| |
| |
| |
[Nummer 48]
S. Vestdijk
Inleiding tot de voordracht van de gevangenishoofdstukken uit ‘Pastorale 1943’
In hetzelfde cahier waar de lezing over Mnemosyne in de bergen in staat, bevindt zich volgens Tom van Deel (‘Mnemosyne in de Bachzaal’ Vestdijkkroniek juni 1985), ook deze inleiding van Vestdijk, die aan zijn voordracht van de gevangenishoofdstukken van Pastorale 1943 voorafgaat.
Mevrouw Vestdijk was zo vriendelijk de inleiding voor publicatie vrij te geven.
Dames en heeren! Aanvankelijk lag het in mijn voornemen u een aantal fragmenten met toelichtingen voor te lezen uit mijn episch gedicht Mnemosyne in de Bergen. De ervaring heeft mij echter geleerd, dat deze poëzie bij een eerste gehoor nogal moeilijk te volgen is, - in Amsterdam b.v. waren er maar betrekkelijk weinigen, die er zooveel van hebben opgestoken als ikzelf wel had gewild, en daarom leek het mij, in overleg met het Bestuur, beter, deze lezing eventueel voor later te bewaren, wanneer dit gedicht eenmaal in druk verschenen zal zijn en dus voor een gedeelte der toehoorders niet geheel uit de lucht komt vallen. Deze tweede avond zal ik dan wederom besteden aan het voorlezen van een romanfragment, en wel een fragment uit Pastorale 1943, waaruit ik de vorige maal reeds een en ander ten gehoore heb gebracht. Las ik u, een week geleden, iets voor uit het begín van de roman, deze avond zal het iets zijn uit het láatste gedeelte, n.l. drie aaneensluitende hoofdstukken, die betrekking hebben op het verblijf van de hoofdpersoon, Johan Schults, de leeraar in het Duitsch, die bij de verzetsbeweging is aangesloten, in de Duitsche gevangenis te Scheveningen, het z.g. Oranjehotel.
Voor ik hiermee een aanvang maak, zou ik u eerst iets willen mededeelen over mijn eigen ervaringen in dit ‘hotel’, waarvan de naam in de bezettingsjaren zulk een twijfelachtige populariteit genoot. In de Scheveningsche gevangenis heb ik gezeten van half Januari 1943 tot eind Februari van hetzelfde jaar, - een kleine zes weken dus. Door toevallige omstandigheden ben ik in staat geweest een diepere blik te slaan in het interne gevangenisleven dan voor anderen, met eentoniger, zij het wellicht pijnlijker ervaringen, was weggelegd; en het was mij er bij het schrijven van deze hoofdstukken dan
| |
| |
ook in de eerste plaats om te doen een min of meer natuurgetrouw beeld van de gevangenis te ontwerpen: een verslag, dat een zekere documentaire waarde heeft, zoowel voor de tijdgenooten als voor het nageslacht, en waarbij ik, anders dan in de voorafgaande hoofdstukken, mijn romanciersfantasie, althans wat de entourage betreft, zooveel mogelijk aan banden legde. Natuurlijk vervullen deze hoofdstukken tevens hun functie in de roman: zij hangen er niet los bij, de ‘handeling’ van de roman gaat gewoon door; maar aangezien de hoofdpersoon in de gevangenis zit en zijn lot afwacht, is er van ‘handeling’ nog maar in beperkte zin sprake, en daarom kunnen deze hoofdstukken wellicht beter dan andere, uit het geheel geïsoleerd en afzonderlijk voorgedragen worden.
