooral de gedachte dat anderen haar lachje zullen kunnen aanschouwen en zelfs de definitieve vruchten plukken van hun zinnelijke omgang, zoals het heet, maakt hem razend (117). De naam Steinmann en het woord Schützkaffee symboliseren nu de mogelijkheden van een onherstelbaar verlies. De laatste ontmoeting in Duitsland verdient speciale aandacht, omdat jaloersheid op Steinmann op dat cruciale moment door Johan ontkend wordt. Else herkent hem niet eens. Hij voelt zich overwonnen en moet teruggaan. Maar dat ze weer Schützkaffee roept verplaatst hem terug naar vroeger en hij wil alles verdelgen wat niet met het park, waarin ze toen zaten, te maken heeft. Steinmann belet de tijd terug te stromen, zegt hij, en belét hem jaloers te zijn meer dan hij het is. Het onvermogen de aanwezigheid van de derde als logisch verdedigbaar te zien, zoals het in een onbetaalbare formulering luidt, bepaalt dan zijn greep naar de revolver (202-203). Jaloersheid wordt hier wel geloochend, maar tegelijk wordt als motief een nog fundamentelere jaloersheid dan de gangbare aangeduid. Door Steinmann is Else geheel opgenomen in een andere wereld en aan hem onttrokken, waardoor hij niet eens meer de gewone jaloersheid kan voelen. Hij ruimt deze rivaal uit de weg om tenminste nog te kunnen voelen dat Else eens bij hem hoorde. Alleen dan zou hij vervolgens de gewone jaloersheid kunnen hebben. Maar dit gevoel dat iemand hem zo totaal verdringt dat Else niets meer met hem te maken heeft is mijns inziens ook jaloersheid, op een dieper niveau. Zelfs kort voor het einde zou hij nog graag willen weten of zij ‘unberürht’ en hem trouw gebleven is, maar dat is alleen nog maar uit nieuwsgierigheid, zegt hij (205). Ik memoreerde al een eerdere bewering dat vooral nieuwsgierigheid hem nog dreef, wat door zijn daden gelogenstraft wordt. Dat Else hem ook nu nog steeds meer dan nieuwsgierigheid inboezemt blijkt even later weer. Tot het laatste moment blijft hij in beslag genomen door de vraag naar haar kuisheid, d.w.z. door zijn eigen afgunst. Zuidgeest heeft het over ‘het bevrijdende karakter’ van de liefde voor Else (OEB, p. 19), waarmee hij bedoelt dat Johan zich daarmee aan zijn | |
[pagina 14]
| |
moeder ontworstelt, die probeert de baas over hem te spelen. Maar Johan vervalt van een vermeende slavernij in een echte. | |
Idealisatie?Over de vraag of Johan Else idealiseert wordt verschillend gedacht. Flaxman stelt dat Else in tegenstelling tot Ina Damman niet wordt geïdealiseerd (TIDEB, 54). Zuidgeest daarentegen meent van wel (OEB, 32-33). De ontkenning komt dichter bij de waarheid dan de bevestiging, maar toch is ze evenmin helemaal juist. De overheersende indruk is dat hij haar als ongunstig ziet en dus niet idealiseert, maar zijn reacties zijn te ingewikkeld voor een simpel ja of nee. Omdat haar lichaam hem verboden blijft, doen dichtregels van Novalis hem denken aan een vergeestelijking van het zuiver zinnelijke, waarbij hij zich echter bewust is van een wanverhouding. En hij troost zich met de gedachte dat hij van Else alleen de instincten, het geduld en de onbedorvenheid nodig heeft (84). Geduld heeft ze; onbedorvenheid mag idealisatie genoemd worden, want ze is eerder berekenend. Verder lijkt de idealisatie niet spontaan, niet echt, en vermengd met verachting. Hij overdrijft ‘willens en wetens’ het peil dat ze heeft en het menselijke raadsel dat ze voor hem is (62). Hij zegt dat hij haar domheid ‘verbloemde’ met theorieën over de betrekkelijke waarde van het intellect (86) (onderstreping van mij). Pas als ze vertrokken is poëtiseert hij hun omgang tot een verfijnd epos der domheid in de zin van ‘niet verziekt door de bleekheid van het denken’. Dan heeft hij een besef van verlies, en verlangt terug naar wat achteraf een tijd lijkt van geluk en geestelijke gezondheid (al waren die ook maar schijnbaar) die zich in Else had belichaamd (116). (Dit soort idealisatie van het gewone of banale doet denken aan Dr Dumay verliest van Ter Braak.) Hij idealiseert haar