Vestdijkkroniek. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
W.S. Huberts
| |
Zes verhalen: de vormIk betwijfel of ik deze verhalen de naam ‘verhalen’ gegeven zou hebben. Geen enkel verhaal bezit een verhaaldraad: een inhoud - voor zover aanwezig - is nauwelijks na te vertellen en de lengte varieert tussen de een en twee bladzijden. Het zijn sfeertekeningen, schetsen, aanzetten tot | |
[pagina 49]
| |
iets anders. Deze kryptiese omschrijving, ‘aanzetten tot iets anders’, gebruik ik met opzet. Volgens mij zijn deze verhalen namelijk geen schetsen voor zes novellen, maar schetsen voor zes gedichten, en hierin verschillen ze van de overige, tot nu toe ongepubliceerd gebleven verhalen. Dat waren namelijk èchte verhalen. Ik vermoed dat Vestdijk, aan de wieg van zijn schrijversloopbaan staande, niet wist te kiezen welke vorm hij zou gaan hanteren bij het uiten van zijn emoties. Verhelderend in dit opzicht zijn de opmerkingen die Vestdijk hieraan wijdt in zijn gesprekken met Theun de Vries.Ga naar eindnoot1. Vestdijk: Globaal gesproken is het bij mij zo gegaan dat ik echt begonnen ben als dichter, en pas daarná goed ben losgekomen als auteur van proza, in casu romans... Ik weet natuurlijk niet of Vestdijk hier ook refereerde aan de zes verhalen waarover dit artikel handelt, maar de term die hij gebruikt past er wonderwel bij: dichterlijk proza. De onderwerpen van deze zes verhalen zijn zò bij uitstek poëties, dat het me niet zou verbazen wanneer hij ze ook had gebruikt in een gedicht. Het schijnt dat Tom van Deel werkt aan een uitgave van ongepubliceerde poëzie van Vestdijk en ik ben zeer benieuwd of zijn bevindingen mijn vermoeden zullen bevestigen. | |
Zes verhalen: de inhoudHet eerste verhaal heet De pleegzuster en het is anderhalve bladzijde lang. Het is een beschrijving van de gewaarwordingen van een ik die nadenkt over het gezicht van een vrouw: de pleegzuster. De ik wilde haar aanspreken omdat zij voor hem verbeeldde ‘...iets dat we nodig hebben en toch moeilijk bereiken...’. Hij doet het niet, want, zoals hij zelf zegt ‘...zag ik tegen het strenge, fijn- en langgerekte doel op, dat jaren voor me lag, en de buitensporige wegen, die me erheen zouden leiden?’. Het tweede verhaal is getiteld Jazzband en het is twee bladzijden lang. De ik luistert naar de muziek van een jazzband, bekende muziek, niets nieuws onder de zon, tot plotseling een saxofoon begint te spelen. Dit instrument, dit ‘...blinkende, gehoornde, getepelde dier...’ maakt heftige emoties los, die met een overdaad aan impressionistiese beeldingskracht worden geschetst: ‘Vijf maal zo groot als alles te zamen | |
[pagina 50]
| |
wat híer geluid kan maken; een trots en een bronst - afkeer en verlangen - en een trilling steeds verder, tot waar geen echo's meer terugkomen...’. Het derde verhaal heet De toren en de lengte bedraagt bijna twee bladzijden. Het is een raadselachtige geschiedenis van twee mannen op een kasteeltoren. De avond valt, er is sprake van een transaktie, ze dalen de toren af en de een besluit de ander te doden. Zonder verdere informatie is dit verhaal niet te duiden. Het vierde verhaal draagt de titel Robinson en het is iets meer dan twee bladzijden lang. De hoofdpersoon, Robinson Crusoe, leeft al jaren in eenzaamheid op zijn eiland en hij is al zò vereenzaamd dat hij zijn eiland niet eens meer verlaten wìl. Zijn bestaan is helemaal opgebouwd uit visioenen en dromen en sinds zijn hond is gestorven is Robinson Crusoe's enige gezelschap de kapitein van het schip dat hem op het eiland bracht. Een vreemd gezelschap echter, want Robinson Crusoe ontdekte de kapitein ‘...in een van de grillig gevormde stenen bij het strand...’.Ga naar eindnoot2. De lengte van het vijfde verhaal, De donkere helft, bedraagt iets meer dan een bladzijde. Weer in zeer beeldende taal maakt de ik van dit verhaal hier melding van zijn spijt wanneer de maan, eerst in zijn laatste kwartier gekomen, vervolgens verdwijnt, ‘...en eindelijk oplost in het goud, dat naar het zenit stijgt. -’. Opnieuw een gegeven dat volgens mij beter tot zijn recht zou zijn gekomen in een gedicht. Het laatste verhaal heeft als dubbelzinnige titel De gezichten van Matthias Grünewald, met als aantekening onder aan de bladzijde dat het hier de 'Kruisiging', Isenheimer altaar betreft. Het is ruim een bladzijde lang. Zoals de titel al aangeeft beschrijft Vestdijk hier de gelaatsuitdrukkingen van de afgebeelde personen op dit schilderij, op bijkans dezelfde wijze als hij dit zo vaak in zijn latere werk zal doen.Ga naar eindnoot3. Tegen het eind van het verhaal komt er iemand om de hoek kijken die we in Vestdijks latere werk vaker zullen ontmoeten: de witte vrouw. Kees Fens noemde haar alGa naar eindnoot4. en Vestdijk zal later een kleine cyclus aan haar wijden: De witte vrouw.Ga naar eindnoot5. | |
