Vestdijkkroniek. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
H.A. Wage
| |
[pagina 49]
| |
men als typisch Iers kan beschouwen tegenover Engelse en continentale kenmerken. Het christendom dat de Heilige Patrick er eeuwen later preekte, krijgt mede daardoor een karakter dat nog sterker dan elders nauwelijks gekerstende heidense trekken toont. De Roomse kerk is steeds sterk geweest, of in wat ander verband: steeds psychologisch zo knap geweest, in het opnemen van vòòr-christelijke rituelen en gebruiken, dat deze door de eeuwen heen bleven functioneren. De gelovigen konden vrede vinden in de viering van plechtigheden, voldoening in het uitspreken van vervloekingen, ontroering in de verering van verborgen machten, terwijl zij zich tegelijkertijd opgenomen wisten in het algemeen (d.i. katholiek) christelijk geloof en - maar dat minder bewust! - verbonden waren met die verre, nooit volkomen gestorven voorouders. Het ritueel ging voort als het geloof al lang verzonken was en de angst daardoor wat naakter voelbaar. Een factor om goed te onthouden. Het christendom heeft er altijd een eigen stempel gehad, wat kan blijken uit de bepaling dat Ierland als kerkprovincie werd georganiseerd. Dit besluit viel in 1152 op het concilie van Kells! Drie jaar later schonk paus Hadrianus IV geheel Ierland aan de Engelse koning. Zo ging dat in die dagen en onder dergelijke machten. En al was het bezit van het groene eiland nog iets anders dan de beheersing ervan, de Engelsen hebben eeuwenlang land en volk aan de ‘kroon’ onderworpen geacht. De ene Hendrik had nog niet bepaald, dat een Iers parlement aan die ‘kroon’ ondergeschikt was of de andere - de achtste al! - proclameerde zich tot ‘koning van Ierland’ en - tot hoofd van de Ierse kerk. Het betekende niets minder dan dat de bevolking zo niet geacht, dan toch verplicht werd de Anglicaanse godsdienst te aanvaarden met alle consequenties. En die waren beklemmend, want ‘tienden’ moesten betaald worden om de ‘Ierse kerk’ te onderhouden en het gezag van de Engelse geestelijken moest erkend. Misschien heeft dit de verkondiging waarin de Ieren sterk waren geweest, teruggedrongen binnen die andere sterkte uit de oude jaren: het klooster. In de zeventiende eeuw, toen het religieuze bloed door politieke aders stuwde, zal het gistingsproces van verzet, in gang gezet door onderdrukking en armoede, in de kloosters voortgegaan zijn. Te krachtiger misschien, omdat in die tijd Schotten immigreerden in Ulster en er protestantse kerken stichtten. De vrome regering in Londen zal er met innige vreugde kennis van genomen hebben. De felheid van de strijd nu, krijgt er een verhelderend tintje door, en voor enig begrip van wat zich in de negentiende eeuw afspeelde, is dit een tweede, zeer belangrijke factor. In 1800 bevestigt Engeland officieel, wat al lang feit was: de volstrekte heerschappij over Ierland door het Ierse parlement in dat te Londen op te | |
[pagina 50]
| |
nemen. Weliswaar mochten de Ieren stemmen; uiteraard in de zeer beperkte mate waarin daarvan toen sprake was, maar zij konden alleen Anglicanen kiezen zoals een wet van 1673 (Test-Act) dat voorschreef. Hieruit bleek opnieuw hoe sterk de aandacht gericht was op godsdienstige kwesties, die als zodanig de feitelijke, aan den lijve ervaren uitpersing en rechteloosheid verhulden. Even ziet het er naar uit dat de toestand veranderen gaat, als in 1829 de rooms-katholieken ‘emanciperen’, maar de poging om door herroeping van ‘1800’ (Repeal) lucht te krijgen, mislukt. Het is dan het Europese revolutiejaar 1848 en we zijn in de buurt van Ierse Nachten. Aan de heerschappij van de Engelse grootgrondbezitters komt nog geen einde en de problemen van de Ierse