Vestdijkkroniek. Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Honoré Schelfhout | Tussen wens en werkelijk gebeuren‘Een norm is onpersoonlijk en algemeen, en onttrekt zich in de mate dier algemeenheid aan de verbijzonderingen, die uit ieder nieuw individu een nieuwe wereld te voorschijn toveren. Voor die nieuwe werelden moet de criticus oog hebben; hij moet mensen ontdekken, schakeringen signaleren, zich in verbijzonderingen vermeien, die zoveel mogelijk parallel lopen aan de verbijzonderingen in dat verbijzonderendste aller phenomenen: het kunstwerk.’ Interpretatoren van Vestdijks werk kunnen zich deze praktische vingerwijzing, die de meester aanreikt in het essay ‘Typen van critici’ (opgenomen in de bundel Essays in duodecimoGa naar eind1.), niet genoeg ter harte nemen. Dit geldt vooral wanneer men een beroep doet op één van de door Vestdijk gekoncipieerde typologieën. Vaak worden de typen losgemaakt van het subtiele betoog waaruit ze zijn voortgekomen, om ingezet te worden als extra-literair gegeven, met het doel de interpretatie waarin zij moeten fungeren meer gewicht te geven. Als middel om romanpersonages te karakteriseren dreigt de band, die de typen hebben met hun bakermat, dermate los te worden, dat het gevaar reëel wordt, dat zij een karikatuur worden van waar zij oorspronkelijk voor stonden. We zullen in het volgende trachten voorzichtig iets meer te zeggen over de status van Vestdijks typologieën. Vervolgens zullen we aan de hand van het artikel ‘De ziener bekeken’ van Van der Paardt en Raat (Vestdijk kroniek 27, maart 1980) ingaan op de konsekwenties, die het hanteren van de religietypologie uit De toekomst der religie in een konkrete interpretatie kan hebben. Om tenslotte op basis hiervan enkele passages uit De ziener vanuit een iets andere lichtinval te beschouwen. | |
De status der typologieën in het werk van VestdijkHet is een markant gegeven, dat de essayist Vestdijk zo vaak zijn toevlucht neemt tot het ontwikkelen van typologieën, om ter diskussie staande problematiek helder uiteen te zetten. We hoeven hierbij slechts te herinneren aan zijn religietypologie: metafysisch, sociaal, mystiek- | |
[pagina 56]
| |
introspektief; zijn kunstenaarstypologie: klassiek, barok, romantisch; zijn persoonlijkheidstypologie ten aanzien van ziekte en tijd: de berustende Epimetheus, Prometheus, de strijdbare of kreatieve Epimetheus. We treffen deze respektievelijk aan in De toekomst der religie, Rilke als barokkunstenaar, De zieke mens in de romanliteratuur, en Het eeuwige telaat. Een belangrijke vraag, die zich bij deze persoonlijke schema's laat stellen, is: welke status vertegenwoordigen zij in het betoog? Zijn de typen wezens- of schijnpolariteiten? Omdat Vestdijk zich hier voor zover ons bekend nooit expliciet over uitgelaten heeft, zijn we aangewezen op de wijze waarop de typen in het essay zelf gepresenteerd worden en funktioneren. Al kunnen we natuurlijk wel wijzen op Vestdijks breideloos relativisme. Dit maakt een naar het absolutistische neigende wezenspolariteit op de voorhand al onwaarschijnlijk. Bovendien lijkt zijn geworteldheid in de moderne psychologie (Freud, Jung, e.a.) dit nog te ondersteunen. Daar worden typen niet als wezenlijke, maar als schijnbare polen gehanteerd. (We hoeven als sprekend voorbeeld hier slechts te wijzen op de Jungiaanse terminologie: extravert tegenover introvert.) Typen worden naar moderne maatstaven opgevat als differentiatieprodukten, die onder invloed van externe faktoren zijn ontstaan. Op basis van deze wetenschap moeten de persoonlijke schema's met de nodige omzichtigheid worden aangewend. Een absoluut en te algemeen gebruik van de typologieën gaat voorbij aan het unieke en