| |
| |
| |
W.S. Huberts
Woordenwisseling met Wynia
Over het gedicht ‘De vogel’ van S. Vestdijk
1.
Op 19 december 1984 nam professor Blok afscheid van de Groningse universiteit. Ter gelegenheid daarvan verscheen een feestbundel, genaamd De vreugd die langer duurt... Deze bundel bevat onder meer een artikel van Gerben Wynia, genaamd ‘Touwtrekken met Thanatos; over De uiterste seconde van S. Vestdijk’. In dit artikel analyseert Wynia op behoedzame wijze de dertien gedichten waaruit de serie De uiterste seconde bestaat. Ik zal niet tornen aan zijn werkwijze, noch aan zijn uiteindelijke bevindingen. Die lijken mij niet aan twijfel onderhevig. Ik kan mij geheel vinden in zijn woorden:
‘In de eerste zes gedichten wordt dus geprobeerd sterven en dood te begrijpen. In de overige gedichten gaat het om pogingen het verglijden van de tijd, van het leven in dood en vergetelheid, tijdelijk te stoppen.’ (p. 133)
Het is echter opvallend dat Wynia in deze samenvatting van zijn conclusies spreekt over slechts twaalf van de in totaal dertien gedichten. Het gedicht ‘De vogel’, het eerste van de dertien, bespreekt hij later apart. Begrijpelijk, gezien de afwijkende positie ervan in de serie. Zoals Wynia uiteenzet verscheen in 1944 de kleine poëziebundel De uiterste seconde, die bestond uit twaalf gedichten, terwijl de herdruk in Gestelsche liederen (1949) dertien gedichten bevatte: ‘De vogel’ was voorop geplaatst. Dit gedicht neemt dus een afwijkende positie in de serie in. Ik begrijp niet goed waarom Wynia dit gedicht in zijn beschouwing betrokken heeft. Ik zou mij in zijn situatie hebben gebaseerd op de eerste uitgave; die in De uiterste seconde (1944). In dit soort gevallen loopt men namelijk altijd het risico in de kuil te vallen van ‘hineininterpretieren’. Men wil alle dertien gedichten in het keurslijf van de serie als geheel zien te vatten. Dat ook Wynia hieraan ten prooi is gevallen bij zijn interpretatie van ‘De vogel’ wil ik hieronder aantonen. Vervolgens wil ik enige woorden
| |
| |
wijden aan Vestdijks keuze om in de uitgave van Gestelsche liederen de bovengenoemde wijziging in de serie De uiterste seconde aan te brengen. Om redenen die duidelijk zullen worden, lijkt mij dit geen gelukkige keuze.
Het lijkt mij, ter wille van het gemak voor de lezer, dienstig het gedicht ‘De vogel’ te citeren. Gezien mijn vele verwijzingen naar zowel Vestdijks gedicht als Wynia's bespreking ervan, is het dan eenvoudiger de verschillende gedachtengangen te onderscheiden.
| |
De vogel (15 Augustus 1942)
1[regelnummer]
De dood, de scherpe dood, die als een kogel
Doorboort al wat hij op zijn weg ontmoet...
En op de hei kwettert een zomervogel
5[regelnummer]
Nog spelen lichtschijnsels (blok één, blok vier)
Als angstreflexen door 't ontsteld gemoed.
De vogel, zingend als een lier,
Hij kent de kleur; want ziet, hij is van hier,
10[regelnummer]
Die vogel, die de heide overzweeft,
En die door vreemd en goddelijk bestier
En die nu neerstrijkt, en de kleur verkent
En schoon en leerzaam acht en wel van pas
15[regelnummer]
Om weg te voeren van dit continent.
Hij steekt zijn snavel in de plas,
En dan, wanneer ten langen leste
De mannen aangetreden staan op 't veld,
Kiest hij zijn koers naar 't Westen,
| |
| |
De zee is wijd voor zijn amecht'ge vlucht,
Te wijd haast voor wie niet getrokken wordt.
Maar wie, zoo rood gesnaveld, is beducht
Dat hij in de afgrond stort?
25[regelnummer]
Daar is zijn doel: een tijd'lijk staatsgebouw,
Waarop de driekleur wappert van zijn land,
Het wit terzijgestaan door rood en blauw,
Verbannen aan de overkant.