bevolking worden gecompliceerder. De Lords zetelen in Engeland en laten hun goederen door ‘huurlingen’ beheren, wat van activistische zijde gezien een vijand op eigen bodem betekent. ‘Absenteïsme’ is een kernwoord voor de op Ierland toegepaste economische en politieke bedrijvigheid - ‘bedrijvigheid’? kom, kom! - het is ook een kernwoord, misschien zelfs het kernwoord voor Vestdijks eerste Ierse roman. Nu mag men zich van de arbeiders in Engeland zelf geen florissante voorstelling maken, maar hun verzet was tenminste het begin van verbetering van leven en lot. In hun land was de aanvankelijk zeer gehate industriële ontwikkeling aangevangen. De Ieren bleven agrariërs die hun aardappeloogsten zagen mislukken, uit hun pachtboerderijtjes werden gezet en door alle ellende gedreven slechts twee ontsnappingskansen voor zich zagen: emigratie en drank. Dat waren tenminste de meest opvallende, want de duidelijk registreerbare middelen om ‘weg’ te komen. Niet voor de statistiek vatbaar was het terugzinken in dat gebied waarover ik als eerste factor sprak en aanspoorde om het te onthouden: het ritueel van vóórchristelijke tijden, dat soms door de kerk bestreden, soms door haar in een wanhopig kersteningsproces verwikkeld geraakt, in een godverlaten nood een troostende, bij tijden bemoedigende invloed uitoefende. Vestdijk laat zijn verteller daaraan herinneren op een wijze die de geestelijke verwantschap tussen beiden laat uitkomen en Kralt verzuimt evenmin aan deze factor aandacht te gevenGa naar eind2.). Daarover straks. Men kan zich nog verbazen over de ‘gelatenheid’ van de Ieren. De argumenten die op bladzij 12 van Door nacht en ontijd staan, leveren stellig goede grond voor die apathie. Toch heeft een eeuwenlange onderdrukking óók een verlammend effect, al kan men op nu en dan opererende verzetsbewegingen wijzen. Ik denk, dat de eigenaardige vorm van gelovigheid die eerder aangeduid werd, niet verwaarloosd mag worden om de passiviteit te verklaren. Terecht wijst Kralt op de trekken ‘afzondering’ (klooster) en ‘prediking’ | |
[pagina 51]
| |
als kenmerken van het Ierse geloof. Alleen zou ik ze juist in dit verband niet ‘paradoxaal’ noemen (bldz. 15). De prediking vloeide voort uit de afzondering en zij spoorde hiertoe aan. Zij was tegengesteld aan wat calvinisten later deden: oproepen tot werk aan de wereld. Het ging om binnen te treden in het Godsrijk waar het voorportaal in kerk en klooster lag. De murw geslagenen konden aldus een derde uitwijkmogelijkheid voor de aardse ellende vinden door de kloosterpoort. Niet iedereen kon daar zomaar doorheen gaan, maar het baatte ook al, wanneer een directe verwant de verplichtingen en, wat méér zegt, het kloosterritueel op zich nam. Als de ‘Romeinen’ (= Roomsen) komen, verandert er weinig. We zagen al, dat een paus het gehele eiland aan de Engelse koning schonk. Het is hier niet de plaats om de historische situatie nauwkeurig te bezien, wèl om vast te stellen hoe merkwaardig de verhoudingen in macht lagen en daaruit de conclusie te trekken dat geestelijke en wereldlijke macht handjeplak speelden. Dat door Rome geconsacreerde priesters het kerkelijk schip in 't midden moesten houden, is dan begrijpelijk, ook al waren er soms radicale paters die heftig aan de leiband rukten, zoals we dat door alle jaren heen kunnen zien. In geen geval directe steun voor een volk in nood! | |
