Vestdijkkroniek. Jaargang 1985
(1985)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Rudi van der Paardt
| |
[pagina 39]
| |
Braak het manuscript van Kind tussen vier vrouwen; met het noemen van Joyce zinspeelt hij op Meneer Visser's hellevaart, dat van januari tot en met april 1934 werd geschreven, maar pas in 1936 zou verschijnen. Onmiddellijk na voltooiing van dat boek was Vestdijk aan Terug tot Ina Damman begonnen. Twaalf dagen later meldt Ter Braak: ‘Den nieuwen roman van Simon heb ik uit. Veel zuiverder geschreven dan Meneer Visser en ietwat verwant aan Femina Marquez (een roman van Larbaud, vertaald door Du Perron; RvdP), maar dan Harlingsch. Het boek heeft mij persoonlijk geraakt, omdat het de jeugdliefde teekent met precies dezelfde gevoelsnuances, die ik ook gekend heb. Het is één motief uit den mislukten stapelroman maar nu werkelijk, op een enkel fragment na, compleet gelukt. De scène met die meid (d.i. Janke; RvdP), die hij ons verleden jaar zond, is b.v. tot één bladzijde samengetrokken en nu heel goed geworden.’Ga naar eind2. Du Perron antwoordt op 2 juli uit Parijs dat hij liever wil wachten met de lectuur van de romans: hij leest ze liever in één keer.Ga naar eind3. Een fragment van Meneer Visser, gepubliceerd in Groot Nederland vindt hij Boutensachtig - een in Forumkringen niet ongebruikelijke aanduiding van moralistisch; een in Forum verschenen fragment uit Ina Damman vindt hij tegenvallen: ‘er zit toch typisch een hollandsche ouwehoerigheid in.’Ga naar eind4. In een volgende briefGa naar eind5. zwakt Ter Braak zijn enthousiasme iets af, waarschijnlijk om een eventuele discrepantie tussen zijn oordeel en dat van Du Perron niet te groot te laten worden, maar het blijkt onnodig. Op 28 november 1934 meldt Du Perron: ‘Ina Damman is werkelijk even voortreffelijk als meesterlijk. Ik schreef er Vestdijk een enthousiaste brief over, hier en daar wat aangedikt, met het oog op zijn ouders, waartusschen zijn tegenwoordige complexen zich schijnen te voltrekken. Misschien schrijf ik er later nog wat over in het openbaar.’Ga naar eind6. Ook later blijft Du Perron Ina Damman hooghouden, terwijl Ter Braak wat meer reserves lijkt te gaan koesteren. Hij vergelijkt het boek met wat er in Frankrijk verschijnt en dan is het niets uitzonderlijks: ‘het is een fijn, genuanceerd etc. boek, maar geen “meesterwerk” op Europeesch peil gewogen.’Ga naar eind7. Hoewel het, gezien het kader waarin deze opmerkingen geplaatst worden, niet erg verwonderlijk is, moeten wij toch vaststellen dat de waarde-oordelen van Ter Braak en Du Perron vrijwel niet beargumenteerd zijn. Vooral van Du Perron zou men graag willen weten, op grond | |
[pagina 40]
| |
waarvan hij Ina Damman ‘even voortreffelijk als meesterlijk’ noemt. Wat duidelijker zijn beiden, als ze hun oordeel over de roman wereldkundig maken. Ter Braak deed dat op 2 dec. 1934, toen hij in Het Vaderland een uitvoerige recensie publiceerde. Eén derde daarvan is gewijd aan het plaatsen van de figuur Vestdijk, die ‘van een vrijwel onbekend dichter in onwaarschijnlijk korte tijd een figuur geworden is van de eerste rang.’Ga naar eind8. De roman zelf vindt hij een verrassing. Dat hij intelligent en dus psychologisch verantwoord is, vindt hij liggen in de lijn van de verwachtingen die de dichter Vestdijk heeft gewekt. Verrassend is echter dat Vestdijk zijn ‘persoonlijkheid ent op de stam van het realisme’ (een typisch staaltje Ter Brakiaanse fraseologie). De roman is daarmee nog geen realistische roman: daarvoor is het realisme te zeer middel in plaats van doel. Essentieel voor de roman vindt Ter Braak ‘de betovering van de wereld door Ina Damman, een betovering, die ieder zal navoelen, voor wie de jeugdliefde eens meer was dan een opleiding in het flirten.’Ga naar eind9. Hiermee zijn wij terug bij de opmerking die Ter Braak in één van zijn brieven maakte, dat hij zich persoonlijk geraakt voelde door het boek. Nu Du Perron. Hij heeft niet direct op Vestdijks romandebuut gereageerd, maar deed dat ongeveer na een jaar, middels een essay in het tijdschrift Groot Nederland van november 1935. Het fragment dat