Hij strijkt zijn snavel langs de roode baan,
30[regelnummer]
Die rooder wordt in 't stralend ochtendgloren,
en keert terug naar waar nog als te voren
| |
2.
Wynia's interpretatie van dit gedicht spitst zich toe op twee aspecten. Hij beschouwt de vogel als een symbool voor de dichter: ‘Wie is de vogel uit het eerste gedicht anders dan de dichter?’ (p. 122). Deze vogel
‘doopt zijn snavel-pen in het bloed, hij put zijn inspiratie uit de dood en zet koers naar 't Westen (r. 19). Het reisdoel van de dichter-vogel is een tijd'lijk staatsgebouw (r. 25) en zowel de exacte datering boven het gedicht, als het woord continent (r. 15), duiden er op dat dit gebouw in Londen gesitueerd kan worden.’ (p. 122)
Voor Wynia is de vogel derhalve zelfs een symbool voor de geëngageerde dichter, die vanuit de dood over de dood schrijft. Hiervanuit beschouwd bevat de zesde strofe van het gedicht voor Wynia de essentie, die van algemene strekking is:
‘In de zesde strofe staat het: door je intens met de dood in te laten, wordt iedere angst voor eigen zwakte en sterven opgeheven; je wordt er een beetje onsterfelijk door.’ (p. 122-123)
Het tweede deel van Wynia's interpretatie behandelt het bloed waarin de vogel zijn snavel gedoopt heeft en de mannen die aangetreden staan op 't veld (r. 18). Het is tegen dit deel van Wynia's interpretatie dat ik mij verzet. Hier gaat hij ‘hineininterpretieren’, ter wille van de consistentie van zijn visie op de serie als geheel.
‘Het bloed waarin de snavel gedoopt werd, was niet het bloed van de gefusilleerde mannen: die zouden gefusilleerd wórden (r. 18). En als
| |
| |
de vogel terugkeert na rekenschap te hebben afgelegd van geweld en dood, dan staan diezelfde mannen er nog: de strafmaatregel is nog steeds niet voltrokken! Er is blijkbaar geen tijd verstreken: de daad van de dichter-vogel heeft de dood een halt toegeroepen, heeft de mannen vereeuwigd: als te voren (r. 31) staan ze daar. De vlucht van de vogel was het schrijven over sterven, was het bezweren van de dood: een magische handeling, die dankzij het feit dat het gedicht in de tegenwoordige tijd staat, zijn zeggingskracht voor alle tijden blijft behouden.’ (p. 123)
Men kan zich afvragen wat de oorsprong van het bloed waarin de vogel zijn snavel doopt dan wél is, wanneer het niet van de gefusilleerde mannen afkomstig is, zoals Wynia ons voorstelt. Dit bracht mij op het idee het gedicht opnieuw nauwkeurig te bekijken, en ditmaal mede vanuit historisch perspectief. De datering boven het gedicht geeft aan dat dit historisch perspectief van belang is. Dr. L. de Jong beschrijft in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog wat er zich in Sint-Michielsgestel afspeelde op 15 augustus 1942:
‘Aan Duitse kant was vastgesteld dat de vijf geselecteerden, mocht het zo ver komen, omstreeks zonsopgang gefusilleerd zouden worden [...] Zaterdagmorgen vroeg, tegen drie uur, werden de vijf weggevoerd. [...] In Gestel speelde zich ongeveer hetzelfde Duitse ceremonieel af, met dien verstande dat de gijzelaars die zich al om kwart voor acht voor het eerst hadden moeten opstellen, tot na negen uur moesten wachten voor zij, voor de derde maal, opgeroepen werden zich naar het sportterrein te begeven.’ (deel 8, p. 178-181)
