| |
| |
| |
L.G. Abell-van Soest
De vrouw op de Grünstein
Toen wij in 1975 het plan opvatten om onze vacantie in de bergen te gaan doorbrengen, viel onze keus op Berchtesgaden. Berchtesgaden was een geliefd vacantieoord voor Vestdijk, al van zijn jonge jaren af, zo wisten we van mevrouw Vestdijk. Ofschoon we nog geen enkel plan hadden om de locaties van Vestdijks in de bergen spelende romans op te sporen, was onze belangstelling ervoor toch wel zo groot, dat we de sfeer ervan ter plaatse wilden ondergaan. Berchtesgaden is een uniek alpenstadje met ongekende mogelijkheden voor zware en minder zware bergwandelingen door de dalen van het Berchtesgadenerland, dat aan alle kanten door hoge bergen is omringd.
Toen we op een avond de kaart bekeken voor een wandeling de volgende dag, viel ons oog op de naam Grünstein, - de aanduiding voor een beboste, niet al te hoge berg in de buurt van Berchtesgaden. ‘De Grünstein met de Gamshütte en Eva Kienpointner en Victor Slingeland en de schrijver S...’, zo schoot door mijn gedachten, en alleen de náám Grünstein deed ons besluiten de volgende dag de berg te beklimmen. Ten overvloede roemde onze reisgids de berg als een schaduwrijke, niet moeilijk te beklimmen berg, en lokte ons door het raam van onze hotelkamer in de verte een fraaie, donkergroene verhevenheid met een enigszins scheefhangende top, die wij konden localiseren als de berg met de magische naam.
De volgende dag was het mooi, warm zomerweer, en we begonnen welgemoed aan onze wandeling, die in het begin gemakkelijk stijgend over een bebost pad voerde, waarlangs een ijskoud bergbeekje omlaag kwam buitelen. Al gauw splitste de weg zich: we konden kiezen tussen een pad dat min of meer geleidelijk bleef stijgen tot aan de top en een kortere, steilere weg. We kozen voor de laatste, en zwoegend, zwetend, soms kruipend over ‘Stock und Stein’ bereikten we de ‘Gamshütte’, die in werkelijkheid de Grünsteinhütte heet, en nog zo'n 80 meter lager ligt dan de top. We besloten om eerst helemaal naar boven te klimmen en dan later in de hut wat uit te rusten.
| |
| |
De Grünstein bij Berchtesgaden, omhoogrijzend uit het brede dal van Schönau.
| |
| |
Het uitzicht boven was adembenemend, met ver in de diepte het dal, waarover de wegen als spinnewebdraden gesponnen waren, bekropen door kleurige bladluizen: de auto's. Toch scheen het ons toe dat we ons op de top van een inééngehurkt bergje bevonden, want de naakte, besneeuwde bergreuzen rondom waren mee omhooggestegen en kwamen ons ontzaglijk groots en dreigend voor, veel meer dan gezien vanuit het dal.
Terug bij de hut vielen we neer op de houten zitbanken buiten, en wisten ons het zweet van het voorhoofd. Een rotsblok als een toren, oprijzend van de stenige wand aan de andere kant van de Grünstein dan die wíj beklommen, droeg een groot kruis dat daar, volgens Vestdijk (onze fantasie hield geen halt voor een magische naam alleen), door Godzelf moet zijn geplaatst, omdat het onmogelijk door mensenhanden kan zijn aangebracht.
We werden bediend door een donkere, al wat oudere vrouw met mooie bruine ogen, in wie ik al dadelijk Eva Kienpointner meende te herkennen. Toen zij even later haar hondje bij zich riep met een diepe, donkere keelstem in het zangerige dialect, groeide mijn zekerheid. Het was een stem ‘waar de echo's van de bergen in weerklonken’. Toen ik haar vroeg of ze al lang 's zomers op de berg doorbracht, antwoordde ze: ‘Ja, schon seit fünfundzwanzig Jahre’, waarop ik losbarstte: ‘Dann kann ich Ihnen etwas erzählen, wir kommen aus Holland und ein berühmter Schriftsteller...’ ‘Um Gotteswillen, Simon Vestdijk, den hab' ich ja gekannt...’ en daar zaten we met z'n drieën en wij vertelden van het boek, of de boeken waarin zij zulk een belangrijke rol speelt, iets wat zij allang wist van Vestdijk zelf, en zij vertelde van Vestdijk die zoveel van de Grünstein hield en ze haalde het gastenboek te voorschijn, waarin veel gasten een indruk vereeuwigen en ze bladerde terug naar 1965 waar Vestdijk een gedichtje geschreven had:
Seit neun Jahre bin ich nun
Auf den Grünstein schon gestiegen,
Hab' viel erlebt dort oben und
Viel geschrieben und viel verschwiegen.