over Ina Damman handelt luidt als volgt: ‘Terug tot Ina Damman is een roman, als men wil, en zelfs een uitstekend gecomponeerde: in de analyse van de jonge Anton Wachter in het eerste deel, zijn platonisch contact met het schoolmeisje Ina in het tweede, in het nawerken van Ina, als symbool van de jeugdliefde, op de Anton die weer alleen gaat van het derde, heeft de kunstenaar volop gelegenheid gehad te bewijzen hoe subtiel hij zijn vak verstond. Van karakter is het boek memorialistisch, een afrekening met de jeugd zoals men bij ons misschien de weerga niet vindt. Het is niet alléén <de wereld in het klein>, het is als het complete leven van alle Anton Wachters dat samengevat wordt in deze meest ondankbare jaren, en Ina Damman is de Vrouw (...) zoals zij het meesterlijk weergegeven schoolmeisje is. (...) Als Anton Wachter, zich de vernedering van zijn schooljaren herinnerend, besloten had om door deze verantwoording achteraf te bewijzen wie hij toen al was en wie de Jelle Mols, Jan Breedevoorts en andere schoolhelden (de namen zijn bij Vestdijk bijna altijd feilloos goed gekozen), dan had hij zich niet verpletterender kunnen wreken.’Ga naar eind10. | |
[pagina 41]
| |
Het wordt tijd enige structuur in dit scala van waardeoordelen aan te brengen. Ik maak daartoe gebruik van een typologie van waardeoordelen, zoals die is opgesteld door de literatuurtheoreticus J.J.A. Mooy,Ga naar eind11. en die ik eerder gebruikte voor een onderzoek naar de receptie van Vestdijks poëzie.Ga naar eind12. Nu kwam ik bij de bespreking van de reacties op Vestdijks bundel Verzen tot de conclusie dat, als er negatieve oordelen waren, deze zonder uitzondering emotivistisch van aard waren. Het aardige is dat de positieve waarderingen die we tot nu toe voor Ina Damman hebben gezien, ook bij iemand als de als cerebraal bekend staande Ter Braak, op dezelfde argumentatie berusten. Waarbij ik dan het oordeel van Du Perron ook als structureel zou kunnen aanduiden, al geeft hij in zijn essay niet aan, op grond waarvan hij de roman ‘uitstekend gecomponeerd’ noemt. Waren alle critici nu zo positief als Ter Braak en Du Perron? En zo ja, hanteerden zij dan ook dezelfde argumenten? Wanneer ik het receptiemateriaal van het documentatiecentrum van Jean Brüll bekijk (ruim twintig kritieken in dag- en weekbladen en literaire tijdschriften), dan kan een eerste constatering zijn dat niet alle critici positief waren in hun oordeel (wel kan men van overwegend positieve reacties spreken). Beziet men de kritieken waarin de balans niet ten gunste van de debutant doorslaat - ik formuleer zo behoedzaam, omdat van een echt afbrekende kritiek op één uitzondering na geen sprake is - dan lijkt het alsof het emotivistische argument ook hier is gehanteerd. Zo schrijft J.J. MeijerGa naar eind13. in het tijdschrijft Tijd en Taak: ‘De heer Vestdijk heeft met dit boek waarschijnlijk een pijnlijke, nachtmerrie-achtige herinnering van zich afgeschud. Ik kan mij daarover te zijnen gerieve verheugen. Maar niet verheugend acht ik het, dat hij al de schrimpeljeuzigheden van dien stunteligen jongen ons als kunst wil doen geloven.’ In de met de initialen F.C. ondertekende korte recensie in Groot NederlandGa naar eind14. wordt Ina Damman bestempeld als een onplezierig en onaantrekkelijk boek, wat aldus wordt beargumenteerd: ‘Er is geen spoor van romantiek in dit realisme. Het is het precieze relaas van een over 't geheel onbetekenend leven in een onbeduidend milieu, het gewone van duizenden levens, zo rauw opgediend, zonder enige saus, vermooiing of verdieping, koud nuchtere werkelijkheid, nuchter gezien en daardoor zo grauw als ijzervijlsel.’ Dit zijn heel merkwaardige woorden, als men ontdekt dat deze F.C. niemand anders is dan de naturalistische romancier Frans Coenen (die de laatste jaren een ware revival heeft meegemaakt): wie zijn Zondagsrust heeft gelezen, kan moeilijk beweren dat in | |
[pagina 42]
| |
