Vestdijkkroniek. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Ed van Dompselaar
| |
[pagina 49]
| |
angst als ontsluiter van het eigenlijk bestaan.Ga naar eindnoot5. De angst hield V. in de volgende jaren zó bezig dat het resulteerde in een proefschrift Het wezen van de angst. De promotie ging niet door en het boek verscheen pas in 1968. In dit lijvige werk bespreekt V. o.a. de angsttheorieën van Kierkegaard, Heidegger en Sartre. Hij bestrijdt bij deze filosofen de objectloosheid van de angst, de angst voor het Niets. In het aug.-sept. nummer van Podium verschijnt in 1950 het essay Notities bij Sartre's ‘Baudelaire’, later opgenomen in Zuiverende kroniek. In dit essay keert V. zich, op voor zijn doen vehemente wijze, tegen Sartre's Baudelaire en V.'s boosheid lijkt nog na te klinken in 1952 als V. in Op afbetaling de sympathieke romanfiguur Krynie schept, die in veel opzichten aan de dichter Baudelaire herinnert. Het lijkt erop dat V. zich in deze roman voor de laatste keer heeft bezig gehouden met Sartre en het existentialisme. Sartre werd in deze tijd steeds communistischer en dus voor de apolitieke V. oninteressanter. V. heeft zich nooit expliciet in essayvorm tegen de vrijheidsfilosofie van Sartre gekeerd, iets dat hij wel deed met diens angsttheorieën in Het wezen van de angst. Toch heeft hij zich her en der wel uitgelaten over de vrijheid,Ga naar eindnoot6. voor het laatst uitgebreid in Op afbetaling.
Het is natuurlijk onmogelijk om in kort bestek recht te doen aan Sartre's vrijheidsfilosofie. Geïnteresseerden kan ik verwijzen naar het boek van Hans Redeker, Existentialisme: een boek dat zich ook in V.'s bibliotheek bevond, en waarnaar hij ook enkele keren verwijst in Het wezen van de angst en in Notities bij Sartre's ‘Baudelaire’. Volgens Sartre is de mens veroordeeld tot vrijheid, hij kan niet anders zijn dan vrij en de enige grenzen van de vrijheid worden bepaald door de vrijheid zelf: de mens kan niet kiezen onvrij te zijn. De vrijheid die Sartre bedoeld, is de vrijheid van keuze. ‘Il faut, en outre, préciser contre le sens commun que la formule “être libre” ne signifie pas “obtenir ce qu'on a voulu” mais “se determiner à vouloir (au sens large de choisir) par soi-même”. Autrement dit, le succès n'importe aucune moment à la liberté..... Le concept technique et philosophique de liberté, le seul que nous considérions ici, signifie seulement: autonomie du choix. Il faut cependant noter que le choix étant identique au faire suppose, pour se distinguer du rêve et du souhait, un commencement de réalisation’.Ga naar eindnoot7. Sartre's vrijheid is dus autonomie van de keuze, een keus die een zekere mate van realiseerbaarheid moet hebben. Deze keuze is in de meeste gevallen weer afhankelijk van eerdere keuzen, en dit lijkt te wijzen op | |
[pagina 50]
| |
een verdere inperking van de keuzemogelijkheden. Sartre voorziet dit en zegt: ‘Ainsi tout mon passé est là, pressant, urgent, impérieux, mais je choisis son sens et les ordres qu'il me donne par le project même de ma fin. Sans doute ces engagements pris pèsent sur moi, sans doute le lien conjugal autrefois assumé, la maison achetée et meublée l'an dernier limitent mes possibilités et me dictent ma conduite: mais c'est précisément parce que mes projets sont tels que je ré-assume le lien conjugal, c'est-à-dire précisément parce que je ne projette pas le rejet du lien conjugal autrefois assumé, la maison achetée et meublée l'an dernier mort’, mais que, au contraire, mes projets impliquant la