bijzondere, dat Vestdijk in zijn romanpersonen legt. Het geheel eigene van het kunstwerk wordt ondergeschikt gemaakt aan een ongenuanceerde vergroving van wat als eindprodukt van essayistische werkzaamheid wordt aangemerkt. Hiermee dreigt de interpretatie tot een karikatuur van het te bespreken kunstwerk te verworden. Een karikatuur die overigens als bijzonder gaaf en gepolijst werkstuk zeer betrouwbaar kan ogen. Een op die wijze tot standgekomen analyse doet vanzelfsprekend allerminst recht aan de zorgvuldige en subtiele wijze waarop Vestdijk zijn typologieën ontvouwt, en, wat niet minder belangrijk is, aan het te interpreteren literair werkstuk. | |
De religietypologieDeels omdat zij het meest frekwent wordt gehanteerd, en deels omdat zij | |
[pagina 57]
| |
de grootste bekendheid heeft verworven, zullen wij ons hier speciaal bezighouden met de religietypologie. In De toekomst der religieGa naar eind2.) omschrijft Vestdijk religie als het streven naar de vereniging met het ideaal van een natuurlijk-volmaakte mens, de eeuwige mens. Dit ideaal wordt in de mens zelf verwekt. Het is innerlijk werkzaam, maar de mens projekteert het telkens weer buiten zichzelf. Vestdijk verduidelijkt dit mechanisme met het prachtige beeld van de glazen bol. In een grote glazen bol staat een schaal met water, dat verdampt en in druppels neerslaat op de wand van de bol. Een onverklaarbaar licht doet de druppels glinsteren, beurtelings verwijtend en vriendelijk, al naar gelang de verdamping trager of sneller verloopt. Dienovereenkomstig voelt het water angst en schuldgevoel, òf is het geweten gestild. In dit beeld wordt de mensheid verzinnebeeld door het water in de schaal, de eeuwige mens door het glinsterend water aan de binnenkant van de bol. Vestdijk vervolgt zijn betoog door te stellen, dat het ideaal in drie grondvormen wordt nagestreefd. En daaraan beantwoorden dan de drie hoofdtypen van religie: het metafysische, het sociale, en het mystiekintrospektieve type. Belangrijk in de wijze waarop Vestdijk deze typologie introduceert, is de klemtoon die hij legt op het feit, dat deze typen niet in hun zuivere vorm in de werkelijkheid optreden. Sterker nog: ieder mens bezit deze drie grondvormen als uitdrukkingswijze van zijn natuurlijk-religieus levensritme. Vestdijk zelf hierover: ‘Ik zou er geen twijfel aan willen laten bestaan dat deze typen - zoals dat altijd met “typen” het geval is - geen realiteiten op zichzelf zijn maar abstracties die ons in staat stellen een uiterst veelvormige en gecompliceerde groep van verschijnselen op een bevredigende wijze in te delen, te analyseren en te begrijpen. (...) Ik wijs er dus eens voor al nadrukkelijk op, dat het metafysische type, het sociale type en het mystiek-introspectieve type, voor zover men dan toch nog over hen als realia wil spreken - hetgeen tot zekere hoogte onvermijdelijk is - nooit onvermengd voorkomen, maar steeds in een zekere “legering”.’ (TdR 19755: 62). Uiterlijke omstandigheden en de innerlijke gesteldheid van de mens zijn bepalend voor de wijze waarop de ene grondvorm wordt bevorderd en de andere belemmerd. Daardoor ontstaat de dominantie van een der drie, die wanneer zij chronisch van aard is, maakt dat de religieuze houding van | |
[pagina 58]
| |