Wenn der Berg da könnte reden
Würde ich ihm gerne zutrauen
Mir die Arbeit ab zu nehmen:
Da könnte er schreiben und ich zuschauen.
| |
| |
We namen afscheid met een ‘Auf Wiederschauen!’ en een ‘Guter Abstieg!’ en zeer onder de indruk daalden wij omlaag langs de koele zijde van de berg naar het dal. Dit was onze eerste ontmoeting met Eva Kienpointner.
De tweede vond zeven jaar later plaats. We waren nu beter gedocumenteerd de bergen ingetrokken, want we wilden ditmaal de locaties uit de Slingelandboeken zo nauwkeurig mogelijk natrekken. Gewapend met gegevens die het Letterkundig museum ons verschaft had, waren we naar Kufstein in Oostenrijk getrokken, de stad waarin Vestdijk de Slingelandtrilogie voor een deel laat spelen. We waren een beetje in de war geraakt; we hadden zeven jaar geleden de Grünstein met zijn bewoonster ontdekt en we hadden toen vol vertrouwen Berchtesgaden als de naburige stad aangewezen. Er was daar een rivier(tje), er was een burcht, en elk van de omringende bergreuzen kon zich met enig recht erop beroepen een acrobatengebergte te zijn. Maar we waren, zoals gezegd, toen nog niet op een definitieve speurtocht.
Nu, in 1982, wél. We vonden in Kufstein de rivier: de snelstromende Inn, die na onweersbuien woest door de stad raast met halve boomstammen op zijn rug, hem door de bergen rondom geschonken. We zagen er, staande op de ‘brug van stavast’ de golven terugkrullen naar de bergen waar zij vandaan kwamen, wat Vestdijk zo treffend beschrijft als ‘hovelingen die zich voor hun heerser ruggelings uit de voeten maakten’. We vonden er de burcht die we beklommen en van waar het uitzicht over het brede Inn-dal met in het oosten het machtige Kaisergebirge groots en indrukwekkend was. We wandelden er door de smalle, Montmartre-achtige straatjes vlak bij de rivier, in één waarvan S... zijn intrek neemt in een hotel. We zagen in het westen een alleenstaande, hoge, in het landschap sterk dominerende kegel met een scheefhangende top, die in de romans de ‘Grünstein’ wordt genoemd, en ook wel de ‘Hausberg’, en die in werkelijkheid de Pendling heet. Maar het was vooral het ‘acrobatengebergte’ dat geheel klopte met de werkelijkheid van het enorme bergmassief van de Wilder Kaiser, de beroemde bergketen oostelijk van Kufstein, waarlangs het even beroemde Kaisertal loopt. We vonden er ook de straat waar Vestdijk de Kienpointners liet wonen, maar er was geen Goethestube en geen Franciskaner klooster. Er liepen geen Franciskaner monniken door de stad. (In Berchtesgaden hadden we die wel gezien.) De Goethestube, zo bleek uit Vestdijks aantekeningen, had hij geleend uit Innsbruck; we waren daar in 1978 en
| |
| |
De burcht in Kufstein, met op de achtergrond het Kaisergebirge.
De Pendling, een in het landschap sterk dominerende kegel met een scheefhangende top. Op de voorgrond het stadje Kufstein.
| |
| |
de romanbeschrijving van het interieur klopt geheel met de werkelijkheid.
De Pendling heeft hij omgedoopt tot ‘Grünstein’ en hij heeft er Eva Kienpointner laten wonen, die daarom in de roman een Tiroolse moest worden. Nu liggen de Pendling en de werkelijke Grünstein niet meer dan 50 km van elkaar verwijderd, en Innsbruck en Kufstein iets meer, zodat Vestdijk met zijn verschuivingen aan de bescheiden kant is geweest.