Door nacht en ontijdKralts studie vermeldt al veel van wat hier in de inleiding naar voren is gebracht. Wanneer ik de historische zaken weer wat anders gerangschikt heb, was dat niet ter correctie maar tot aanvulling en tot voorbereiding van een kijk op de beide romans en hun plaats in Vestdijks oeuvre. Deze wijkt niet zo zeer af van de conclusies die Kralt meent te moeten trekken, maar nadert door bescheiden variaties wat dichter tot R.A. Cornets de Groots stellingen, al zijn die gefundeerd op een ‘bewijsvoering’, die astrologische classificaties op vernuftige wijze hanteert. Want Kralt heeft zich al eerder met dit Ierse werk bezig gehouden. In twee grote artikelen behandelde hij zowel Ierse nachten als De vijf roeiers. Cornets de Groot reageerde daarop, waardoor Kralt zich genoodzaakt voelde zijn pen als wapen vooral ter verdediging te gebruiken. Zijn opponent besloot toen De kruik van de Waterman ten dele uit te gieten en bereikte daarmee dat het vuur van de twist doofde tot een signaal voor de lezer: wat je leest dat ben je zelf!Ga naar eind3.) Beide opponenten gaven hier wat toe, namen daar wat terug en kwamen zo tot verheldering en precisering van inzichten die in de eerste twee bijdragen van Kralt en in Cornets de Groots De chaos en de volheid al aanwezig waren.Ga naar eind4.) De momenten waarop hun visies en dus interpretaties verschilden, | |
[pagina 52]
| |
raakten - hoe kan het anders? - essentiële elementen van beide romans. Ik kom er straks op terug, na nu eerst Kralts studie bekeken te hebben. Die is overzichtelijk opgebouwd, misschien iets té, waardoor deze lezer soms het gevoel kreeg dat de schrijver zich in een strak gesneden pak niet altijd soepel kan bewegen. Hij verbergt de namen van zijn academische coupeurs niet en noemt correct de leveranciers van geleerde makelij. ‘Een en ander’, erkent hij, ‘is nogal systematisch gedaan, daar houd ik nu eenmaal van’ (bldz. 7). Dat is niet alleen zijn goed recht, lezers kunnen hier volop profiteren van een systematiek die zich zowel verbaal als schematiserend presenteert b.v. op bldz. 38. Maar - voor wie is dit boekje eigenlijk bedoeld? Ik denk dat studenten er veel uit kunnen leren. Moeten die echter de vrij brede uiteenzettingen over ‘technische’ problemen doorwerken? Want terwijl de onderzoeker in de auteur nauwkeurig laat zien wat hij bij analyse doet en hoe hij analyse verstaat - en daarvoor neem ik nu al mijn pet af! - lijkt zijn studie een tweeslachtig karakter te krijgen: een ontleding van de Ierse romans van S. Vestdijk om ‘de structuur zichtbaar te maken’ zoals één van de doelstellingen luidt (bldz. 33); en een inleiding in literatuurwetenschap. Dit laatste zal Kralt waarschijnlijk weerleggen door op twee facetten van zijn streven te wijzen: verantwoording van zijn terminologie (‘kaarten op tafel’) en zichtbaarheid van zijn methode. Daar is dan geen speld tussen te krijgen; zo'n instrument is misschien belangrijker om een lezer te prikken die tweemaal langs een nagenoeg gelijke reeks van literair-wetenschappelijke termen moet wandelen. Ik som ze niet op de inhoud is duidelijk genoeg. Aan dit alles laat de schrijver enkele hoofdstukjes of paragrafen vooraf gaan over de politieke en maatschappelijke situatie in Ierland en over de verschijnselen van geloof en bijgeloof en hun onderlinge relatie. Het is van dubbel belang dat hij dit gedaan heeft, vooral omdat hij een apart hoofdstukje wijdt aan de hem intrigerende ‘historische roman’. (Als ik me niet vergis, mogen we binnen afzienbare tijd een aparte studie van Kralt over Vestdijks historische romans verwachten!) De dubbelheid van het door mij gememoreerde belang is, dat Vestdijk zelf wel uiterst summier is met wat ik maar noem de historische ‘decoratie’, die méér en vooral anders is dan decoratie zoals men zal willen begrijpen. De toelichting die de schrijver geeft, is zeer welkom en helpt stellig veel lezers wat perspectief in het beeld van Ierland van omstreeks 1850 te zien. De dubbelheid steekt overigens daarin, dat het Vestdijk blijkbaar helemaal niet zo om de ‘Ierse kwestie’ gaat, maar dat ze hem gelegenheid bood voor de zaken die in de paragraaf over het geloof aan bod komen. En dat is voor onderzoekende lezers van pikante betekenis als zij willen nadenken over de historische roman. Vestdijk zelf vond zijn Ierse | |