fidélité aux engagements pris ou la décision d'avoir une ‘vie honorable’ de mari et de père, etc., viennent nécessairement éclairer le serment conjugal passé et lui conférer sa valeur toujours actuelle’.Ga naar eindnoot8. Keuzen worden gemaakt op grond van waarden, motieven, doelen, etc., die reeds eerder gekozen zijn. Zo komen we terugredenerend bij Sartre's ‘choix originelle’; de zeer diepliggende, oorspronkelijke keuze van een manier van ‘zijn’, die een mens zijn leven bepaalt. Deze ‘choix originelle’ is een belangrijk thema in Sartre's ‘psychanalyse existentielle’. Het eerste product van deze existentiële psychanalyse is zijn Baudelaire-studie. In V.'s reactie op deze studie keert de schrijver zich juist tegen deze in volkomen vrijheid genomen ‘choix originelle’, die hij tot ‘bulkende nonsens’ verklaart. Iedere keuze brengt volgens Sartre angst met zich mee, angst voor de afgrond van de eigen mogelijkheden, een angst die meestal ontvlucht wordt in de ‘mauvaise foi’, de oneigenlijkheid of het zelfbedrog, zoals V. zegt. Later vult Sartre zichzelf aan met de toelichting dat deze mogelijkheden wel een zeker gevaar moeten vertegenwoordigen voor het individu.Ga naar eindnoot9. V.'s kritiek op Sartre's objectloze angst lijkt dus terecht. Pas veel later zou Sartre in een interview erkennen dat zijn angstbeschouwingen niet erg doorleefd waren en voornamelijk het volgen van de mode van die tijd.Ga naar eindnoot10.
Het individu kiest zich dus meer of minder gebonden. De vrijheid die deze gedane keuze qua waarde en doel fundeert, is prereflexief. Immers reflexie houdt een oordeel in met waarden en normen, die dan weer vrij gekozen zijn en het kiezen van die waarden en normen zal dus vóór het moment van reflexie moeten liggen. Maar deze vrijheid van keuze verliest daarmee iedere zin, verklaart Redeker: ‘Kies, maar besef dat de keuze al gedaan is: Les jeux sont faits’. De leer van de vrijheid is | |
[pagina 51]
| |
evenzeer een radicale leer van onvrijheid.Ga naar eindnoot11. en V. sluit zich hierbij van harte aan.Ga naar eindnoot12. Belangrijk in Sartre's vrijheidsfilosofie is zijn uitwerking van de intermenselijke relaties op basis van de blik. De ander wordt bepaald als mij ziende en in deze blik wordt ik beoordeeld op mijn kwaliteiten, hoedanigheden, enz., de ander maakt mij tot object. Door mij tot factiteit te maken ontkent de ander mijn mogelijkheden, mijn vrijheid. In de schaamte doorleef ik mijn naaktheid, mijn zo-en-niet-anders zijn voor de ander. Een middel om zich aan deze blik te onttrekken is kleding. ‘Se vêtir, c'est dissimuler son objectité, c'est reclamer le droit de voir sans être vu,....’Ga naar eindnoot13. In Sartre's visie is de verhouding tot de ander een alternerende. Er blijft mij namelijk de mogelijkheid open de ander tot ‘gezien’ te maken en hierin zijn de reacties op mijn object-zijn te overwinnen. De verhouding tot de ander wordt dus beschouwd als een conflict, waarin men zich beurtelings meester kan maken van andermans vrijheid. Het is duidelijk dat in deze visie liefde onmogelijk is. V. betoogt dan in ‘Het wezen van de angst’ ‘dat liefde (volgens Sartre) “onmogelijk is”, d.w.z. ontologisch onmogelijk, natuurlijk niet practisch, hetgeen hij, men zou haast willen zeggen: metterdaad bewezen heeft’, en de auteur haalt twee voorbeelden aan uit Sartre's werk als romanschrijver, nl. de liefde van Antoine Roquentin voor Anny in La nausée en de liefde tussen Matthieu en Ivich in L'âge de la raison. Mijns inziens vergist V. zich in de verhouding