Coenens proza een zonnige opgewektheid domineert. Nu wil het geval dat in Elsevier's geïllustreerd maandschrift van juni 1935 een reactie op Coenens opmerkingen is te vinden van de hand van alweer iemand die met initialen ondertekent, en wel H.R., dwz. Herman Robbers.Ga naar eind15. Hij nu plaatst de opmerkingen van Coenen in een interessant kader. ‘Het is precies tegen dergelijke onliteraire kritiek - en onbeduidende ergernis - dat wij tussen 1890 en 1900 Coenens boeken moesten verdedigen. Herinnert hij zich dat niet meer? Hoe kan een echt literator van onplezierig spreken, waar, met vele andere voortreffelijkheden, zo veel geest wordt ten toongespreid?’ En naar mijn mening dringt Robbers tot de kern van de zaak door, als hij stelt dat het verschil tussen zijn eigen generatie en die van de jongeren, van wie Vestdijk een protagonist is, hierin bestaat dat de laatsten ‘bewuster durven aanvaarden en doordenken.’ De geringe animo van Coenen krijgt zo haast iets van ‘jalousie de métier’ - een begrijpelijkerwijze niet door Mooy genoemd motief voor een waardeoordeel - maar we moeten niet vergeten, dat het komt door de belichting van een generatiegenoot die, gezien de teneur van zijn stuk, niet gerekend wil worden tot de uitgetelden. Hij acceptéért de ‘vroege inwijding in de erotiek’, waarover de anonieme recensent van het katholieke Boekenschouw klaagt,Ga naar eind16. alsmede ‘het gebruik van termen en de vermelding van bepaalde voorvallen’, die de criticus van het protestantse Opwaartsche Wegen, kennelijk Hein de Bruin, hebben gestoord.Ga naar eind17. De waardering voor het debuut van Vestdijk blijkt toch vooral een zaak van levensbeschouwing, dus van een moreel waardeoordeel, waarbij de bekendheid met en acceptatie van psychoanalytische inzichten (b.v. over de infantiele sexualiteit) een heel grote rol spelen. Ik wijs er en passant op dat die relatie Vestdijk-psychoanalyse het duidelijkst aan de orde komt in de zeer negatieve beschouwing over Vestdijk van C.J. Kelk, te vinden in diens boekjeGa naar eind18. over contemporaine romanliteratuur: Rondom tien gestalten (1938). Anders dan voorheen, zo kan men de preambule van zijn artikel samenvatten, behoren de schrijvers nu zelfs tot de zwakkeren in onze samenleving: ‘Zij zijn er in opgenomen, zij loeien schaamteloos hun angsten uit, hun complexen, hun ellende en hun ontreddering. Het boek komt niet meer van boven als een gave, maar van onder op uit de wereld. Het zijn de sombere onderbewustheden nu, die ijverig worden omhoog getrokken en natuurgetrouw worden genoteerd. De laffe, kleurloze figuren die ontstaan, moeten onze nieuwe helden zijn.’ Geen wonder dat Kelk het predicaat ‘ongenietbaar’ aan Terug tot Ina Damman geeft. Met deze toch wel lichtelijk verbijste- | |
[pagina 43]
| |
rende passage wil ik de negatieve kritiek op het boek verder laten rusten en mij met de bijval bezig houden. Het ligt voor de hand dat, waar de psychoanalytische inslag, de spanning tussen liefde en erotiek, bepaalde critici de boom injoeg, anderen er door bekoord moesten worden. De criticus van de Haagsche Courant noemt de roman tot in alle details psychologisch verantwoord:Ga naar eind19. ‘Wel zeer gelukkig is hij met zijn beschrijving van de ophakkende jongens, die in hun puberteitsjaren de sexualiteit ontdekken en daar op afgeven, als doorwinterde bon viveurs.’ In dezelfde geest schrijft Max Uyldert in het Algemeen Handelsblad:Ga naar eind20. ‘De psychologische ontleding van de kinderziel in de moeilijke puberteitsjaren is voortdurend uiterst subtiel, zonder dat zij ooit aan de subtiliteit ten onder gaat in een ongezond morrelen aan en wroeten naar bijkomstigheden.’ W.L.M.E. van Leeuwen in Tubantia:Ga naar eind21. ‘De psychiater Vestdijk heeft een analyse op een volwassene weten toe te passen (op zich zelf wellicht), die alle gebeurtenissen en indrukken van 20 jaar vroeger met een zeldzame klaarheid aan den dag doen treden. Wie zijn jeugd niet vergeten is, zal stukken van het eigen leven hervinden, helderder dan ze hem nog voor ogen stonden.’ Vrijwel dezelfde opmerking maakt schrijver-criticus Jo Otten in het Critisch Bulletin van febr. 1935: ‘een met weergaloos indringingsvermogen en vakmanschap geschreven werkstuk. De analyse van den jongen Anton, in vele opzichten zonder twijfel aan den jongen Vestdijk congruent, de beschrijving van de HBS met alles wat in en om haar leeft, zijn van een exacten eenvoud, die in de hoogste mate evocatief is. Onze eigen jeugd en vele gebeurtenissen uit den HBS-tijd komen boven en met Vestdijk beleven wij die periode een ander maal.’Ga naar eind22. Van Leeuwen weet overigens nog meer te bewonderen, ja hij weet ‘nauwelijks wat men het meest moet bewonderen: de prachtige driedelige compositie, de klare schrijftrant, de psychische analyse, of de idee dier onsterfelijke liefde, die boven alle tijd uitgaat; een zuiver romantisch idee dus in een zuiver realistische vorm.’ Een uitwerking van deze korte opmerkingen vindt men in de ongetwijfeld meest instructieve van alle recensies, die van Ter Braak buiten beschouwing gelaten: de kroniek in de NRC van Victor E. van Vriesland.Ga naar eind23. Niet alleen plaatst hij uitvoerig de figuur Vestdijk in de contemporaine Nederlandse literatuur, zoals Ter Braak dat ook deed; analyseert hij het verloop van de handelingen in de roman, er op wijzend dat de psychoanalyse op natuurlijke wijze is toegepast, maar hij maakt ook de volgende voortreffelijke opmerking: ‘Met vreugde constateeren wij | |
[pagina 44]
| |
ook de volslagen afwezigheid van die hooghartig neerbuigende, kwasiverteederde, maar au fond grof onverwante volwassenen-ironie, welke vele boeken over de jeugd zoo ongenietbaar maakt.’ Wat Van Vriesland hier op het oog heeft, zouden wij met de huidige narratologie bestempelen als het personale karakter van de roman: wij zien de wereld door de ogen van de jonge Wachter, zíj́n vreugde en ontgoocheling zijn de onze, zonder dat zij gefilterd worden door het eventuele scepticisme van de man die uit het kind is gegroeid. Deze verteltechnische attractieGa naar eind24. is inderdaad het attractieve van de roman. Ook over de stijl heeft Van Vriesland in zijn zeer veel plaats eisende stuk behartenswaardige opmerkingen. Hij geeft een paar voorbeelden van Vestdijkiaanse typeringen, karakteriseringen of vergelijkingen. Een voorbeeldje: Antons moeder is ziek; hij kijkt om de deur ‘in het bebrilde gezicht van de bejaarde wijkverpleegster, die nooit terug knikte, alsof ze niet toegeven wou, dat daar een zieke lag, onzichtbaar achter de hoge bedrand.’ Van Vriesland merkt dan op, dat deze intellectualistische notities de geëmotioneerdheid van het gegeven objectiveren: ‘gevoel en verstand houden elkaar in evenwicht.’ Dat is toch wel een heel andere benadering dan waartoe anderen in staat waren. Ik vat samen wat we hebben gevonden: een minderheid der critici was in haar oordeel negatief op grond van een deels emotivistische, deels morele argumentatie. Dezelfde vorm van argumentatie vindt men ook in positieve zin. Misschien zou men toch beter kunnen spreken van een emotivistisch-realistisch waardeoordeel: wat de één ongenietbaar achtte, vond en vindt een ander nu juist ontroerend, omdat het appelleert aan eigen jeugdervaringen. Het is, voor zover ik kan nagaan, ook nà 1934 tot nu toe het meest voorkomende oordeel geweest. Wanneer de specialist op het gebied van de Wachter-romans, de psycholoog-criticus René Marres, schrijft,Ga naar eind25. dat het hem een gebrek van Terug tot Ina Damman lijkt, dat ‘bepaalde stukken slecht navoelbaar zijn’, geeft hij impliciet te kennen dat hij de roman vanuit die invalshoek leest (en uiteindelijk ook zeer waardeert). Vestdijk zelf praatte over zijn debuut eveneens in termen van persoonlijke betrokkenheid, en als iemand dat was, dan hij natuurlijk. Nol Gregoor vertelt ergensGa naar eind26. dat hij aan diens verzoek om het slot van de roman voor hem, Gregoor, voor te lezen na een aanvankelijk joviale toezegging geen gehoor kon geven: hij was te geëmotioneerd en begon half te huilen. Overigens vond Vestdijk Ina Damman als prestatie minder dan een roman als De ziener, die geheel op fantasie berust; maar bovendien, | |
[pagina 45]
| |
en dat is opvallend, ook thematisch minder interessant.Ga naar eind27. Het is jammer dat Vestdijk geen mededelingen van andere aard dan over de relatie werkelijkheid-fictie en over zijn persoonlijke betrokkenheid bij de roman heeft gedaan.