de mens als typisch kan worden gekenschetst. Het geheel onderdrukken van de andere grondvormen is daarbij onmogelijk, omdat ze een onmisbaar element vormen van de menselijke levensaktiviteit. Om de drie typen van religieuze houding psychologisch te bepalen maakt Vestdijk gebruik van de karaktertypologie van Jaensch. Deze berust op de mate van integratie van de persoonlijkheid. Hij komt dan tot het volgende verband: het metafysische type wordt gekenmerkt door een gedesintegreerd karakter, het sociale type is naar buiten geïntegreerd en leeft derhalve overwegend in de buitenwereld, en het mystiekintrospektieve type is naar binnen geïntegreerd en richt derhalve zijn aandacht veel meer op het eigen zieleleven, zonder zich evenwel van de buitenwereld krampachtig af te sluiten. ‘Bij beide individuen is er integratie; maar waar de eerste zich geheel aan de werkelijkheid geeft, daar leeft de tweede in zijn verbeelding - een ander soort werkelijkheid - en is met de door hem gefantaseerde gestalten even innig verbonden als de eerste met de werkelijke gestalten uit zijn omgeving.’ (TdR 19755: 182) | |
Le Roy als religieus typeKernpunt in Vestdijks uiteenzetting is het legering-karakter van waaruit de mens zijn religieus streven richting geeft. Ieder mens heeft de drie grondvormen in aanleg in zich. Derhalve moeten we de religietypologie opvatten als een schijnpolariteit, zonder enige korrespondentie met een wezenlijke realiteit. In het overigens zeer verdienstelijke artikel ‘De ziener bekeken’ wordt aan de ware aard van de religietypologie voorbij gegaan. De hoofdpersoon Pieter Le Roy wordt aangemerkt als een specimen van het sociaalreligieuze type. De herleiding van de sociale mens tot een religieus type - één van de kernpunten van De toekomst der religie - zou, volgens Van der Paardt en Raat, in De ziener geïllustreerd worden aan de figuur van Le Roy. Hiermee zou Vestdijk een in fiktionele vorm gegoten bijdrage hebben geleverd aan het theologisch debat, dat hij eind veertiger jaren heeft gevoerd met o.m. Fokke Sierksma (VK 27: 14). Nog afgezien van het feit, dat Vestdijks interesse voor de problematiek van het fenomeen religie in de periode dat hij aan De ziener werkte sterk was afgenomen, doet deze opmerking in het geheel geen recht aan de wijze waarop Vestdijk zijn typologie heeft gepresenteerd. We zullen deze bewering | |
[pagina 59]
| |
staven door na te gaan op welke wijze de kritici Le Roy met de religietypologie zijn te lijf gegaan.
In genoemd artikel wordt de figuur van Le Roy gereduceerd tot een type. Vanuit het perspektief van het sociale type, en even daarna ook het mystiek-introspektieve type, ontstaat een beeld van de ziener, dat geen recht doet aan de motieven en de innerlijke strijd die ten grondslag liggen aan zijn handelen. Zo zou voor Le Roy vooral de liefde doorslaggevend zijn; hij zou zijn medemensen vrij, gelukkig, machtig willen maken (VK 27: 14). Het is echter duidelijk, dat Le Roy in de ban van zijn verbeeldingskracht volledig voorbij gaat aan de eigenheid van Dick en juffrouw Rappange. Zijn liefde wordt gekenmerkt door bezitsdrang: hij heeft zijn ‘schepselen’ nodig voor zijn verbeeldingsleven, en schrikt er daarbij niet voor terug hun zelfstandigheid aan te tasten. Le Roy maakt z'n medemensen, de jongen en de juffrouw, daardoor juist veeleer onvrij, ongelukkig, machteloos. Als religieus geïntegreerd type (d.i. mystiek-introspektief dan wel sociaal) zou Le Roy juist geluk in de totaliteit nastreven, een harmonie tussen werkelijkheid en verbeelding trachten te bewerkstelligen. Zijn wens is evenwel in zichzelf een synthese van de mystiek-introspektieve mens en de sociale mens te bewerkstelligen. In de werkelijkheid echter blijkt hij niet meer dan een parasitaire en asociale introvert te kunnen zijn. De onmogelijkheid van zijn wens onderkennend is zijn streven daarom gericht op de wereld der mogelijkheden; op een afgeleide werkelijkheid die hij zèlf vorm kan geven. In zo'n realiteit kan hij heersen, en is de werkelijkheid toch nog op een bepaalde wijze aanwezig. Le Roy's streven is dus geenszins gericht op een totaliteit, maar op een eigen verbeeldingsrijk. Hier