We zijn op een dag - het was ongeveer half mei - per bus naar het merengebied ten westen van Kufstein gereden om van daaruit de Pendling te beklimmen. Slingeland had hem beklommen en hij had op de top Eva gevonden, - reden voor S... om ook de ‘Grünstein’ te willen bekijken, waar namen lokten als ‘Hasenbrunnen’ en ‘Schapbachriedel’ en ‘Dreiglockkaser’, - reden voor ons om de berg óók te gaan verkennen. Het duurde lang voor we aan de voet van de berg kwamen; de meren liggen niet zó dichtbij. Maar ook Slingeland had de Pendling voor de eerste maal van daaruit beklommen en we wilden zoveel mogelijk de gegevens uit de roman volgen.
Een prachtige weg voerde door de bossen, soms sterk stijgend, soms prettig glooiend. Na enige uren zagen we een afslag naar de Pendlingtop, maar deze weg was nog niet klaargemaakt voor de zomerbergtouren. Overal lagen nog onder de sneeuw bezweken sparren dwars over het pad, en modderige waterstroompjes van smeltende sneeuw kwamen overvloedig omlaaggesiepeld. Het was een alleronmenselijkst steil pad, alleen geschikt voor handen en voeten zo leek het ons toe, en toch moet dit de weg geweest zijn die Vestdijk Slingeland heeft laten volgen, gezien de moeite die hij met de beklimming had en de uitroepen van de hem tegemoet komende dalers: ‘Ach mein Gott, es ist aber auch ein Mordsberg, viel zu steil’, en ‘Der kann aber auch nicht mehr’, enz. De doorgaande weg slingerde veel geleidelijker om de berg heen omhoog. We waren wel genoodzaakt deze laatste weg te kiezen; afgezien van de ontredderde toestand van het pad was het voor ons veel te steil.
We hebben de top helaas niet bereikt; in een Alpengasthof halverwege de berg zei men ons dat we vroeger op pad hadden moeten gaan. Bovendien lag er hogerop nog sneeuw en het pad daar zou erg glibberig zijn. We zijn gestegen tot ruim 1100 meter (de top ligt op 1537 meter) en keerden toen terug, met een spijtige blik naar de top schuin boven ons.
Later op diezelfde avond barstte er een wolkbreuk los boven Kuf- | |
| |
stein. De putten konden het water niet verwerken, de straten kwamen blank te staan. Met een intens genoegen luisterden we naar de neerstromende regen, want we waren voor de eerste maal tijdens ons verblijf hier verlost van de motorfietsmaniakken die 's avonds langs vaste routes de stad in en uit razen. Vestdijk spreekt van ‘razend jakkerende motorfietsen in alle richtingen’; dat schijnt dus al jaren daar zo te zijn.
Op een stralende, warme dag wilden we naar de ‘Magdalenengrotte’. Het is de eerste bergwandeling die S... op aanraden van Victor Slingeland en Eva Kienpointner maakt. Ruim een half uur liepen we van het centrum van Kufstein uit over paadjes door de weilanden, zoals Slingeland deed, die een hekel had aan de grote verkeerswegen met het langsrazende verkeer, en daarom zijn weg zocht langs weidepaadjes, ‘precies tussen twee stof- en stankbanen in’. Die weilanden omzomen de stad; ze kruipen hier en daar tegen de berghellingen op en staan hogerop te boek als almen. Ze maakten onze verruking gaande door zich iedere dag weer anders aan ons te openbaren. Het helle geel van de allereerste lentebloemen werd getemperd door het blauw van de vergeetmijnieten en de ereprijs, en even later was al dit geel purper doorschoten. Donkerblauwe pijltjes schoten uit de grond en de roodgouden zuring begon te schemeren. Nog een dag later bolden de klavers omhoog en de campanula's schoven hun blauw tussen al het andere blauw. Witte sluiers van schermbloemen wolkten sprookjesachtig over dit alles heen. Lente in de bergen is een onvergetelijke belevenis.