dus enigszins, bij vlagen, vooral als ze weg is, terwijl hij haar ook veracht. Haar lage peil en domheid worden soms ontkend, soms verbloemd en soms geïdealiseerd op een manier die gedwongen lijkt. In de tijd dat hij zijn relaas doet vindt hij haar gewoon dom, doorziet hij zijn vroegere idealisatie en zelfbedrog; daaraan zal Flaxman gedacht hebben bij zijn ontkenning. Zuidgeest zegt dat Johan zich door de moord - in de gevangenis dus - ongestoord wijden kan aan het scheppen van het van de realiteit gezuiverde beeld van Else en noemt hem daarom een idealist (OEB, 21-22). Dit beeld, dat ons in Johans relaas gegeven wordt, is echter allerminst van de realiteit gezuiverd; het | |
[pagina 15]
| |
is vernietigend voor Else op een giftige manier, en bovendien ook voor hemzelf. De verschillende ‘gezichten’, die ze in zijn ogen vertoont berusten naar mijn idee niet zozeer op idealisatie (Zuidgeest, OEB, 24), als wel op de picturale kwaliteit die haar gezicht voor hem heeft. Het blijkt niet dat hij haar op grond van de suggesties die van haar gezicht uitgaan nu ook daarbij passende mooie karaktertrekken toeschrijft. Het is fantaseren, dat los staat van de werkelijkheid.
Wat zegt het slot over idealisatie, de passage waarop Zuidgeest zich beroept om Johans liefde in wezen gelijk te stellen met die van Anton Wachter voor Ina Damman (p. 205-206)? Ik zie niet in dat Else hier tot een tot idee verheven volmaaktheid wordt, zoals deze auteur meent (OEB, 33). Hoe zou dat nog op geloofwaardige manier kunnen na alles wat Johan over Else op papier heeft gezet?! De onvoorwaardelijke overgave waar hij over spreekt is die aan zijn bestemming, zoals die blijkt uit zijn neergeschreven relaas; dit is het leven zoals hij dat nu eenmaal leidde en de dood die hem wacht, en Else was slechts een mìddel daartoe. Wat hij in het begin (7) schreef over de liefde volgens de passage 1 Corinthiërs 13:1 (zonder liefde is iemand een hol vat) herroept hij nu. De generalisatie over het zinneloze dat iedere liefde aankleeft impliceert dat zijn liefde voor Else iets zinloos' had, wat nu uitgebannen is door het neerschrijven ervan. Het schrijven geeft aan het zinloze zin. Hij is nog niet van het beeld van Else verlost, staat er, maar dit kun je mijns inziens het beste zo opvatten dat de verlòssing nog niet compleet is. Dit blijkt ook wel uit de laatste acht regels, waar hij door de verwachting dat ze komt weer terug gaat verlangen naar vroeger. De hardnekkigheid waarmee hij zich toch weer vastklampt aan het drogbeeld dat Else voor hem is herinnert aan Emants' personages. | |
De meningen van zijn vriend PeterNu wil ik nog eens terugkeren tot zijn vriend Peter, die een opvatting over de liefde heeft die een scherpe tegenstelling vormt met wat Johan bezielt. Volgens Peter moet een man terughoudend blijven in zijn contact met vrouwen. Levenskunst is: jezelf net niet geven. Het gaat om het evenwicht tussen liefde en zelfbeheersing (32, 34, 100). De door Else geobsedeerde Johan bestrijdt deze opvatting: Peters houding berust op angst; het is erotisch dictatortje spelen om angst te vermijden (35). Peter | |
[pagina 16]
| |
staat de weg van het midden voor, waar de hoofdpersoon in De dokter en het lichte meisje naar zoekt, terwijl Johan dat niet kan. Peter geeft allerlei min of meer psychoanalytisch geïnspireerd commentaar op Johans affaire, waarvan ik al het een en ander ter sprake bracht. Zijn voornaamste vondst is dat Johan aan een moederbinding lijdt. Hij zegt dat Else een creatuur van Johans moeder is en dat zijn dienstmeisjescomplex hiervandaan komt dat hij een demon van zijn moeder maakt (127, 129). Hier lijkt wel wat in te zitten, want Johan houdt ondermeer aan Else vast als wapen tegen zijn moeder en maakt een heel drama van haar tegenwerking tegen zijn omgang met een in haar ogen ordinaire dienstmeid, terwijl hij zelf nota bene Else afgezien van de suggesties van haar gezicht ook ordinair vindt. Verder beweert Peter dat Johan eigenlijk op zijn moeder verliefd