Zes verhalen: de dateringIn de roman De laatste kans ('s-Gravenhage/Rotterdam 1960) stuitte ik op blz. 79-80 op een passage die het wellicht mogelijk maakt de bundel Zes verhalen nauwkeurig te dateren. Ter illustratie een tweetal citaten: | |
[pagina 51]
| |
‘Na een week van duister dromen beviel de zuster met de rupslippen van een zestal schetsen min of meer in Maltestijl...’. Het moge duidelijk zijn: Vestdijk refereert hier aan Zes verhalen. Wat echter tevens duidelijk is, is dat er iets niet klopt: aan de ene kant noemt Vestdijk verhalen die echter niet in Zes verhalen staan, terwijl aan de andere kant enkele verhalen uit Zes verhalen niet door Vestdijk genoemd worden. Tòch ben ik ervan overtuigd dat Vestdijk in De laatste kans spreekt over de verhalen uit Zes verhalen. Er zijn namelijk zo veel overeenkomsten tussen de tekst uit De laatste kans en de tekst uit Zes verhalen aan te wijzen, dat het nauwelijks aannemelijk is om te denken dat Vestdijk hier nìet aan Zes verhalen refereert. Er is de overeenkomst van de verpleegster tegenover de pleegzuster, de overeenkomst van het beeld van de rupslippen, die van de moord op de middeleeuwse toren, die van de Kruisiging, en als laatste dan nog het feit dat Vestdijk zelf spreekt over ‘...een zestal schetsen...’, wat er ook de verklaring van zou kunnen zijn dat Vestdijk verhalen noemt die niet in Zes verhalen staan. De term ‘...een zestal...’ kan immers ook meer dan zes betekenen? Al met al heb ik de indruk gekregen dat Vestdijk de verhalen niet onder ogen had toen hij De laatste kans schreef. Deze indruk wordt bevestigd door het feit dat toen Vestdijk werkte aan De vrije vogel en zijn kooien ('s-Gravenhage 1958) hij op blz. 206-207 de verhalen uit de bundel Negen jeugdverhalen wèl korrekt beschreef.Ga naar eindnoot6. Zonder nauwkeurige bestudering van de handschriften is het natuurlijk moeilijk om iets definitiefs te zeggen, maar het lijkt erop alsof de datering die mw. Vestdijk ons via het colofon van Zes verhalen aan de hand doet, ‘...vermoedelijk geschreven in de periode 1917-25...’, niet de juiste is. Met de informatie uit De laatste kans is het waarschijnlijk geworden dat Zes verhalen tot stand gekomen is in de tweede helft van | |
[pagina 52]
| |
maart 1926. Tot deze datering kom ik als volgt: op 13 oktober 1925 behaalt Vestdijk zijn doctoraal examen (Vestdijk in kaart, Den Haag 1967, blz. 68), vervolgens wordt hij co-assistent, ‘...Kees drie maanden, Kuiper twee maanden...’ (De laatste kans, blz. 47) en ‘Na Kuiper had hij huiden, een co-schap van niets, drie weken maar’. (De laatste kans, blz. 51), en tijdens dit co-schap ‘huiden’ worden de zes verhalen in kwestie geschreven. Tellen we deze vijf maanden en drie weken op bij 13 oktober 1925, dan komen we uit op eind maart 1926. Dit wordt bevestigd door ‘Het was een koude maand maart’, de openingszin van de alinea die volgt op die waarin Vestdijk melding maakt van Zes verhalen (De laatste kans, blz. 80). Ondanks het verrassende van deze nauwkeurige datering, ben ik nog niet helemaal overtuigd. Allereerst is er het feit dat Vestdijk de inhoud van Zes verhalen niet korrekt weergeeft (en om Vestdijk bij voorbaat, zonder verder onderzoek, van inkorrektheid te beschuldigen is iets dat ik niet graag doe, gezien zijn bekende nauwgezetheid in het dokumenteren). Het tweede voorbehoud dat ik maak is, dat ik stilzwijgend heb aangenomen dat ik hier Simon Vestdijk met Anton Wachter mag identificeren. Maar of dit juist is...? Verder onderzoek zal deze problematiek moeten oplossen. | |
RésuméOpvallend aan Zes verhalen is dat Vestdijk speelde, c.q. worstelde met de vorm waarin hij zijn uitingen wilde gieten en opvallend is ook dat in aanleg de latere Vestdijk, zoals wij die kennen, al aanwezig is. Schilderkunst, muziek, de maan en de witte vrouw: alles is al in de kiem aanwezig. Wat mij echter het meest van al frappeerde was wat ik misschien wel de eerste vermelding wil noemen van wat later als een van Vestdijks centrale thema's zal worden gezien: Het Ideaal; ‘...iets dat we nodig hebben en toch moeilijk bereiken...’. Opvallend is de overeenkomst van deze zinsnede met de befaamde slotzin van Terug tot Ina Damman. De formulering uit Zes verhalen is echter veel meer onbeholpen. Maar op deze manier moeten misschien wel deze verhalen worden gekarakteriseerd: onbeholpen jeugdprobeersels. Interessant zijn ze echter wel, omdat ze ons kunnen helpen bij de beantwoording van de vraag die Max Nord al eerder stelde: Hoe werd Vestdijk Vestdijk?Ga naar eindnoot7. |
|