Wanneer nu deze chronologie naast die van het gedicht wordt gelegd, blijkt dat het gedicht precies weergeeft wat er die dag gebeurd is. In strofe 1 wordt de fusillade weergegeven. In strofe 2 wordt de ontsteltenis van de overgebleven gijzelaars uitgebeeld. In strofe 3 en 4 staan de gedragingen van de vogel en in strofe 5 wordt weergegeven dat ten langen leste/De mannen aangetreden staan op 't veld (r. 17-18). Het ten langen leste is nu ook begrijpelijk: eindelijk, na vele uren onzekerheid wordt de overige gijzelaars meegedeeld wat er van hun lotgenoten geworden is. Dat het hier inderdaad gaat om de overige gijzelaars, en niet om de vijf gefusilleerden, blijkt uit de woorden op 't veld. Zoals Wynia vertelt stond er in een vorige versie van het gedicht iets anders: op 't voetbalveld (p. 122). Dit voetbalveld is het sportterrein waar De Jong van spreekt. De vijf terdoodveroordeelden werden overigens ook niet in Sint-Michielsgestel gefusilleerd, maar ‘op een open plek in de bossen bij Goirle, even bezuiden Tilburg’ (De Jong, p. 178). Strofe 6 en 7 vertellen van de vlucht van de vogel, net zoals de eerste helft van strofe 8, de laatste
| |
| |
strofe. Het ochtendgloren (r. 30) is chronologisch ook correct. Wanneer de vogel namelijk is teruggekeerd staan de mannen er nog steeds, als te voren (r. 31), zodat het dan niet later dan een uur of negen, à half tien in de ochtend kan zijn (cf. De Jongs relaas). Het zal duidelijk zijn dat het bloed waarin de vogel zijn snavel doopt, wel degelijk dat van de gefusilleerden is. Dit heeft consequenties voor Wynia's opvattingen. Er kan dan namelijk geen sprake meer zijn van een stilstand van de tijd, waarover hij spreekt. De tijd loopt gewoon door. Misschien zou nog te verdedigen zijn dat de tijd iets langzamer dan normaal verloopt. Wanneer namelijk wordt aangenomen dat de gijzelaars zo'n anderhalf à twee uur door de Duitsers zijn gedwongen in de open lucht te verblijven, is het wellicht teveel gevergd van de vogel in deze korte spanne tijds heen en weer naar Londen te vliegen. Maar dit lijkt me van ondergeschikt belang. Al met al is er hoe dan ook geen sprake van een stilstand van de tijd. Enkele opmerkingen van Wynia in zijn artikel die hiermee samenhangen verdienen dan ook correctie. Zo zegt hij op p. 124: ‘In strofe VII [van “Het landschap van de dood” - WSH] wordt de tijd stilgezet (vergl. “De vogel”).’ Op dit niveau is er tussen deze twee gedichten dus geen verband. Op p. 130 zegt hij:
‘Een hele grote cirkel wordt gesloten, wanneer Vestdijk in de laatste regels [van “Grieksche zuilenrij” - WSH] met de woorden als voorheen behalve naar de Griekse oudheid, ook verwijst naar de woorden als te voren waarmee aan het slot van het eerste gedicht “De vogel” eveneens de tijd werd stilgezet.’
Hieruit blijkt wat ik in het begin van mijn betoog al stelde, dat Wynia, doordat hij tracht het gedicht ‘De vogel’ in te passen in de serie De uiterste seconde, gaat ‘hineininterpretieren’.
| |
3.