offert hij sans scrupules zijn ‘werkelijke’ vrienden voor op. Van ‘platonisch gezuiverde, sociale liefdesgevoelens’ (VK 27: 15) kan dan ook niet worden gesproken. Deze zijn zelfs niet in de kiem aanwezig. Le Roy is zeker geen volwaardig sociaal type. En al zou hij dat in aanleg zijn, dan is het zeker nog te boud om hem te zien als een belangrijk element in genoemd theologisch debat. Het is overigens niet zo verwonderlijk, dat Van der Paardt en Raat tot een in de grond positief beeld komen van de ziener. Ze hebben immers juist die grondvormen in Le Roy werkzaam geacht, die door Vestdijk het | |
[pagina 60]
| |
meest positief worden neergezet. Het mystiek-introspektieve en het sociale zijn beide geïntegreerde typen. Genoemde kritici zijn echter voorbijgegaan aan de kern van Vestdijks religiebegrip: ieder mens heeft de drie grondvormen in zich. Doordat zij de werkzaamheid van de metafysische grondvorm buiten beschouwing hebben gelaten, hebben ze geen oog gehad voor de religieuze grondslag die debet is aan Le Roy's meest opvallende kenmerk, namelijk zijn gedesintegreerdheid. Een zekere hardvochtigheid die eigen is aan z'n bezitterige liefdesdrang en de aan het puritanisme verwante niets ontziende opofferingsgezindheid (vgl. VK 27: 28-29) verraden duidelijk de invloed van het metafysische type. De tekortkoming in het hanteren van de religietypologie is er voor verantwoordelijk, dat Van der Paardt en Raat geen duidelijk licht werpen op de motieven die ten grondslag liggen aan Le Roy's gedrag in de meest kruciale passage van het boek. De passage, waarin Le Roy de aanvechting weerstaat zijn postzegelverzameling te verscheurenGa naar eind3.). Deze motieven raken aan het meest wezenlijke wat de lezer van deze intrigerende hoofdfiguur aan de weet kan komen. We zullen daarom deze passage uitgebreid aan een nadere beschouwing onderwerpen. | |
De identiteit van de zienerIn Pieter Le Roy vinden we de drie grondvormen in wisselende dominantie terug. Deze aan het pathologische grenzende onevenwichtigheid vindt z'n weerslag in de psychische levensaktiviteit van de voyeur. Het metafysische, sociale en mystiek-introspektieve strijden in hem om de voorrang. Le Roy heeft alles om zich te ontwikkelen tot een mystiek-introspektief type. Toch vormt hij zelf het grootste obstakel in deze ontwikkelingsgang. Wellicht schrikt hem het ermee gepaard gaande isolement af, dat reminiscenties wekt aan zijn jeugd tussen een tirannieke vader en een zeurderige moeder. Dit gebrek aan zelfaanvaarding doet hem wanhopig zoeken naar kontakt met de werkelijkheid. Op een enigszins krampachtige wijze kan zo de sociale grondvorm aan invloed winnen, wat zich uit in Le Roy's betrekking bij de Roukema's, zijn (gefingeerde) belangstelling voor de kaatssport, en bovenal zijn voyeurisme: gezien worden betekent betrokkenheid bij een zeer intieme wereld, die hem deze betrokkenheid - weliswaar hardhandig - laat ervaren. Terloops wijzen we hier op het welhaast antagonistische koppel ‘zien’- | |
[pagina 61]
| |
‘gezien worden’, dat een wezenstrek van Le Roy lijkt te zijn. Het ‘zien’ is een behoefte die geheel en al te begrijpen is vanuit de scheppende verbeelding van het mystiek-introspektieve type. Het ‘gezien worden’ daarentegen is een aandrift van het sociale type, die verklaarbaar is uit behoefte naar kontakt met de werkelijkheid. Het ideaal, dat Le Roy zich heeft gesteld, is niet in overeenstemming met zijn geaardheid. Hij kan niet onvoorwaardelijk kiezen voor z'n mystiekintrospektieve aanleg, maar wil deze verrijken met een sociale inslag. De wezenlijke onverenigbaarheid van deze grondvormen maken hem tot een tweeslachtige persoonlijkheid. Dit ervaart Dick, wanneer hij hem bij het