Volledigheidshalve dien ik nog te vermelden, dat ik in Scheveningen niet zat, verdacht van illegale werkzaamheden, - zooals Johan Schults dat van zichzelf meent, - en zelfs niet als gevangene in de gewone zin. Toen ik te Sint Michiels Gestel een tijdlang als gijzelaar was vastgehouden, hebben een aantal bevriende relaties pogingen in het werk gesteld om mij vrij te krijgen, en het gevolg hiervan was, dat ik naar Scheveningen werd getransporteerd om in Den Haag door instanties van de Sicherheitsdienst ondervraagd te worden. Dit was al eens eerder met gijzelaars gebeurd, en voor zoover ik wist, waren deze lotgenooten ook steeds als gijzelaar behandeld, d.w.z. beter dan de gewone gevangenen. Met mij was dit niet het geval, waarschijnlijk omdat men eenvoudig vergeten had de gevangenisautoriteiten over mij in te lichten. Nu was dit niet zoo heel erg; uit het stuk dat u te hooren krijgt, zal u wel blijken, dat Scheveningen tenslotte geen moordhol was en in geen enkel opzicht met een concentratiekamp was te vergelijken (al was het er veel en veel onaangenamer dan in Sint Michiels Gestel); maar er kwam nog een tweede omstandigheid bij, die voor mij de zaak compliceerde, n.l. de onzekerheid. De commandant van het gijzelaarskamp had mij verzekerd, dat ik ‘voor 10 of 12 dagen’ naar Scheveningen moest. Toen het twee weken werd, drie weken, vier weken, zonder eenig teeken dat mijn zaak ter hand was genomen, bén ik aan het peinzen geraakt, ik herinnerde mij, dat ik met name onder de NSB meer vijanden had dan vrienden (in het geheel geen vrienden, kan ik beter zeggen), en tenslotte leek het mij meer waarschijnlijk, dat ik naar een concentratiekamp zou worden doorgestuurd, als straf voor vooroorlogsche zonden, als dat ik vrijgelaten zou worden, ingevolge de bemoeiingen van de genoemde relaties. Nu achteraf weet ik, dat deze vrees ongegrond was, en dat het uitstel van het verhoor eenvoudig in het systeem van de Duitschers paste; maar op
zoo'n moment, wanneer men er midden in zit, denkt men daar anders over, of liever: men denkt heelemáal niet, - of men denkt te
| |
| |
veel, wat ongeveer op hetzelfde neerkomt. Wie dag in dag uit alle gelegenheid en vrije tijd - al is het dan geen ‘tijd in vrijheid’ - heeft om zich het hoofd te breken, beeldt zich tenslotte van alles in en ondervindt stijgende moeite om zich van het overdrevene te overtuigen van datgene wat alleen zijn verstánd nog als overdreven inziet. Het verstand is nu eenmaal maar een klein en vrij machteloos onderdeel van onze psychische huishouding: dat wordt nergens zoo duidelijk gedemonstreerd als in een gevangenis! In elk geval blijkt uit dit alles, dat ook mijn innerlijke ervaringen tot zekere hoogte vergelijkbaar zijn met die van mijn held Johan Schults, die eveneens in onzekerheid verkeert omtrent zijn vermoedelijk lot, al berust deze onzekerheid op veel en veel ernstiger gronden dan in mijn geval.
Ik zei u reeds, dat ik aan de concrete feiten in deze hoofdstukken zoo weinig mogelijk veranderd heb, terwille van de documentatie, en, laat ik dit maar toevoegen, ook terwille van de autobiografische beteekenis, die deze episode voor mijzelf heeft. Over alle andere gebeurtenissen in de roman - het onderduiken, het illegale werk, de spionnage, het knokploegenbedrijf - heb ik mij vlak na de oorlog van deskundige zijde laten inlichten, en met behulp van deze gegevens, waarover ik geen persoonlijke ervaring had, heb ik mijn romanciersverbeelding in werking gesteld en de realiteit als het ware herschapen tot iets wat van de werkelijke verhoudingen moest afwijken in de mate waarin iedere roman nu eenmaal van de werkelijkheid afwijkt. In de gevangenishoofdstukken, althans wat het meer descriptieve gedeelte daarvan betreft, ben ik ánders te werk gegaan.