tussen Matthieu en Ivich, welke mij, evenals die tussen Antoine en Anny, éénzijdig lijkt. Sartre's uitgangspunt in zijn beschrijving van de liefde is, dat de minnaar bemind wil worden en het is juist deze eis van wederkerigheid die het échec van de liefde ten gevolge heeft.Ga naar eindnoot14. Het komt mij voor dat Sartre de mislukking van de liefde met beide genoemde voorbeelden voldoende geïllustreerd heeft. V.'s kritiek op ‘vooringenomen Sartre-commentatoren’ lijkt mij dus onjuist.Ga naar eindnoot15. Wel kan de één zich in vrijheid onderwerpen aan de ander en zich tot object maken, waarmee het masochisme geïntroduceerd is. Anderzijds is er het sadisme waarin de ene persoon als vrijheid de ander als lichaam probeert vast te leggen. De sadist wil de niet-wederkerigheid van de (sexuele) verhouding, hij wil de ander in de machteloosheid van zijn lichaam doen opgaan. Daarom wil de sadist ook de gratie, als lichamelijke uiting van de vrijheid van de ander, vernietigen. ‘Dans la grâce le corps est l'instrument qui manifeste la liberté’. ‘.... ce corps défiguré et haletant est l'image même de la liberté brisée et asservie’.Ga naar eindnoot16. | |
[pagina 52]
| |
Op afbetalingIn het nu volgende gedeelte van dit opstel zal ik het vrijheidsthema van de roman beschouwen aan de hand van de onderlinge relaties tussen de belangrijkste hoofdpersonen. V. beschrijft in Op afbetaling vijf jaar uit het leven van meester Hendrik Grond, een nogal driftige advocaat, levend in de oneigenlijkheid. Grond is de associé van de oudere Pieter Grewestein. In de roman is het stramien voor de karakters van de hoofdpersonen ontleend aan de planetaire godheden uit de astrologie.Ga naar eindnoot17. Uit dit uitgangspunt blijkt dat V. een totale vrijheid van het individu moet afwijzen. Het beroep van Grond is niet willekeurig gekozen; een advocaat is immers iemand wiens beroep het is andere mensen vrij te maken. Ook de namen van de twee associés staan in verband met het vrijheidsthema van de roman. Grond zou afgeleid kunnen zijn van Grund en Heidegger noemde de vrijheid ‘der Grund des Grundes’. Grewestein kan gesplitst worden in het Franse grever (bezwaren) en stein. De voornaam van Grewestein is Pieter, afgeleid van Petrus, dat hoeksteen betekent. Grond zijn voornaam is Hendrik: de opperste des huizes. In de namen zien we V. het conflict aangeven waar een groot deel van de roman om zal draaien: de opstand van de zoon tegen de vader, eindigend in de klassieke vadermoord. Grond voelt zich leerling van Grewestein, deze is voor hem het verleden, waaraan hij zich probeert te ontworstelen.Ga naar eindnoot18. Door Grewestein en zijn vrouw Olga in een overspelsituatie te betrappen krijgt hij macht over hen: de macht van degene die naar de ander kijkt zonder dat de ander dit weet en zich aan deze macht kan onttrekken door terug te kijken. Grond neemt dan ook het besluit om Grewestein en Olga niet te laten merken dat hij weet van hun overspel. Hij wil het hoge deinende gevoel van vrijheid behouden, hij staat nu boven de dingen, hij heeft zijn geld in schoorstenen belegd. De vrijheid die Grond zich verwerft door het overspel is tamelijk ambivalent. Hij neemt zich voor om niets te laten merken, maar ‘dat hij zich niet mocht laten betrappen was in zekere zin een beperking van zijn vrijheid’. (12) Op dezelfde blz.: ‘Ik dank je Olga, voor dit overspel, voor deze innerlijke vrijheid,...’ In objectieve zin is Grond onvrij, maar hij voelt zich wél vrij, doordat zijn compagnon bij hem in het krijt is komen te staan. Onder geen voorwaarde mag deze schuld gedelgd worden, hij weigert dan ook Grewesteins aanbod hun compagnonschap op papier te zetten en gaat zelfs zó | |