kanaal heeft ontzet: ‘Le Roy stootte deze obsceniteiten met zoveel kracht en overtuiging uit, dat Dick, onberoerd door de woorden zelf, opeens het gevoel had, dat ze niet bij Le Roy pasten en daarom dubbel obsceen leken’ (p. 102)Ga naar eind4.). En ook juffrouw Rappange merkt tegenover Dick op: ‘Hij is de meest krankzinnige combinatie van fijngevoeligheid en onbeschaamdheid die er bestaat’ (p. 219). Eerder duidt Le Roy zelf (onbedoeld) zijn voyeurisme als het midden houdend tussen ‘voyant’ en ‘voyou’ (p. 206). De tweeslachtigheid is een produkt van zijn irreëel streven een onoverbrugbare tegenstelling te overwinnen. Beide, op zichzelf beschouwd dynamische grondvormen, dreigen elkaar te verlammen. Iedere drang tot zelfbepaling, zo eigen voor de geïntegreerde typen, gaat naarmate het verhaal zich ontwikkelt teloor. Le Roy maakt zichzelf meer en meer ondergeschikt aan de loop der gebeurtenissen. Als een machteloze ‘mollige marionet, stram en snel in de pas’ (p. 214) geeft hij de touwtjes uit handen aan een sterkere macht. De verstarrende dominantie van het metafysische type kan opgeld doen, doordat het sociale en mystiekintrospektieve negatief interfereren. Het resultaat is een gedesintegreerde persoonlijkheid. Een situatie waarmee Le Roy aan het begin van de roman al vertrouwd was, en waaraan hij zich met alle middelen tracht te ontworstelen. Ook zijn grote schepping, het tot elkaar brengen van Dick en juffrouw Rappange, leidt niet tot een doorbraak. Een en ander krijgt z'n beslag in het hoofdstuk ‘Consummatie’. | |
Tussen kontingentie en determinatieLe Roy bevindt zich voortdurend in een spanningsveld tussen wens en | |
[pagina 62]
| |
werkelijk gebeuren. Zijn gehele levensaktiviteit wordt door die polariteit bepaald. Doordat geen van de polen de overhand krijgt, dreigt hij innerlijk verscheurd te worden. Wanneer we genoemde polariteit nader bezien, dan blijkt die te herleiden te zijn tot een machtsstrijd. Le Roy ervaart de werkelijkheid als determinerend, en als niet geheel in overeenstemming met wat hij zou willen. Doordat hij dynamische zelfbepaling als het meest geëigende middel beschouwt tegen de verstarrende impasse waarin hij dreigt te komen, moet hij als een god de bepalende rol naar zich toetrekken. Aan deze houding gaat het geloof ten grondslag, dat de werkelijkheid kontingent is. Door toevallige of vrije oorzaken had deze ook anders kunnen zijn. Dit impliceert dat de toekomst nog niet geheel en al is gepredestineerd, maar door intriges kan worden omgezet tot een afgeleide realiteit. Het is deze werkelijkheid van de tweede rang, die Le Roy bezighoudtGa naar eind5.). Voor Le Roy betekent het op deze wijze bespelen van de werkelijkheid een toename in macht, waardoor hij wellicht aan volledige desintegratie van zijn persoonlijkheid kan ontkomen. Met zijn verbeeldingskracht tracht hij daartoe de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Vanuit een zekere hybris meent hij zelfs de werkelijkheid in een afhankelijkheidspositie te kunnen manoeuvreren. Een eerste bewijs van zijn intrigerende machinaties levert hij in het openingshoofdstuk. De kaatser Van der Meulen gaat, mentaal verslagen door Le Roy's insinuaties, hinkend naar het station. Het streven naar kontingentie is voor Le Roy het enige middel om uit zijn impasse te komen. Zo speelt hij aan het begin van het hoofdstuk ‘Consummatie’ de tetanus uit. Dit is de laatste troef die hij in handen heeft om zijn greep op de buiten wereld te behouden. Zijn positie in de zaak van de Roukema's is dermate verzwakt, dat hij een beslissende ommekeer tracht te bewerkstelligen. De sociale grondvorm in Le Roy probeert op deze wijze te ontkomen aan het eerder geschetste spanningsveld tussen wens en werkelijk gebeuren. Een volledig geïntegreerde persoonlijkheid is het doel, waarbij de Roukema's overtuigd moeten raken van hun afhankelijkheidsrelatie tegenover Le Roy. De oude Roukema laat zich echter niet aftroeven. De sociale grondvorm lijdt een nederlaag: Le Roy verliest zijn baan, zijn relaties (m.n. Jelle Roukema), zijn (vermeende) aanzien thuis. De greep naar kontingentie is mislukt, en de voyeur wordt terugverwezen | |