is en dat Else daarom zijn moeder is (127). Om hem van zijn schuldgevoelens ten aanzien van de exclusieve, ‘verboden’ moederfiguur af te helpen bedenkt Peter een therapie die hierin bestaat dat hij laat zien hoe gemakkelijk vrouwen rijp te maken zijn voor het bed; het zijn niet meer dan neutrale, verwisselbare vertegenwoordigsters van een soort; dit loopt erop uit dat zijn moeder ook een hoerig soort vrouw blijkt te zijn. Toch lijkt Peters ‘therapie’ niet erg succesvol, want daarna gaat Johan Else achterna, dus naar Peters idee zijn moeder. Zoals Zuidgeest heeft betoogd gaat het bij moeder en zoon niet om een erotische moederbinding, maar om een machtsstrijd (OEB, 14-19). Ik liet dit al uitkomen. Ik wil hier nog aan toevoegen dat de psychoanalytisch geïnspireerde analyse van Peter en zijn daarvan afgeleide ‘therapie’ berusten op een foute aanname over Johans gedrag. Peter zegt dat Johan Else niet heeft willen aanraken, dat haar lichaam taboe voor hem gebleven is, en dit is voor Peter het bewijs dat Else voor Johans gevoel zijn moeder is (p. 128). Hier is niets van aan. Johan heeft allerminst zijn handen thuisgehouden en heeft van alles geprobeerd om Else sexueel te krijgen (bv. p. 70, 111), zoals ik al memoreerde, maar zij is standvastig in haar voorhuwelijkse kuisheid. Het opvallende is echter dat wat Peter als bewijs aanvoert niet door Johan wordt tegengesproken. Johan mag Else dan lichamelijk ‘gerespecteerd’ hebben, zoals hij denkt, maar dat ligt bepaald niet aan hem. Ook heeft John wel geprobeerd haar in een hotel te krijgen, maar dat heeft ze resoluut geweigerd (84). Tegen Peter zegt hij echter alleen dat hij geen geld voor een hotel had, hoewel hij ijverig tegenwerpingen probeert te vinden. Hij gelooft blijkbaar zelf haar ge- | |
[pagina 17]
| |
respecteerd te hebben, wat overeenstemt met zijn eerder door mij als onwaar bestempelde uitlating dat hij niet met haar naar bed gaat omdat hij een te innige binding vreest. Maar hoe kan hij dit geloven? Het enige wat hij niet heeft geprobeerd is haar regelrecht te verkrachten. Dat de vertellende Johan al vergeten zou zijn wat hij kort te voren over zijn doortastende aanslagen op Elses kuisheid gezegd heeft, is wel erg vreemd. Als hij het niet vergeten is moet hij weten dat hij tegen Peter loog of zich vergiste - het tijdens het gesprek met Peter even uit het oog verloren was - maar waarom geeft hij daar dan geen commentaar op? Tegen de lezer voorwenden dat hij haar niet gekregen heeft omdat hij haar gerespecteerd heeft kan niet meer, want hij heeft al van zijn mislukte pogingen verteld. Het tegen Peter voorwenden lijkt hij niet te willen, want hij doet juist zin best Peter te weerleggen. Of wil hij dit laatste toch eigenlijk niet? Maar waarom dan niet? Ik kan wel een of andere reden daarvoor bedenken - b.v. dat hij zijn nederlaag tegen Else niet wil toegeven - maar dit blijkt niet uit de tekst. We moeten het waarschijnlijk als een staaltje van vergaand zelfbedrog opvatten, maar ik vind het ongeloofwaardig, omdat hij zichzelf op dit punt al te kijk heeft gezet. Heeft Vestdijk willen suggereren dat psychoanalytische duidingen op oncontroleebare en misleidende praatjes berusten? In elk geval heeft het voor de lezer weinig zin Peters commentaar serieus te nemen. Als hij eens iets zegt dat er niet zo ver naast is berust dat meer op toeval dan op kennis van de feiten. | |
Sexuele machtssfeerNa deze analyse kunnen we zien dat de liefde voor Else heel weinig met die voor Ina Damman gemeen heeft. Dat Menno ter Braak haar een tweede Ina van laag allooi vindt is een slag in de lucht, maar toen was het ook nog niet zo gemakkelijk zich een idee te vormen van de diverse soorten liefdes en vrouwen die bij Vestdijk optreden. De liefde voor Ina Damman is die voor een type en de liefde is een bepaald soort liefde. In de Anton Wachter cyclus heeft Ina in het laatste deel nog een opvolgster: Anna Heldering. Deze liefde is asexueel en bestaat uit de aanbidding van een terughoudende vrouw, een soort koele en onaanraakbare schikgodin, die met een gelukzalige angst gepaard gaat. Segboer wijst dus op een belangrijk punt als hij om het verschil met de liefde voor Ina te doen uitkomen opmerkt dat Johan niet bang is voor Else, zoals Anton wel is voor Ina (IDEB, p. 30). Anton probeert | |