We kwamen uit bij een brug vanwaar de weg door het Kaisertal begint. We stegen ongeveer 300 meter over deels houten, deels stenen treden, en we deden ons best om onze voeten en onze adem gelijke tred te laten houden. We vorderden dus uiterst langzaam. Eenmaal boven steeg het pad veel geleidelijker tot aan de eerste Kaser: de Veitenhof. Rechts van ons tuimelde een begroeide rotswand steil omlaag; op plaatsen waar hij loodrecht naar beneden stortte was het pad goed ‘gesichert’. Toch vonden we nog op vier plaatsen in de rotswand die links van ons omhoogrees gedenkplaten met de namen van ‘Abgestürzten’.
Bij de Veitenhof boog op de kaart een pad naar links, steil omhoog, en het voerde naar de Teufelskanzel bovenop de bergkam van een uitloper van de Zahmer Kaiser, de bergketen noordelijk van het Kaisertal. (De Wilder Kaiser ligt zuidelijk ervan.) Dit moest de weg zijn naar de ‘Magdalenengrotte’. We vonden het wel gek dat er aan het begin van het pad geen bordje stond, terwijl toch overal in deze contreien wegwijzers de wandelaars behulpzaam zijn. Trouwens, van een pad was nau- | |
| |
Het pad door het Kaisertal.
welijks sprake. Het stond op de kaart, maar in werkelijkheid gaf een onduidelijk steenachtig lijntje in de berghelling het begin aan van wat misschien vroeger een pad is geweest. We besloten om in de Kaser ons licht op te steken over het pad dat geen pad was en dat voerde naar een grot die er óók niet was, zoals ons even later bleek.
Het weer was zeer helder, en we verlangden naar het uitzicht boven op de kam dat door Vestdijk zo meesterlijk beschreven is: ‘... hier opende zich eindelijk een onafzienbaar en bijzonder rijkgeschakeerd en vrijgevochten landschap, waar men lachende rivieren ried, sidderende torenspitsen, en matten en auen en juichende menigten uit de middeleeuwen, misschien keek men wel tot Neurenberg. Dit was grandioos. De nevel in de verte scheen tot Denemarken te reiken. Voorgebergten lagen er als groene waakhonden. Kleine dorpjes, huisjes, aparte boerderijtjes mikten elkaar wegenlinten toe. Het was prachtig geordend. Donkergroen, dat waren de sparren, lichtgroen de rest, verzadigd groen alles. Geen geel of grijs van rotsen meer. Daar lag het beloofde land van melk en honing en frisse meisjes met schuimende melk in de emmers...’
| |
| |
Dit uitzicht, daar wilden we naar toe. Maar de oude man die we aanschoten bij de Kaser waar hij thuishoorde, vertelde ons dat het pad er niet meer was. Het stond wel op onze kaart, maar deze was tamelijk oud en als we goed keken dan ging het dunne zigzaglijntje over in een stippellijntje, en dat betekent dat alleen ‘geübte Bergsteiger’ met beslagen bergschoenen zich hieraan kunnen wagen. ‘I bin hier aufkwoksen (aufgewachsen)’, zei de man, ‘I weisz olles’. Nu, dat bleek wel, want hij vertelde dat het pad er vroeger wel geweest was, maar dat het al sinds jaren vervallen was. Men kon er nog wel klimmen, maar alleen met een Bergsteiger-uitrusting. En er was daar geen grot, vertelde hij. Er was wél een grot in de steile, omlaagstortende helling rechts van ons, zelfs een beroemde: de Tischoferhöhle. Maar van hieruit was die niet te bereiken, of althans zeer moeilijk.
We herinnerden ons dat we enige honderden meters terug op ons pad een vermolmd bordje aan een boom hadden gezien dat een erg smal, steil omlaagvallend paadje aanwees naar de Tischoferhöhle. ‘Betreten auf eigene Gefahr’ stond erbij vermeld. Maar van de andere kant van het dal, zei de man, is hij wél te bereiken: daar zijn treden van stenen en hout in de berghelling gemaakt, en via een bruggetje over de Sparchenbach (of Kaiserbach) in de diepte, kan men dan omhoogklimmen naar de grot. Het is een beroemde grot; men heeft er resten gevonden van holenberen en mensen uit het stenen tijdperk. Mogelijk heeft Vestdijk deze grot omhooggehaald naar de Teufelskanzel. In de aantekeningen vonden we dat hij de beelden die door hem in de fictieve ‘Magdalenengrotte’ zijn geplaatst, gezien had bij een station ergens in het Ötztal. Dit was onze speurtocht naar de ‘Magdalenengrotte’.
