Vestdijkkroniek. Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
P.S.N. Oost | Een musicologische climax in Het glinsterend pantserIn memoriam Louis Mol, koorleider Herlezing van Het glinsterend pantser - als ‘huiswerk’ voor een bijeenkomst van de leeskring Utrecht - deed mij opnieuw lezen wijlen Pé Hawinkels' opstel in de Vestdijkkroniek nr 28, juni 1980: Een eerste onderzoek naar vorm en Vorm in de ‘Symfonie van Victor Slingeland’. Hawinkels gaat op zoek naar muzikale structuren in de Symfonie van Victor Slingeland. Hawinkels graaft diep; ook in de niet definitieve versie is zijn scriptie musicologisch en literair een spirituele proeve. Na lezing van dit opstel leest men de trilogie anders, met meer aandacht voor de structuren waarop Hawinkels wijst, bijna zou ik zeggen: gestructureerder. In zijn eerste onderzoek naar wat hij noemt de ‘externe correspondentie’ van de eventuele gedeelten binnen de trilogie - dat zijn de drie delen die de trilogie vormen - wijst hij in de bespreking van Het glinsterend pantser op het voorhanden zijn van climaxen in dit boek, climaxen die naar grote hoogtepunten voeren en naar kleinereGa naar eind1.). Ik ben van mening dat een van die climaxen - een musicologische - in Het glinsterend pantser een wellicht onbedoelde anti-climax is. De beantwoording van de vraag of dat komt door een zetfout van het bedrijf dat het zetsel verzorgde of door een verschrijving of omissie van de schrijver, laat ik gaarne over aan de literaten en Vestdijks intimi die een gemakkelijker toegang tot de handschriften hebben dan ik.
In zijn Doktor Faustus - das Leben des deutschen Tonsetzers Adrian Leverkühn erzählt von einem Freunde, ‘van welk boek Vestdijk zelf het niet onaannemelijk vindt dat het enige invloed op Het glinsterend pantser kan hebben uitgeoefend’Ga naar eind2.) schuift Thomas Mann het medium van ‘de vriend’, dr. phil. Serenus Zeitblom tussen zichzelf als auteur en het onderwerp dat hij wil beschrijven, het leven van de componist Adrian LeverkühnGa naar eind3.). Evenzo schuift Vestdijk zo'n middelaar, de schrijver S. tussen zichzelf en zijn onderwerp, de dirigent Victor Slingeland. Vestdijk laat de lotgevallen en wederwaardigheden van Victor Slingeland door S. vertellen. In die zin is het boek eigenlijk geen roman, doch eerder een biografie. Dit vormgegeven - het medium van de vriend-verteller -, zo | |
[pagina 71]
| |
tekenend voor beide boeken, noemt Hawinkels niet, al zinspeelt hij wel op de mogelijkheden die het biedtGa naar eind4.). Beide vrienden-middelaars hebben weet van muziek; dr. phil. Serenus Zeitblom is ‘nicht ohne Beziehung zu den Schönen Künsten (ich spiele die Viola d'amore)’Ga naar eind5.), de schrijver S.: ‘Ik weet iets van muziek,...’Ga naar eind6.) Dat is ook wel nodig want zonder benul van muziek is het een schier onmogelijke opgave het leven van een componist of dat van een dirigent te beschrijven. Uit de mond van S. vernemen we dan in hoofdstuk VI Het concert het badinerende verslag van een programma, ‘bijna beledigend van conventionaliteit’, van een concert dat hij met Alice van Voorde bezoekt. Enkele weken tevoren heeft S. met Alice van Voorde in de ruïne (hoofdstuk IV) Ibéria van Debussy beluisterd en heeft S. de lezer duidelijk gemaakt dat voor Alice na Bach en Mozart de muziek pas weer begint met Debussy en Ravel.Ga naar eind7.) Voor de Romantiek in de muziek - Beethoven, Weber, Tschaikowsky - koesteren beiden weinig of geen belangstelling.Ga naar eind8.) ‘...het (programma) was bijna beledigend van conventionaliteit; het ontbrak eraan, dat mijn jeugdvriend ons de Vijfde van Beethoven opdiste; maar met de Vierde, voorafgegaan door de Oberon-ouverture, bij god, en na de pauze de Pathétique van Tschaikowsky, deed hij toch al een goede gooi naar het conservatorschap van heilige en vervelende waarden. Maar wat wilde men: de stad, waarheen de auto ons voerde, was groot, maar in wezen provinciaal, daarbij in de culturele bovenlagen verstard in een academisch verleden, dat zich maar met moeite en onder het ruziënd verslinden van randgemeenten aanpaste aan het industriële heden, (.....). Daar kon Debussy inderdaad beter tot het tweede concert bewaard blijven, Le Sacre du Printemps tot het vijfde, en de Orchesterstücke van Weber tot over drie jaar, als onze dirigent na zijn ene gastconcert ijlings de wijk kon nemen naar Parijs of naar New York. Alice was dit met mij eens, al verdedigde zij het programma op andere gronden, terwijl, dat wist ik, deze muziek haar nog veel onverschilliger liet dan mij.’Ga naar eind9.) Geen Muziek van deze Tijd in het universiteitsstadje dus, te oordelen naar de climax: werk van Debussy, Le Sacre du Printemps, de Orchesterstücke. Niet naar de climax van componisten Debussy, Strawinsky, Weber, want Weber hoort in dit rijtje niet thuis. | |
[pagina 72]
| |
Debussy is van 1862 en neemt in de muziekgeschiedenis zijn plaats in onder de vroege modernen, Strawinsky van 1882 behoort tot de zeer modernen. De vermelding van het werk van Weber, de ouverture Oberon, gaat in de beschrijving van het programma vergezeld van de uitroep: bij god; zeker geen positieve appreciatie. Want Weber maakt deel uit van de door Alice en S. zo gesmade romantische periode - Weber stierf in 1826 - en geen dirigent neemt na uitvoering van werk van Weber ijlings de wijk, waarheen dan ook. Bovendien heeft Weber geen werk nagelaten dat ‘Orchesterstücke’ heet; wel voor piano en orkest een ‘Konzertstück’ dat nauwelijks meer wordt gespeeld.
Er is een n vergeten. De componist die Vestdijk op het oog had, was Anton Webern over wiens composities Vestdijk twee jaar later, na de verschijning van Het glinsterend pantser, een essay liet verschijnen in Het kastje van Oma (1958). Webern was van dezelfde generatie als Strawinsky maar als componist vooruitstrevender dan deze in de emancipatie van de dissonant. Leerling van Arnold Schönberg, de grote vernieuwer van de muziek, schreef hij o.a. ‘Orchesterstücke’, uiterst geserreerde twaalftoonscomposities. De uitvoering van de 6 Stücke für Orchester duurt 12 minuten, die van de 5 Stücke für Orchester ca 10 minuten; ze vergen een maximum aan aandacht van de toehoorder. De 6 stukken (op. 6) dateren van 1909, de 5 (op. 10) van 1913; toch lopen bij een uitvoering toehoorders nog weg. Ze nemen de wijk, al is het dan niet naar Parijs of New York.
Wie heeft die n vergeten, de zetter of de schrijver? In de eerste druk van 1956 mankeert hij, die n, maar ook - oh corrector - in de laatste, negende, van 1978, die van de Verzamelde Romans. Edoch, ik laat de beantwoording van de vraag graag over aan de in het begin van deze divagatie genoemden, de literaten en de intimi van Simon Vestdijk. |
|