[pagina 53]
| |
nachten de minst historische en misschien de meest sociale roman, zoals hij dat, briefwisselend met Theun de Vries, ongeveer formuleerde. Want de publikatie van de correspondentie tussen deze auteurs heeft juist op het gebied van de genoemde soorten romans en in 't bijzonder voor de beide Ierse boeken belangrijke gegevens geleverd. Dat geldt ook voor enkele andere bijdragen van Theun de Vries, terwijl - uiteraard! - Vestdijks eigen reactie op het essay van Cornets de Groot van apart belang is voor een beter inzicht.Ga naar eind5.) Het laatste hoofdstuk van Kralts studie Comparatie en kritiek geeft, vooral in het begin interessante en voor het begrijpen van de Ierse figuren onmisbare elementen. In dit zelfde gedeelte blijkt de schrijver zijn opponent van een aantal jaren geleden te naderen door met name in De vijf roeiers ‘een zich losmaken van de moederbinding’ als motief te zien en mede op grond daarvan deze roman wat dichter bij Vestdijks ideeën over de religie te betrekken dan hij toen gedaan heeft. Niettemin wil hij tòch en ook vasthouden aan een verband met Het wezen van de angst, waarvoor hij in dat verleden een vernuftig betoog over periodisering had geschreven. Nu voelt hij zich gesteund door opmerkingen die Vestdijk zich tegenover Theun de Vries veroorloofd had in de zin van een verliezen van aandacht voor een onderwerp wanneer dit afgewerkt was. Een nieuw object dat alle concentratie vroeg, zou het voorgaande volledig verdringen.Ga naar eind6.) | |
Een stimulansOp bldz. 7 van zijn boekje schrijft Kralt, dat hij hoopt een stimulans ‘tot het lezen en nadenken over Vestdijks werk’ geleverd te hebben. Naar mijn mening heeft hij daarop niet tevergeefs gehoopt. Het bezwaar van een te strakke en daardoor monotoon werkende systematiek heb ik al genoemd. Maar daar staat zoveel inspirerends tegenover, inspirerend tot nadere overweging, soms tot tegenspraak, vaak tot verheugde instemming. En een enkele maal schrijft hij prachtige fragmenten die een sterk vermogen tot inleving bewijzen. Want hoe rationeel P. Kralt zijn onderzoek bedrijft, hij toont zich in wezen een goede, een grondige, een gevoelige lezer. Enkele geschilpunten uit de vroegere discussie tussen Kralt en Cornets de Groot zijn nog steeds van kracht, terwijl er ook een enkel vraagteken uitdagend overeind staat. Laat ik niet vergeten te denken aan nog een desideratum van de schrijver: Valt er een ontwikkelingslijn te trekken, als men deze romans vergelijkt? Om met dit laatste te beginnen: daarvan merkt men in dit boekje niet veel. De afstand in jaren van schrijven en van publiceren mag dan wat breed | |
[pagina 54]
| |
uitgemeten zijn, in feite liggen ze dicht bijeen. Met Kralt gaat mijn voorkeur naar Ierse Nachten dat mij hechter geconstrueerd lijkt dan De vijf roeiers, maar dat vooral, althans in mijn oog, meer typerend voor Vestdijks schrijverschap is. Het is al merkwaardig als men op de aanleiding let. Een Iers verhaal van ene Hendrik Cramer, in een brief aan Theun de Vries, een grote maar ‘begaafde gek’ genoemd, bracht Vestdijk ertoe zich op Ierland en op Ierse geschiedenis te concentreren. Blijkbaar wil hij dat spookachtige verhaal in een roman verwerken, maar er komt iets geheel anders uit zijn schrijfmachine. Wat kan er gebeurd zijn? Dat weet ik niet, maar ik waag er voorzichtig een hypothetische constructie aan. Vestdijk is vaak geïnteresseerd geweest