Enige dagen later zijn we door het dal van de Inn gaan wandelen, langs de voet van het Kaisergebirge, en we zagen hier het beloofde land van melk en honing van beneden af. Minder overweldigend, maar even lieflijk, met de heuvels en dalen, de wegenlinten, de torenspitsjes, het groen en de bloemen. Zelfs de frisse meisjes waren er; in hun mooiste klederdracht wandelden ze voorbij op hun Feiertag - het was hemelvaartsdag - en in plaats van schuimende melk was er de schuimende rivier.
Onze langste tocht maakten we naar Hinterbärenbad, de ‘Bärenkaser’ in de roman. Het was niet de zwaarste; we stegen niet boven de 830 meter uit (Kufstein ligt op 500 meter) en het hoogteverschil ligt voornamelijk aan het begin van het pad, zo'n 300 meter stijgen over stenen en
| |
| |
De Antoniuskapelle in het Kaisertal, met op de achtergrond de grillig gevormde contouren van de Wilder Kaiser.
Hinterbärenbad (de ‘Bärenkaser’ in de roman) in het Kaisertal. Beginpunt voor het Bergsteigen in het Kaisergebirge.
| |
| |
houten treden, zoals we ook op onze speurtocht naar de ‘Magdalenengrotte’ hadden gedaan. Het is de enige toegangsweg tot het mooiste dal van Oostenrijk volgens de Oostenrijkers zelf: het Kaisertal. Het is dan ook schitterend; voortdurend heeft men het gezicht op de grillig gevormde, machtige Wilder Kaiser, het ‘acrobatengebergte’.
We troffen het bijzonder, het weer was helder en warm, de lucht diepblauw en nog nooit waren de contouren van de keizerlijke torens en minaretten zo scherp en duidelijk geweest als nu. We liepen aan de zonnige kant van het dal en zonder onderbreking fascineerde de steeds veranderende bergketen ons met zijn ‘torens, naalden, pieken, kantelen, stutten, pinakeltjes, piramiden, balkonnetjes, opgerolde slurven van olifaten, draperieën, ijspegels, scherp geknikte cascaden, hanekammen, richels, vuisten, pruillippen, zadeldaken en feestneuzen’, zoals Vestdijk het S... laat beschrijven, waarbij men zich niet aan de indruk kan onttrekken dat S... hier bezig is het ‘acrobatengebergte’ doodgewoon uit te schelden. Gezien zijn verhouding tot Slingeland ligt dit geheel in de rede, maar dat is in deze verhandeling niet aan de orde.
De namen die Vestdijk aan de verschillende toppen en uitsteeksels heeft gegeven, zijn verzonnen volgens de aantekeningen, maar enige voeling met de werkelijke namen lijkt wel aanwezig: ‘Kleine Totenkopf’, ‘Hinterer Totenkopf’, ‘Wurmkopf’, ‘Blaues Gerippe’, ‘Totensattel’ en ‘Aassteig’ de romannamen, en Totensessel, Totenkirchl, Kopftörl, Kaiserkopf, Hintere Karlspitze, onder vele andere, de geografische namen.
We liepen, beurtelings stijgend en dalend, ruim drie en een half uur door het dal. We kwamen langs de Antoniuskapelle, die ook in de roman wordt genoemd, en af en toe, wanneer de hellingen links en rechts zich konden veroorloven een alm te worden, werden we begeleid door krekelconcerten. Het was de weg die Eva Kienpointner op een morgen liep in twee en een half uur, toen zij Victor Slingeland en haar zoon Joseph wilde afhouden van een te gevaarlijke klauterpartij. Waar aan het begin van de weg de Sparchenbach ver in de diepte bruisend zijn weg zocht, daar kwamen we aan het eind van onze tocht op gelijke hoogte met hem. Hij was hier nog maar zeer bescheiden, - hij moet ook nog veel watervallen opnemen op zijn reis omlaag.