Natuurlijk zou het mij betrekkelijk weinig moeite gekost hebben mijn particuliere ervaringen te completeeren met die van anderen, en op grond daarvan een min of meer volledig beeld te ontwerpen van het leven in de Scheveningsche gevangenis; maar ik heb dit niet gedaan, om de eenvoudige reden, dat er naar mijn meening voor de gevoelige en intelligente lezer dan toch altijd een zekere tegenstrijdigheid, een zekere breuk op te merken zou zijn geweest tusschen datgene wat ik zélf ervaren en datgene wat ik van hooren zeggen had. Nu weet ik wel, dat in iedere roman deze tegenstrijdigheid bestaat: de romancier kan nu eenmaal niet alles zelf ervaren, en is dus steeds aangewezen op inlichtingen van anderen; maar in dit speciale geval waren deze ervaringen van zulk een persoonlijk, en daarbij in zichzelf afgerond karakter, dat ik duchten moest door het opnemen van vreemde elementen aan de eenheid in toon en compositie afbreuk te doen. Daarbij komt nog iets anders. Johan Schults verkeert in de Scheveningsche gevangenis in volmaakte onzekerheid omtrent wat hem te wachten staat. Deze onzekerheid is hier de hoofdzaak, zoowel in verband met de voorafgaande als met de navolgende gebeurtenis- | |
| |
sen. Hij is geïsoleerd van de buitenwereld, en hij weet niets. Rondom hem heerscht volstrekte raadselachtigheid. Had ik nu, behalve de ervaringen van Schults in zijn cel en daarbuiten, nog andere ervaringen in mijn beschrijvingen betrokken, andere brandpunten van gevangenismisère, dan was er allicht wel een rijker geschakeerd beeld van de Scheveningsche gevangenis tot stand gekomen, maar de impressie van verlatenheid en fatale afgeslotenheid, wat Schults persoonlijk betreft, had er onherroepelijk onder geleden. Hierbij moet u nog in aanmerking nemen, dat de roman Pastorale 1943 gedeeltelijk een intrigeroman is, met verrassingen en onverwachte
ontknoopingen; en wanneer een romancier, in zulk een roman, te veel gaat beschrijven en toelichten en belichten, dan is tenslotte niet in te zien, waarom hij ook de intrige zelf niet gaat beschrijven en niet van te voren aan de lezer alle draden laat zien, die in een behoorlijke intrigeroman onzichtbaar dienen te blijven. Dit zijn dus enkele redenen waarom ik mij in mijn tableau van de Scheveningsche gevangenis zooveel mogelijk tot mijn eigen belevenissen heb bepaald.
Hierna blijft mij alleen nog over u een en ander te onthullen omtrent de gebeurtenissen, die tot de gevangenneming van Johan Schults hebben geleid. Van de vorige keer herinnert u zich, dat Schults een actief verzetsman is, en dat hij zijn vriend Cohen Kaz op de boerderij de Hoenderik heeft gebracht, waar ook andere onderduikers een toevlucht hebben gevonden. Door allerlei omstandigheden, waarop ik nu niet kan ingaan, worden deze onderduikers en bloc verraden aan de Duitschers, en Cohen en zijn lotgenooten, onder wie ook de ondergronder Mertens, worden opgepakt. Schults en de leden van de plaatselijke ondergrondsche, met wie hij eenige relaties onderhoudt, verdenken van het verraad de NSB-er Poerstamper, de drogist, de vader van de jonge Kees Poerstamper, die ik u de vorige keer in de zwarte WA-uniform heb vertoond. Nu is dit niet juist: Poerstamper is toevallig niét de verrader; maar Schults en zijn vrienden houden geen rekening met deze mogelijkheid, en besluiten Poerstamper te liquideeren, Schults uit wraak voor Cohen, de ondergronders uit wraak voor Mertens, en Van Dale, een ingenieur, en de medewerker van Schults, uit solidariteit met deze laatste. Na allerlei avonturen wordt de drogist, eerst gewond, en tenslotte doodgeschoten in het ziekenhuis, waar de samenzweerders zich in WA-uniformen heen hebben begeven. Alles is goed gegaan; maar wanneer Schults opgepakt wordt, denkt hij natuurlijk, dat het geheim uitgelekt is en dat hij zich op het ergste moet voorbereiden. Achteraf blijkt zijn arrestatie dan een geheel andere oorzaak te hebben, maar dat kan ik nu niet allemaal uiteenzetten; er moet tenslotte ook nog iets voor de lézers van het boek over blijven; en in de fragmenten, die ik u zal doen hooren, gaat het dus uitsluitend om het leven van Schults in de Scheve- | |
| |
ningsche gevangenis, om zijn onzekerheid, zijn eenzaamheid, en de middelen, die hij te baat neemt om aan deze kwelling het hoofd te bieden. Ik begin dan op het moment, dat
Schults met zijn beide bewakers in de auto de gevangenis bereikt.
|
|