[pagina 63]
| |
naar zijn oude staat van maatschappelijke onaanzienlijkheid. Een situatie die wordt vergeleken met ‘uitbraaksel’, ‘wanhopige leegte’, ‘beproeving’, en zelfs ‘vonnis’, ‘straf’ (p. 163-164). Met name uit de laatste drie termen blijkt, dat iedere vorm van zelfbepaling verdwenen is. Nu de sociale grondvorm heeft gefaald, is Le Roy aangewezen op de mystiek-introspektieve grondvorm om nog tot een vorm van integratie te komen. Deze overgang van buiten- naar binnenwereld vindt een heel typerend beeld in Le Roy's fantasie, waarin de Roukema's de tetanus krijgen (p. 165). Schiet zijn kreatieve daad om de determinatie te overwinnen in de werkelijkheid te kort, in z'n verbeeldingswereld zijn z'n schepselen nog steeds afhankelijk van hem en kan hij ze bepalen. Echter al snel wordt duidelijk, dat die afhankelijkheid maar zeer betrekkelijk is. Reeds in de opzet om Dick en juffrouw Rappange tot elkaar te brengen is Le Roy's relatieve afhankelijkheid duidelijk geworden. Immers om te komen tot een intens emotioneel spanningsmoment heeft hij zijn kreaties nodig. Daarenboven komt hij nog tot het besef, dat het hébben van eigen kreaturen een voldoende beloning is. Typerend is de situatie, waarin Le Roy, ‘heel vriendelijk en bescheiden, maar ook wat nerveus, zoals de laatste tijd wel vaker wanneer hij het woord tot haar richtte,’ vraagt of juffrouw Rappange nog postzegels heeft. Haar innemende houding dwingt Le Roy op de knieën: ‘“Ik zal er nu toch werkelijk moeite voor doen,” zei ze, schuldbewust de ogen neerslaand voor de stralende glimlach van Le Roy, wie het op dit moment niet had kunnen schelen wanneer ze honderd zeldzame postzegels voor zijn ogen had verscheurd.’ (p. 167-168) Zo heeft zijn liefde tot Dick en juffrouw Rappange hem in een afhankelijkheidspositie gebracht, die de dreiging om bepaald te worden ernstig doet toenemen. Le Roy peinst zich vervolgens suf over een wijze, waarop hij zijn greep op de door hem geschapen relatie kan behouden. Echter bij alle mogelijkheden dreigt ‘eindeloos gesodemieter’ (p. 169). Hij loopt tegen een muur van onverzettelijke determinatie. Dit besef blijft onbewust aktief, wanneer hij zijn postzegelalbum ter hand neemt. Zonder hem zou de verzameling er niet geweest zijn. Maar het album is een eigen bestaan gaan leiden, waarvan hij afhankelijk is geworden. Immers Le Roy's bestaan vindt zijn rechtvaardiging in de kollektie, zo meent hij. Het is zijn levensbezit, het enige dat hij nog heeft. Om zijn bepaaldheid te doorbreken moet hij zijn onafhankelijkheid herwinnen. | |
[pagina 64]
| |
Onafhankelijkheid betekent evenwel ‘zijn’, niet ‘hebben’. Zelfrechtvaardiging of levensbezit liggen in deze laatste sfeer. Deze moeten worden opgeofferd om te komen tot ‘zijn’. Wie zijn leven wil winnen, moet daartoe eerst zijn leven verliezen. Vernietiging van het album is daartoe zijn taak. Le Roy is echter te zwak. Hij verliest de tweestrijd en wordt definitief afhankelijk van zijn schepselen. Hij zal vervallen in zijn oude situatie, als een krachteloze, machteloze schakel in een gedetermineerd proces. | |