Hinterbärenbad is een klassieke berghut, hoewel de aanduiding hut hier beter vervangen zou kunnen worden door hotel-met-berghut-accommodatie. Er is ruim gelegenheid tot overnachten in houten kamers of zalen met stapelbedden en reisdekens. In de gelagkamer kan men
| |
| |
Het Kaisergebirge (het ‘acrobatengebergte’ in de roman) met zijn ‘torens, pieken, kantelen’, enz. boven Hinterbärenbad.
| |
| |
eenvoudige, voedzame en goedkope maaltijden gebruiken aan houten tafels. Aan de wand hangen foto's met huiveringwekkende staaltjes van Bergsteiger-kunst. De hut is een Meldestelle für Alpine Unfälle en de pachter is tevens Bergführer. (Dit is ook zo in de roman.) Maar het was nog te vroeg in het seizoen voor de zomerbergtouren; er waren nog geen logeergasten. Er streken wel enkele wandelaars neer voor wie Hinterbärenbad het eindpunt was of die nog een eindje verder het dal introkken.
Wij gingen niet verder dan de ‘Bärenkaser’. We hebben er wat rondgedwaald in de directe omgeving en foto's gemaakt. Er lag nog vrij wat sneeuw en de grond was drassig. Overal in het rond stegen de rotsen steil omhoog en men kon hier en daar het begin ontwaren van echte bergbeklimmerspaden: sterk steigende, smalle richels met links en rechts een loodrechte rotswand en een even loodrechte afgrond. Een enorm rotsblok op een nog met sneeuw bedekt stukje weiland droeg de namen van wel veertig ‘Abgestürzten’ met datum en plaats van de vreselijkste van al hun misstappen.
Verzadigd van indrukken zijn we teruggegaan naar Kufstein, door het dal dat ons weer geheel nieuwe aanblikken bood van de fascinerende Wilder Kaiser. Aan het eind van de weg, vóór de afdaling, blikten we neer op de stad, en aan de overzijde van de Inn begroette ons de Pendling met zijn scheefhangende top, de dominerende kalkpuist, die Vestdijk zo treffend de Hausberg van het stadje heeft genoemd.
Het was voor ons niet mogelijk om vanuit de ‘Bärenkaser’ één van de tochten van Slingeland en S... te ondernemen. Waar de beklimming van de ‘Grünstein’ verder in het seizoen en vroeger op de dag voor ons nog wel te doen was geweest, daar lagen de klauterpartijen in de stenen woestenij hoog in het ‘acrobatengebergte’ vér boven onze krachten. Maar we hebben gezien waar Vestdijk zijn romancreaturen heeft laten zwoegen, we hebben de verlokkingen die de Wurmkopf, het Totensattel en het Blaues Gerippe op Slingeland uitoefenden, gevoeld.
Op een van de eerste dagen van juni hebben we de echte Grünstein weer beklommen. We waren neergestreken in Berchtesgaden om nog enkele wandeltochten te gaan maken die de eerste maal niet verwezenlijkt waren. Maar de Grünstein met zijn bewoonster was toch ons voornaamste reisdoel. Het moest de bekroning worden van onze speurtochten.
We zijn op een onmogelijk warme dag - de thermometer wees 31 graden Celsius - door het brede dal van Schönau naar de voet van de
| |
| |
Grünstein gelopen om van daaruit ruim 700 meter te stijgen naar de top. We namen ditmaal de langere, minder steile weg; onze leeftijd was in zeven jaar dermate gestegen dat het handen- en voetenwerk moest worden vermeden. Het was met deze temperatuur toch al een hele toer om boven te komen, - we zegenden de schaduwrijke stukken van het pad. Maar bijna boven werd het koeler; de wind die ons in het dal nog als een warme föhn langs de wangen gestreken had, was hier een werkelijk koeltje.
We vonden alles nog precies zoals zeven jaar geleden. Op de zitbanken aan de houten tafels buiten was een schoolklas neergestreken, waarvan we een kort, rhytmisch leuk gescandeerd liedje opvingen. Het bleek een gezongen dankwoord te zijn: Wir danken Frau Wirtin... en nog wat, maar dat is niet in onze herinnering blijven hangen. De dank betrof het grote dienblad vol met koele dranken, aangeboden door de gastvrouw van de berg.