[pagina 18]
| |
geestelijk één te worden met het beeld dat hij van deze vrouwen heeft. Ina staat boven predicaten als gunstig of ongunstig, terwijl van Anna beklemtoond wordt dat zij een hoger wezen is met een sterk karakter. In de kern zijn deze vrouwen echter voor Anton een onpeilbaar geheim, een leegte, die alles te raden laat, zoals ik in mijn beschouwingen daarover heb laten zien.Ga naar eind7. Else is in de eerste plaats een sexueel object, wat in de AW-romans een paar hospita's zijn. Het verschil is dat ze geen verhouding wil. De affaire met de tweede hospita, Clasina, is voor Anton Wachter voornamelijk een kwestie van het uitbreiden van de sexuele machtssfeer.Ga naar eind8. Dat lukt zonder probleem, maar met Else wordt het een krachtmeting en daar Johan verliest wil hij dat een ander haar tenminste ook niet voor zich wint, wat de betekenis van zijn nederlaag zou beperken. Wel heeft Else zoals we zagen met de vrouwen van het Ina-type gemeen dat haar gezicht suggestieve kracht heeft, maar wat van dit gezicht uitgaat lijkt niets met haar te maken te hebben. Het is geïsoleerd en doet Johan wegdromen maar niet naar haar tóe dromen, zoals Anton wel heeft met Ina en Anna. Verder worden schikgodinnen als Ina en Anna ook een gevaar genoemd, al blijft dit gevaar denkbeeldig omdat hij een eerbiedige afstand tot hen bewaart. De derde schikgodin, tussen Ina en Anna in, is Maria Moreel, geen bestaande vrouw maar louter een portret, en Anton ziet haar als iemand om voor te knielen en je bloed voor te offeren, een fatale vrouw. Welnu, Else wordt fataal voor Johan, hij verliest door haar letterlijk zijn hoofd. Ja, maar is ze daardoor een ‘fatale vrouw’? Dan is het in elk geval de banaalste fatale vrouw, die mij uit de literatuur bekend is: een vrouw die een man lokt met een lachje en een knipoogje en maar een ding van hem wil: in het wit in de kerk trouwen en kinderen. Alleen doordat Johan zo dwangmatig is kan Else deze rol voor hem spelen. Zijn liefde gaat daardoor nog niet lijken op die van Anton voor een schikgodin, want essentieel voor die laatste liefde is dat de man haar nauwelijks durft te benaderen, haar aanbidt en zich in fantasie vrijwillig offert.
De beschrijving van Johans verhouding tot Else houdt een indringend en ontluisterend stuk psychologie van destructieve onmacht en afgunst in. Ik kan me echter moeilijk in zijn obsessie verplaatsen omdat ik me, ondanks alle door mijzelf ontrafelde motieven van Johan om haar achterna te lopen, blijf afvragen waarom hij het niet met een ander, williger | |
[pagina 19]
| |
dienst- of winkelmeisje probeert als Else hem zo tegenstaat. De rest van de roman beschouw ik deels als een intellectueel spel, dat ik heb proberen door te prikken, zoals de gesprekken met Peter. Verder leidt de poging van Vestdijk een emotioneel gestoorde persoonlijkheid op papier te krijgen tot groteske beschrijvingen, getuige onder andere het door Johans haat ingegeven portret van de dames bij wie Else in dienst is als de ‘dwerg’ en de ‘aapmens’. De indruk van Ter Braak dat Vestdijk hier te werk gaat zonder fantastische proportie-opdrijving à la Bordewijk, deel ik niet. Omdat het om zo'n overspannen personage gaat ben ik ook niet geneigd me te mengen in de twistvraag of elementen uit de werkelijkheid, die Vestdijk tot schrijven brachten - een ‘modderig zeetje’ zoals hij het noemde - in deze roman wel juist zijn weergegeven.Ga naar eind9. Als een schrijver een min of meer neurotische figuur als Roodenhuis schept is deze vraag irrelevant. De vraag zou eerder moeten zijn of hij ze consequent genoeg ‘verwringt’ of, beter gezegd, verwerkt, om tot een echt lijkend personage te komen, dat iets betekent voor de lezer. |
|