in avontuurlijke verhalen. Die interesse werd door Cramers vertelling verhevigd en omdat het een Ierse vertelling was, oriënteerde en documenteerde Vestdijk zich in het Ierse. Wat hij daarbij ontmoette, trof hem sterker, zodanig dat Hendriks verhaal op de achtergrond raakte. De kwestie van de religie is in een incubatieperiode als hij begin 1942 Ierse Nachten schrijft. In het najaar van '43 komt De toekomst der religie tot stand. Men mag zeker niet alles aan jaartallen binden, maar het is ondenkbaar dat iemand bijzonder geconcentreerd zo'n omvangrijke studie schrijft over een onderwerp dat meer dan ‘normale’ voorbereiding vraagt, niet veel eerder door althans de religieuze problematiek in beslag zou zijn genomen. Wie Ierland bestudeert stuit op de godsdienstige voorstellingswereld van de Ieren, die hun dagelijks doen en drijven bepaalt. In de inleiding heb ik proberen duidelijk te maken, dat het niet anders kon, geloof en ‘bijgeloof’ vloeiden in elkaar over. Vestdijk betrad een hem intigrerend terrein en zijn scherp psychologisch inzicht met een niet minder sterk inlevingsvermogen brachten hem tot de schepping van verschillende geloofstypen met de moeder van de verteller Robert Farfrae als de grote figuur op de grens van ‘geloof’ en ‘bijgeloof’. Ik heb wat moeite met deze termen, omdat bijgeloof meestal dat is, wat men zelf niet gelooft, een ‘afwijking’. Men kan daarover boeiende beschouwingen schrijven, maar de ‘bijgelovige’ lijkt mij bij doorbraak van een ander inzicht even geschokt te kunnen zijn als dat met een gelovige het geval is. Belangrijker acht ik in dit verband het ritueel. Waar men van een intensief geloof weinig meer bespeurt, kan het ritueel vervangend en stimulerend blijven werken. Geloven in de strenge zin van het woord is zelfs niet nodig, mits men b.v. omdat men zijn Ier-zijn wil bevestigen, zich verbonden wil weten met de traditie, b.v. de vervloekingsstenen hanteert. Daarom schreef ik in de eerste zinnen van dit artikel over de Keltische, verre herkomst en over de eigenaardige vormen van het Ierse geloof, waarin zoveel ‘heidense’ trekken aan te wijzen zijn. Met dergelijke woorden moet men uiterst voorzichtig omgaan wegens | |
[pagina 55]
| |
het negatief afficherende dat godsdienstigen daaraan plegen te hechten. ‘Bijgeloof is niet iets van de ziel, bijgeloof is iets van de buitenkant van de ziel’, schrijft Kralt op bldz. 56. In heel oppervlakkige gesprekken met wat alcohol besproeid, is dat wel een aardige stelling. Zodra de fles opzij gezet is en de conversatie in de richting van een discussie gaat, rijzen vragen naar ‘ziel’ en ‘buitenkant’ daarvan en dat kon wel eens lastiger worden dan het ‘bijna lichamelijk(e)’ dat de schrijver - ik neem aan als een soort beeldspraak - verderop in de geciteerde zin gebruikt. Ik denk, dat juist dat moeilijk verstaanbare, die duistere wereld om ons denkwereldje heen, of als men liever in de ‘diepte’ boort: onder de lichtplek van ons verstand, de schrijver S. Vestdijk sterk heeft aangetrokken en voedsel was voor zijn fantasie, terrein van onderzoek, voor zijn scherpe, nooit rustende intellect en de bron van zijn grote studies over religiositeit en angst. Nu konden Kralt zowel als Cornets de Groot naar bldz. 21 van De Toekomst der Religie verwijzen, waar de schrijver bijgeloof ‘een partieel phenomeen’ noemt, een verschijnsel dat niet de gehele mens opeist, maar dan zien zij twee zaken over 't hoofd. De eerste is, dat Vestdijk dit poneert binnen het kader van zijn totaliteitsopvatting, de zenuw van het religieuze zoals hij dat ziet, en de tweede dat bijgeloof en angst op een niet altijd na te speuren wijze nauw met elkaar verbonden zijn, zodat luchtvaartmaatschappijen bij de