Zo ben ik vanzelf gekomen op mijn derde punt: de vraag wat wij nu, terugkijkend, voor opmerkingen in de contemporaine receptie missen. Ik besef heel goed, dat mijn blik daarbij wordt gestuurd door wat, nadat de eerste echo's waren verklonken, in de Vestdijkliteratuur is verschenen - en dat is uiteraard wat onrechtvaardig tegenover de eerste recipiënten. Buiten beschouwing kan ik laten de mimetische aspecten van Ina Damman: die konden de eerste lezers van Vestdijks roman uiteraard niet bekend zijn en ze zijn dan ook pas een kwart eeuw later door Nol Gregoor (voorbeeldig!) behandeld.Ga naar eind28. Maar dan is er toch een aspect dat verrassend weinig aan de orde is gekomen: de macrostructuur, de bouw van de roman. Natuurlijk, wij zijn ‘door Merlijn heen gegaan’ en vinden kritieken al gauw oppervlakkig als het om structurele aspecten gaat. De opmerkingen van Du Perron en Van Leeuwen over de compositie en van Van Vriesland over het perspectief vormen echter toch wel een heel schamele oogst. Wie de bestaande Vestdijkliteratuur overziet, moet tot de conclusie komen dat hier nog steeds werk te wachten ligt. In zijn Synthese-boekje en dissertatieGa naar eind29. heeft R. Marres zich uitvoerig bezig gehouden met het vertelperspectief en de motieven in Ina Damman, maar hij zegt nauwelijks iets over de structuur van de roman als geheel. Eén aspect ervan is zo'n twintig jaar geleden al uitstekend belicht: de ruimtebeschrijving. In Het fragmentarische huis heeft toen J. Starink de opening van de roman (‘Het had niet eens een portiek, zo plat was het. Niets vond er houvast, alles zou er afgegleden zijn, te pletter op de lange, rode, ingesleten stoep.’) uitvoerig en overtuigend geanalyseerd.Ga naar eind30. Maar op heel wat vragen, van diverse aard, hebben we nog nauwelijks een antwoord. Ik zal een paar mij aansprekende voorbeelden geven. ‘De compositie is prachtig’, zei Van Leeuwen. Nu kan iedereen zien, zonder Ina Damman te lezen, dat de roman bestaat uit drie delen, respectievelijk ‘Het woord’, ‘Ina Damman’ en ‘De overwinning’ geheten, en dat elk deel uit vijf hoofdstukken bestaat. Verder is duidelijk dat elk deel één jaar HBS beslaat, van september tot aan de grote vakantie. De driedeling is echter niet alleen chronologisch, maar meer nog psychologisch. Centraal staan drie vormen van angst: voor het woord | |
[pagina 46]
| |
(‘vent’), voor de liefde en voor de erotiek. Waarom heet het derde deel nu: ‘De overwinning’? Wie of wat wordt er overwonnen? Zoals zo vaak bij Vestdijk is hier sprake van een ambiguiteit. Anton Wachter overwint zijn lafheid door zijn medeleerling Gabriëls, de ordeverstoorder in de klas, een pak slaag te geven: een fysieke overwinning. Hij overwint zijn erotiek, de vuilbekkerij, door Marie van den Boogaard op te geven voor Ina Damman, dwz. de Ina Damman in zich zelf, de Idee: een psychische overwinning en een Pyrrhus-overwinning, want het betekent een eeuwig durend pendelen tussen werkelijkheid en verbeelding. Dat Ina Damman een symbool is, wordt, geloof ik, door iedereen wel ingezien. Maar waarom heet zij eigenlijk zo? Wat betekenen überhaupt de namen in deze roman, waarvan Du Perron zeiGa naar eind31. dat zij zo goed gekozen waren?Ga naar eind32. Wij weten dat achter Ina Damman Liesbeth Koning schuil ging, maar op het eerste gezicht is er weinig verband tussen beide namen. Ik kan Damman niet anders interpreteren dan ‘zij, die de man indamt’, niet tot de volle beleving van zijn erotiek laat komen. Voor de naam Wachter is een aantal verklaringen te bedenken. Een wachter