Er hadden vrij wat wandelaars de berg beklommen, en het viel ons op dat veel van hen er niet voor de eerste maal kwamen. Telkens vond er een hartelijke begroeting plaats tussen gasten en gastvrouw, met
De Grünsteinhütte op de Grünstein.
| |
| |
verraste uitroepen van herkenning en vele malen gedrukte handen. We zagen het opeens: de aantrekkingskracht van de Grünstein geldt niet alleen de Gipfel met het kostelijke uitzicht over de landouwen en de aan alle kanten oprijzende bergreuzen, - zij geldt vooral de vrouw die er woont en die haar gasten welkom heet met warme belangstelling en hartelijke, welgemeende woorden.
Wat later zaten we, evenals zeven jaar geleden, met ons drieën aan een tafel in de kleine gelagkamer. Ofschoon het nu drukker was dan toen kon zij wel gemist worden; jonge familieleden draafden rond met volle dienbladen en handen vol bierglazen. Tijdens ons gesprek viel maar terloops de naam Vestdijk. Evenals de vorige maal noopten gevoelens van respect ons het zuiver persoonlijke niet aan te roeren. En bovendien, er was inmiddels zoveel tijd verstreken, er had zich zoveel dat het hart beroerde geschoven tussen toen en nu, dat haar gevoelens voor Vestdijk zelf niet meer zo duidelijk bovendreven. Wel deed het haar veel genoegen te vernemen dat hij steeds beroemder werd.
Maar wat voor ons daar in die hut op de Grünstein langzaam aan een openbaring werd, dat was de persoonlijkheid van de vrouw zelf. We spraken over algemene zaken, - de honger in de derde wereld en hoe vreemd het was dat het rijke westen daar geen verandering in kon brengen, de uitspraken van de paus over armoede en abortus, waar ze zich eigenlijk voor schaamde, want hoe dwaas was het niet om zich om ongeboren, foetaal leven zoveel zorgen te maken terwijl zoveel volwaardig leven in oorlog en armoede te gronde ging zonder dat de paus daartegen een vlammend protest richtte. Iemand die normaal dacht moest dit toch ongehoord vinden! ‘Das ist doch unerhört!’ Of ze zelf katholiek was in dit katholieke land weten we niet, - wél dat haar uitspraken even weinig katholiek waren als de berg die zij bewoonde. We spraken over de verfoeilijke bewapeningswedloop en over de vredesbewegingen, en over hoe wonderlijk het was dat de mensen zich hier zo weinig om elkaar bekommerden, terwijl er toch zoveel overvloed was. Er werd daar boven op die berg zó onconventioneel, zó eenvoudig, zó eerlijk en rechtuit vanuit een groot hart gedacht en gesproken met die diepe, klankvolle stem, dat het ons wonderlijk te moede werd. Zulk een eenvoudige en directe wijsheid zal op niet veel bergtoppen gehoord zijn.
We spraken ook over wat haar zo verdrietig maakte. We hadden gemerkt dat haar warme, bruine ogen af en toe vol tranen schoten. Het was om haar kleine hond, haar oude kameraad van 18 jaar, die haar alle jaren 's zomers naar de berg had vergezeld en van wie ze deze dag
| |
| |
afscheid moest nemen. 's Avonds zou haar zoon hem meenemen naar beneden, naar hun huis in het dorp, waar een dierenarts hem zou laten inslapen. Hij was blind, kon nauwelijks meer lopen en at bijna niet meer. Het was een zegen dat dieren verlost konden worden uit hun lijden, maar toch, een afscheid voor goed was zo moeilijk... ‘Mein Sohn schimpft auf mich’, zei ze, ‘warum weinen sagt er, es ist doch nur ein Hund, aber er liebt den Hund, er ist nett zu ihm, aber er versteht es nicht, er versteht es nicht...’
We namen afscheid met een ‘Auf wiederschauen!’ en een ‘Guter Abstieg!’ en zeer onder de indruk daalden wij af langs de koele zijde van de berg, langzaam, langs de Hasenbrunnen waar de buitelende beek begint, langs Schapbachriedel aan de voet van de berg, langzaam, het brede, warme dal in. Dit was onze tweede ontmoeting met Eva Kienpointner.
|
|