nummering van plaatsen 13 maar overslaan om hun passagiers niet te ontredderen. Het lijkt mij juister een onderscheid te maken tussen deze moderne aberraties en wat de kleine Ierse gemeenschap uit de beide romans laat zien en waarvoor ik het woord ‘rituelen’ nauwkeuriger vind. Ik zou er niet zo lang bij stilstaan en mij zeker niet wagen aan kritische opmerkingen over een woord dat Vestdijk zelf herhaaldelijk gebruikt, het is een van de hem intrigerende elementen die tot Ierse Nachten zeker en misschien ook tot De vijf roeiers de stoot gaf, als het niet ging om een van de kernen in het oeuvre van deze auteur. ‘Brandpunten’, schrijft Cornets de Groot ergens in zijn verweer tegen een periodisering die Kralt gebruikte om een relatie tussen de romans en die focussen te leggen. Dat laat denken aan een ellips en ik vermoed dat de ‘ontwikkeling’, die de schrijver van Door nacht en ontijd wilde achterhalen, een voortbewegen is langs zo'n lijn. Dan vormen de beide grote studies De toekomst der religie en Het wezen van de angst die brandpunten. In de beschouwing over ‘bijgeloof’ heb ik al gezinspeeld op de rol van de angst daarin. Ik wil niet vergeten, dat Vestdijk in het eerste geval over de toekomst van het religieuze verschijnsel spreekt en in het tweede over iets als de essentie van de angst. Dit betekent dat hij het eerste naar een zuiverheid laat evolueren die in feite alleen in het derde het mystiek-intro- | |
[pagina 56]
| |
spectieve type vorm zou kunnen krijgen. Dit verhindert niet een zekere betrekking tussen angst en religie. ‘De vrees heeft de goden geschapen’ moet Cicero geschreven hebben. Dat zou in formele zin zeer wel mogelijk zijn en al zullen wij onder ‘vrees’ geen ‘angst’ verstaan, enig verband lijkt onafwijsbaar, misschien via dat ‘bijgeloof’ waarover hiervoor gesproken werd. Wat ik in het begin zei te willen suggereren, is dat verband tussen de ‘brandpunten’ van Vestdijks elliptoïde voortgang. Beide factoren zijn in zijn werk onverzwakt actief al kan men ertoe neigen in Ierse nachten het religieuze geprofileerd te zien en in De vijf roeiers de angst. Maar in het eerste ontbreekt de bedreiging die de angst oproept evenmin als de religiositeit in het tweede. Is men daartoe gekomen dan blijken de kernwoorden uit beide romans, achtereenvolgens ‘absenteïsme’ en ‘overkant’ nog een apart accent te krijgen. De grote afwezige die mensen als slaven zich laat afbeulen, die nooit zichtbaar wordt en àls hij vertegenwoordigers zendt, bijna caricaturale figuren stuurt, heeft hij niet iets weg van de Deus absconditus, die in het bijzonder de metafysisch projecterenden in Vestdijks visie huldigen? De terugval van de indrukwekkende centrale figuur van Regan Farfrae spreekt de duidelijke taal van een in de kern van haar ‘geloof’ getroffen vrouw. De overkant is niet minder beladen, als men alleen maar denkt aan het eeuwenlang gehanteerde: ‘aan gene zijde’. Bij Vestdijk heeft de overkant alle aspecten van een wereld achter en tegelijk in de verschijnselen. Het duistere dat ons bewuste leven omringt, ik wees er straks al op, fascineerde hem voortdurend en in verhalen en gedichten streefde hij onophoudelijk naar een vormgeving die ontmaskerend èn bezwerend dat tegelijk angstwekkende en aantrekkende een menselijke maat zou geven. Wat was dat geheimzinnige in de optiek van Rudolf Otto ook al weer? Het ‘mysterium tremendum et fascinosum’, juist! Nog één belangrijk punt rest me: het historische karakter van met name Ierse nachten. Kralt besteedt een apart hoofdstuk aan de historische roman en we mogen nog meer daarover van hem verwachten. Maar ook in deze schets poneert hij enkele interessante voorstellen. Zo b.v. als hij meedeelt te kunnen