is iemand die wacht, trouw is of, minder lovend, secundair reageert. Maar een wachter is ook een bijplaneet, een satelliet en misschien moeten wij ook denken (al noemt de grote Van Dale die betekenis alleen onder het lemma ‘waker’) aan een zeedijk, die onmiddellijk langs het water loopt. Noemde Vestdijk zijn alter ego daarom Wachter? Binnen deze water-metaforiek valt ook een naam als Jan Breedevoort, in alle opzichten de tegenpool van Wachter, gemakkelijk in te passen. Zijn joyeuze oppervlakkigheid wordt door ‘een brede voord’, dwz. een makkelijk doorwaadbare plaats, aangegeven - allerminst dus het stille water met zijn diepe gronden. Een naam die mij vaak heeft bezig gehouden is die van Greve, de vereerde leraar, die ‘in een klas waar gescholden wordt geen les meer wil geven.’ Stellig moeten wij hier aan het Frans denken. ‘La grève’ is de zandige oever, de zandbank - de overeenkomst met dam, voord en eventueel wachter is duidelijk. ‘Une grève’ is echter ook een werkstaking, een begrip dat voor deze leraar wel heel toepasselijk is. De gedachte dat alle namen in Terug tot Ina Damman iets met de elementen water en aarde hebben te maken, kan echter snel worden verworpen. Ik neem als voorbeeld de naam van de tweede geliefde van Anton Wachter, Marie van den Boogaard. Moet ik bij haar achternaam denken aan de boog van Amor? Of moet ik haar naam lezen als van den | |
[pagina 47]
| |
Boomgaard; een bongerd, een hortus conclusus is een aan Vestdijk zeker bekend symbool voor de maagd Maria. Maar hoe nu verder? Is juist het ontbreken van die ‘m’ een indicatie dat zij geen echte Maria is? Voert zij weg van de boomgaard, weg van Ina, dat toch wel als afkorting begrepen zal moeten worden van Angelina of desnoods Catherina, ‘de engel’ of ‘de reine’? Zo kom ik op een probleem, waar na mijn mening in vrijwel alle beschouwingen onvoldoende aandacht is besteed: de titel van de roman. H.A. Gomperts heeft in 1981 zijn in het algemeen vruchtbare recensies over Vestdijks roman in het tweede deel van zijn Intenties verzameld en deze laten vooraf gaan door een essay over Terug tot Ina Damman. Daarin zegt hijGa naar eind33. dat de titel alleen kan worden begrepen ‘als gedacht uit het ik-punt S. Vestdijk.’ Zijn promovendus Marres geeft waarschijnlijk dezelfde verklaring aan de titel, als hij uitlegt: ‘Het “terug” betekent een terugkeer in de herinnering.’Ga naar eind34. Dit standpunt lijkt mij niet juist. Natuurlijk, in Terug tot Ina Damman gaat de schrijver Simon Vestdijk terug naar zijn land van herkomst, geografisch en psychologisch, maar ook zijn personage, zijn alter ego Anton Wachter doet dat. Zijn terug betekent een terug naar de ideële liefde, weg van de grove zinnelijkheid van Marie van den Boogaard. Het derde deel brengt dus een terugkeer naar de situatie van het tweede deel, maar nog meer. ‘Alleen naar het bruine Note-book verlangde hij’, zo lezen we op de laatste bladzij, even voor het u allen bekende slot, ‘en misschien naar het stille gezicht van zijn moeder, die hij alles vertellen kon, met een enkel woord.’ Terug naar het woord dus ook, maar natuurlijk niet hét woord van het eerste deel. De koppeling moeder/woord is inmiddels veelzeggend: Wachter keert, Freudiaans gesproken, terug naar de orale fase. En zo bekeken krijgen wij zicht op een parallel met een andere roman van Vestdijk, die ook het middelbare schoolleven en de ontwakende erotiek tot onderwerp heeft: inderdaad, ik bedoel Ivoren wachters. Is er wel een roman van Vestdijk waarvoor wij niet terug moeten tot Terug tot Ina Damman? |
|