Dit brengt mij als vanzelf op het tweede deel van mijn reactie op zijn artikel, namelijk het ongelukkige van Vestdijks keuze om ‘De vogel’ op te nemen in de serie De uiterste seconde. Hierdoor maakte Vestdijk het de toekomstige interpretator van deze serie gedichten wel erg lastig. ‘De vogel’ hoort niet thuis in De uiterste seconde. Het is te zeer een gelegenheidsgedicht - verzetspoëzie, als men wil - om op zijn plaats te zijn bij de overige twaalf gedichten. Wynia heeft in zijn essay overtuigend aangetoond dat de overige twaalf gedichten een eenheid van thematiek bezitten. Ook de opvallende positie van het gedicht ‘De vogel’ is hem
| |
| |
opgevallen, blijkens zijn behandeling ervan. Hij brengt het niet onder in zijn eindbespreking, maar wijdt er enige slotwoorden aan, die los staan van zijn eigenlijke conclusies. Toch heeft hij niet de in mijn ogen logische stap genomen ‘De vogel’ niet te behandelen. Hij behandelt dit gedicht op een tweeslachtige wijze. Aan de ene kant bewandelt hij de thematisch-symbolische weg, wanneer hij de vogel als symbool voor de dichter ziet, en aan de andere kant bewandelt hij de autobiogafischhistorische weg, wanneer hij zegt: ‘[...] “De vogel” is in zekere zin een gelegenheidsgedicht.’ (p. 122). Naar mijn mening is alleen al het feit dat beide lezingen tot op zekere hoogte mogelijk zijn - waarbij ik me afvraag of de thematisch-symbolische lezing vruchten af zal kunnen werpen - een indicatie voor het feit dat het gedicht ‘De vogel’ niet in de serie De uiterste seconde thuishoort. Geen van de overige twaalf gedichten laat deze keuze van interpretatiemogelijkheden toe: daar is men gedwongen de gedichten thematisch-symbolisch te bestuderen. Concluderend is op te merken dat Wynia's behandeling van ‘De vogel’ verwarrend werkt en dat zijn tweeslachtige wijze van interpreteren ingegeven lijkt door zijn wens de serie als geheel te willen blijven zien. Dat Vestdijks handelswijze (het toevoegen van ‘De vogel’ aan De uiterste seconde) deze eenheid suggereert betekent natuurlijk niet dat deze eenheid er ook werkelijk is. Het lijkt erop alsof Vestdijk het gedicht ‘De vogel’ té goed vond om niet op te nemen, maar niet goed wist waar het anders te plaatsen dan vooraan De uiterste seconde, toen hij Gestelsche liederen samenstelde. Het zou natuurlijk kunnen zijn, dat de fusillade der vijf onschuldige slachtoffers voor Vestdijk aanleiding is geweest de serie De uiterste seconde te
schrijven. De datering van de gedichten wijst hier op: ‘De vogel’ is vrijwel zeker geschreven tussen 15 en 20 augustus 1942, het tweede gedicht, ‘De doode zwanen’, op 20 augustus 1942 en de overige elf gedichten zijn volgens het colofon van de uitgave van 1944 geschreven in augustus-september 1942. In Gestelsche liederen staat nog:
‘De verzen uit deze bundel zijn geschreven in het Seminarium Beekvliet te St. Michielsgestel, Juli 1942-Januari 1943, grootendeels in de volgorde van publicatie. Alleen Madonna met de Valken is later herhaaldelijk aangevuld en omgewerkt.’ (p. 350)
Het is dus zeer waarschijnlijk dat de volgorde van de dertien gedichten chronologisch is. Vestdijk heeft dit verband wellicht zeer sterk gevoeld, bewogen als hij zal zijn geweest door de gebeurtenissen van 15 augustus 1942. Dit verband is poëtisch-thematisch echter niet of nauwelijks van belang. Door de chronologie te hebben willen handhaven heeft Vestdijk
| |
| |
de innerlijke thematiek van de overige twaalf gedichten geweld aangedaan. Deze beslissing heeft Wynia parten gespeeld.
| |
4.
Tot slot nog twee ondergeschikte punten die correctie behoeven, voordat ze een eigen leven gaan leiden. Op p. 127 bespreekt Wynia het gedicht ‘Allegorie’. Hij begint zijn bespreking als volgt:
‘In het gedicht “Allegorie” speelt een sigaret de hoofdrol. Nauwkeuriger: de rook ervan. Hoewel: in de slotstrofe is plotseling sprake van een sigaar! Een onverklaarbare metamorfose.’
Naar mijn mening is er geen sprake van een metamorfose. In r. 1 lezen wij: ‘een sigaret die opbrandt [...]’ en in r. 29-30: ‘[...] een strooien halm / Blijft stroo, al komt hij uit Havana [...]’. Wynia is blijkbaar van mening dat alle tabak die op Cuba geteeld wordt in sigaren terecht komt. Navraag heeft mij geleerd dat dit niet terecht is. Tenslotte het laatste punt. Op p. 121 zegt Wynia:
‘Op deze datum werden vijf gijzelaars gefusilleerd, uit de groep die door de Duitsers te Sint Michielsgestel werd vastgehouden.’
Dit is ten dele onjuist. Niet alle vijf gijzelaars waren afkomstig uit Sint-Michielsgestel, maar slechts een. De overige vier waren voor deze speciale en treurige gelegenheid te Sint-Michielsgestel samengebracht (cf. De Jong, p. 178).
7-11 januari 1985
|
|