ínstemmen met Vestdijks voorstel om romans meer of minder historisch te noemen.Ga naar eind7.) Kees Fens heeft het onderscheid tussen de historische en psychologische roman ‘nooit goed kunnen begrijpen’Ga naar eind8.) Ik denk niet, dat men deze kwalificaties naast, laat staan tegenover elkaar moet stellen als het om het werk van Vestdijk gaat. Van zijn opmerkelijke uitspraken citeer ik er twee in vrije weergave: elke roman wordt op den duur een historische roman, en een historische roman is de droom van een verleden. De consequentie van de eerste formulering zou de opheffing van het on- | |
[pagina 57]
| |
derscheid tussen historische en niet-historische zijn. Zo simpel ligt het probleem echter niet, want de tweede uitspraak is tegelijkertijd geldig. Door het woord ‘droom’ komen we in het psychische leven. En hier past de herinnering aan de zo juist geciteerde woorden van Kees Fens. En ook aan wat Kralt over Hella Haasses visie op De held van Temesa vertelt op bldz. 21 van zijn boek. Het zou niet tot de historische romans ‘in de gebruikelijke zin van het woord’ behoren. Wat Ierse nachten betreft, sprak J.G. Kooy van ‘synchronisch historisch’ en daarmee lijkt een verwarring compleet.Ga naar eind9.) Toch behoeft het geen chaos te worden om moeilijk te blijven! Het ‘synchronisch’ heeft betrekking op de beleving. Als de lezer geboeid wordt door zijn lectuur, lijkt een roman ondanks de werkwoordsvormen van de verleden tijd ‘eigentijds’ te worden: de beleving verloopt ‘synchroon’. Het historische kader kan een bijzondere attractie vormen mits het verantwoord blijft, al verschilt deze laatste eis in kwaliteit van lezer tot lezer. Kralt heeft gepoogd in een zestal punten de techniek van de schrijver in dit verband te analyseren met als overwegende uitgangspunten daarvoor de authentificatie en de temporisatie.Ga naar eind10.) Nu kan blijken dat een zeer uitgewerkte authentificatie zoals we die b.v. in Mevrouw Bosboom-Toussaints romans aantreffen, wel het ‘synchronische’ maskeert, maar de geconcentreerde lezer ontmoet in Het Huis Lauernesse evenzeer als in de Leycester-cyclus dat evangelisch genoemde christendom waarvoor 19de eeuwers als Aarnout Drost en zijn geestverwanten, onder wie Truitje Toussaint niet de minste was, gedreven werden. Er is iets wezenlijks voor een schrijver dat blijkbaar het historische volstrekt ondergeschikt maakt. Bij Vestdijk lijkt me dat overtuigend aanwezig. Of hij nou ‘Griekse’ romans schrijft, ‘Grickse’, want gesitueerd in een historisch, nog liever in een voor-historisch Hellas, of middeleeuwse of wat voor-eeuwse ook, de hem wezenlijk intrigerende kwesties zijn van psychische, als men wil: van psychologische aard. Het gaat om de ‘brandpunten’ en wat direct daarmee verband houdt. De droom van het verleden waarnaar hij ook volgens Kralt tastte, was een verbeelden van een psychische strijd, van een ‘jenseits’ in de ziel dat concreet gemaakt kan worden door het op een afstand te stellen, het te ‘temporiseren’. En ook daarover schrijft Kralt enkele van zijn beste bladzijden (zie bldz. 63 b.v.). Daarmee is nog niet toegegeven dat elke roman tenslotte historisch wordt. Een groot aantal romans geeft contemporaine gebruiken, zeden, overtuigingen, zonder aan die ‘onpeilbare droom’ te raken. Een latere lezer zal omtrent allerlei zaken die voor hem historisch geworden zijn, ingelicht kunnen worden door dergelijke verhalen te lezen, maar zijn ze dáárom ‘his- | |
[pagina 58]
| |
torische’ romans? Daarvoor lijkt mij het gezichtspunt van de schrijver en van de door hem herschapen en met hem verbonden verteller van belang. Want dat vereist authentificatie èn temporisatie om de droom van het verleden te synchroniseren. |
|