[pagina 53]
| |
ver om Grewestein te vermoorden, als blijkt dat deze een testament op wil laten maken met Grond als enig erfgenaam. De vrijheid die Grond zich meent te verwerven ten opzichte van zijn confrater mondt dus uit in de onvrijheid van de moordenaar t.o.v. zijn slachtoffer, een niet af te lossen schuld t.o.v. een dode. Grond's relatie tot zijn vrouw Olga is een sadistische in de zin van Sartre, d.w.z. hij behoudt zijn vrijheid door haar als object te beschouwen. Hij betrapt haar op overspel en straft haar dan door zich sexueel van haar terug te trekken. Dit besluit leidt niet alleen tot impotentie t.o.v. Olga, maar het gaat ook gepaard met grote angst. V. lijkt hier te spelen met de existentialistische leerstelling van de angst voor de eigen mogelijkheden, immers potentie kan ook betekenen: mogelijkheid tot verwezenlijking. Grond heeft nu Olga wel van haar vrijheid beroofd via de blik, maar zijn eigen leven wordt bepaald door de noodzaak zijn impotentie aannemelijk te maken voor zijn vrouw. In plaats van boven de dingen te staan is hij er de slaaf van geworden. Grond gaat niet alleen aan zijn eigen vrijheid twijfelen, maar ook aan de onvrijheid van Olga. Haar lichaam is te mooi,76 haar vrijheid blijkt uit haar gratie. De sadist Grond bestrijdt dit symptoom door in een dwangbehandeling een trapje omver te schoppen, waardoor Olga valt en haar heup breekt. Voor de rest van haar leven zal zij mank blijven. Door zijn werk komt Grond in de onderwereld terecht, de wereld waar de wet niet geldt en dus de vrijheid heerst. Hij gaat een verhouding aan met een zekere Mien en in de armen van deze vrouw leert Grond pas de ware vrijheid kennen, het ogenblik van vervoering waarin men alles vergeet, tot de onvrijheid toe. De verhouding tot Olga stabiliseert zich, zijn potentie keert terug en ‘middagen lang speelde hij met Olga op het brede koele bed, zakelijk, alsof hij een manke merrie africhtte’.(161) Zij moet zich volkomen ondergeschikt maken aan hem in het liefdesspel, al betrapt hij haar op comedie (162). Hij berooft haar dus niet van haar vrijheid; zij kiest in vrijheid voor haar ondergeschikte rol en vol begrip voor de situatie waarin haar echtgenoot verkeert, laat zij hem met kleren aan in bed komen om hem niet bloot te stellen aan haar blikken, waardoor hij zijn vermeende machtspositie kwijt zou raken. Aan het eind van de roman probeert Grond zich nog wel tegenover Olga te uiten en haar te vergeven, maar hij durft het niet, d.w.z. noch in psychische, noch in Christelijke zin bevrijdt hij zichzelf. | |
[pagina 54]
| |
De verhouding tussen Grond en zijn vriend Krynie wordt gekenmerkt door bewondering van de advocaat voor zijn vriend. Deze bewondering voor Krynie is te danken aan het feit dat Grond meent dat Krynie boven de dingen staat, iets dat hij wil of meent te doen. Grond probeert de vrijheid te verkrijgen door de werkelijkheid intact te laten: hij stoort het overspel niet en hij wil geen scheiding met Olga. Krynie stijgt boven de werkelijkheid uit door middel van cocaïne, isoleert dan een stukje realiteit om dit dan naar eigen goeddunken te gaan vervormen en daarna door deze werkelijkheid gechanteerd te worden. Veel verschil maakt dit onderscheid in houding t.a.v. de realiteit niet: beiden zijn zij onvrij. Krynie probeert zijn vrijheid te verwerven door eerst de ander te