Derrida, Lacan en Foucault, de drie belangrijke filosofen van de periode ná het structuralisme, trokken vergaande consequenties uit de theorie van De Saussure. Als het woord pap alleen zijn betekenis krijgt uit de tegenstelling met mam, dan kunnen we eigenlijk zeggen dat pap niet meer naar een echte betekenis ‘vader’ verwijst, maar alleen nog maar naar het woord mam. Woorden of tekens verwijzen - of betekenen - niet meer naar een betekenis, maar naar andere woorden. Woorden betekenen woorden. Elk woord bestaat uit ‘sporen’ van andere woorden. De betekenis is nooit te achterhalen. Deconstrueren betekent: het vaststellen van de sporen die een woord of term bevat.
Derrida heeft zich op een beroemde passage van Nietzsche beroepen om duidelijk te maken dat deconstructie niet alleen in de taal, maar ook in de filosofie werkzaam is. Nietzsche heeft het causaliteitsbeginsel gedeconstrueerd. Dat deed hij als volgt: wanneer wij iets beschrijven als een oorzaak, construeren wij een volgorde die luidt: eerst is er een oorzaak, dan een gevolg. Maar in de werkelijkheid nemen wij altijd eerst het gevolg en dan pas de oorzaak waar. De twee volgordes spreken elkaar tegen. Wij zien eerst dat de patiënt koorts heeft en concluderen dan tot een ontsteking. Die ontsteking, zeggen wij, is de oorzaak van de koorts. Maar met evenveel recht zouden we kunnen zeggen: de koorts is de oorzaak die ons tot het onderkennen van de ontsteking leidt. Derrida formuleert nu: in het causaliteitsdenken wordt een prioriteit of hiërarchie geconstrueerd (ontsteking leidt tot koorts) die tegelijk gedeconstrueerd kan worden (koorts leidt tot ontsteking). De gedachte bevat haar eigen tegendeel, net zoals het woord pap zijn eigen tegendeel mam omvat.
Het fascinerende oeuvre van Derrida trekt uit dit inzicht consequenties die onze hele filosofische traditie aantasten en soms tot conclusies leiden waarbij men, als denkend mens, elke bodem onder zijn voeten voelt wegvallen. Een van die conclusies is: als het met de betekenis van woorden zo gesteld is als hierboven beschreven, dan kan het met de betekenis van teksten niet anders zijn. Alle teksten, gedichten net zo goed als de grote filosofische standaardwerken, kunnen gedeconstrueerd worden in de termen die zij zelf aanbieden - zoals Nietzsche liet zien met betrekking tot het causaliteitsdenken. Zij kunnen dan ook geen waarheid meer bevatten; alleen nog maar visies, maar die visies zijn niet geldiger dan hun tegendelen.
Een der belangrijkste gevolgtrekkingen die door deconstructivistische critici (met name de Amerikaan Paul de Man) met betrekking tot literaire teksten geformuleerd is luidt: niet-literaire teksten zijn naïef ten aanzien van de deconstructies waaraan zij onderworpen kunnen worden. Jean-Jacques