verlossen, overeenkomstig Sartre's aanwijzingen zoals die in het begin van dit opstel geciteerd werden. Voor deze verlossing kiest hij de prostituée Alie uit, die hij uit haar milieu wil halen om haar een heropvoeding te geven. Eén en ander zou dan plaats moeten vinden in een kasteel dicht bij het strand, waar de hemel altijd blauw is, een ‘Paradis artificiel’. Als blijkt dat Alie niet bevrijd wil worden pleegt Krynie zelfmoord. De zelfmoord is mede een gevolg van een chantagegeschiedenis waarvan Krynie het slachtoffer zou zijn. Uit de tekst is niet met zekerheid op te maken of en door wie Krynie gechanteerd wordt. De brief die de regelrechte aanleiding is voor de zelfmoord doet vermoeden dat de chantage echt is, maar we hebben ook de mogelijkheid de hele geschiedenis te zien als een waanvoorstelling van Krynie; paranoia is immers geen ongewoon verschijnsel bij cocaïnegebruikers. Het is opvallend in hoeveel opzichten Krynie aan Baudelaire doet denken. Krynie en Baudelaire zijn dandys die van het geld van hun ouders leven. Beiden gebruiken ze verdovende middelen en ook in de zelfmoord lijken ze verwant, al heeft Baudelaire zijn suicideplannen nooit ten uitvoer gebracht. Baudelaire besteedde veel van het weinige geld dat hij los kreeg van zijn moeder aan de prostituée Jeanne Duval; ook hier is de overeenkomst met Krynie opvallend. Per slot van rekening doen een tweetal titels van schetsen uit Le spleen de Paris sterk denken aan de verhalen waarmee Krynie zo'n succes heeft op partijtjes. Ik bedoel de titels ‘Les bons chiens’ en ‘Le chambre double’ die herinneren aan Krynie's verhalen over de honden van zijn zuster en de ‘double’. Deze overeenkomsten zijn geen bewijs, maar toch wel een ondersteuning van mijn stelling dat Vestdijk in deze roman heeft willen afrekenen met de vrijheidsfilosofie van Sartre, waar hij zich in zijn bespreking | |
[pagina 55]
| |
van Sartre's Baudelaire zo tegen had afgezet. In deze opzet is het passend dat V. als hoofdfiguur van de roman een lafaard geschapen heeft die in een roman van Sartre niet zou hebben misstaan. | |
Kritiek en slotsomDe verschillende door V. en Sartre gebruikte vrijheidsbegrippen dekken elkaar slecht. Sartre spreekt over een filosofische vrijheid (autonomie van de keus) en een sociologische vrijheid (tegelijkertijd met mijn eigen vrijheid moet ik mij de vrijheid van de ander ten doel stellen). Deze twee vrijheden zijn niet congruent, immers als de keuze volstrekt autonoom is, dan hoef ik mij de keuzevrijheid van de ander niet ten doel te stellen: de ander is al volkomen vrij. V. maakt de verwarring nog groter door vrijwel uitsluitend over een psychologische vrijheid te spreken: de vrijheid die het subject meent te bezitten, maar die objectief afwezig is. V. huldigt in grote lijnen het standpunt van een psychologisch determinisme, dat door Sartre als ‘mauvaise foi’ gekwalificeerd wordt. Op afbetaling kan gezien worden als illustratie van V.'s stelling: objectief gezien bestaat vrijheid niet, men kan zich vrij voelen, maar men is onvrij. Deze onvrijheid kan men vergeten en dan is men vrij. ‘Het roofdier in zijn kooi geve men slechts een wijfje, en het zal zijn isolement vergeten en de kooi voor zijn vrijheid aanzien’.Ga naar eindnoot19. V. eindigt zijn roman dan ook met: ‘... Want het was maar een doel in de leegte, een doel om naar toe te kruipen, gehavend, geketend, zonder hoop, - neen, met als enige hoop dit kruipen, deze ketenen, dit gehavend zijn, met enige verborgen schijnwerpers van liefde ertussendoor’. |
|