De postzegelpassageDe postzegelpassage (p. 169-171) is een indringend moment van existentiële vrijheid. In z'n wanhoop vergelijkbaar met een zelfmoordpoging. In Le Roy strijden het metafysische, sociale en mystiek-introspektieve om de voorrang. Door het zwaar symbolisch geladen beeld dat Vestdijk de lezer voorhoudt, krijgen we een diep inzicht in de ware identiteit van de ziener. We zullen in het volgende dit beeld trachten te ontleden. Het album met alle daarmee samenhangende aspekten vormt een spiegeling van Le Roy's persoonlijkheid. Het album draagt zijn naam, en over de verzameling wordt gezegd: ‘Je herkende alles stuk voor stuk, als een deel van jezelf ...’ Le Roy's verdeelde zelf wordt in een treffend beeld aanschouwelijk gemaakt. Enerzijds is daar Le Roy's gerichtheid op de werkelijkheid: de postzegels zijn afkomstig van brieven, die kommunikatierelaties in de werkelijkheid vormen. Natuurlijk ligt hier ook de associatie voor de hand met Le Roy's anonieme brieven, die een zeer specifieke relatie in de realiteit tot gevolg hebben. Anderzijds is daar Le Roy's gerichtheid op de verbeeldingswereld: de voorstellingen op de postzegels zijn een onuitputbare bron om zijn fantasie op gang te brengen. ‘Het waren kleine wereldjes, die zich van de grote wereld hadden afgezonderd, kleine spiegels die hun herkomst nog maar weerkaatsten op een fantastisch vereenvoudigde en daarbij merkwaardig belangeloze wijze.’ Dit afzonderen moet ook zeer letterlijk worden begrepen. De verbeeldingswereld is een spiegel van de werkelijkheid, maar staat daar tevens op een merkwaardige wijze los van. De werkelijkheid is groter, gekompliceerder en vol belangenstrijd. De relatie tussen het onontwarbare netwerk van kommunikatie in de realiteit en de beheersbare eenvoudige verbanden, waar de verbeelding uit is opgebouwd, dringt doorgaans niet door tot het | |
[pagina 65]
| |
bewustzijn. ‘Want nooit dacht je eraan, dat deze microscopische wereldreizigers eens op brieven hadden gezeten. Dat was het laatste waar je aan dacht; de inhoud van de brieven, van kooplui, minnaars, familieleden, vriend en vijand, was door de bijbehorende postzegels niet minder doeltreffend vernietigd dan de revolutie van de Zuidamerikaanse president, de vrouwen en juwelen van de maharadja, de handelsbalans van de Indianenstaat.’ Opvallend in dit citaat is de eigenwaarde die de postzegels blijken te bezitten. Tegenover de inhoud van de brieven (lees: de werkelijkheid), en de voorstellingen op de postzegels (lees: de verbeeldingswereld), vertegenwoordigen de postzegels zelf, als stukjes papier, een geheel eigen waarde die werkelijkheid en verbeeldingswereld overstijgt. Hier raken we aan de ware identiteit van de ziener. Le Roy is zich goed bewust van die eigenwaarde der postzegels. Hierin onderscheidt hij zich van anderen, ‘die dat niet begrepen, die hoogstens dachten, dat je die dingen verzamelde omdat ze lange reizen hadden gemaakt, of omdat ze buiten op iets hadden gezeten dat van belang was geweest ...’ Dit soort mensen is gericht op de werkelijkheid. Ze zijn, in de wijze waarop ze naar buiten geïntegreerd zijn, verwant aan het sociale type. Le Roy onderscheidt zich ook van hen, die de postzegels beschouwen als unieke exemplaren, wiens waarde is gelegen in het feit, dat ‘ze vroeger een paar centen waard waren geweest en nu die paar centen niet meer, maar opeens heel veel meer.’ Gerichtheid op de verbeelding komt hier naar voren. Dit soort mensen is, door de wijze waarop ze naar binnen geïntegreerd zijn, verwant aan het mystiek-introspektieve type. Le Roy's gedachtengang in dit stadium maakt duidelijk, dat er bij hem op een lager bewustzijnsnivo een besef is van de werkzaamheid van genoemde typen in hem. Ook is het hem echter duidelijk, dat aan de sociale grondvorm in hem de schande kleeft van zijn voyeurisme; en dat aan de mystiek-introspektieve grondvorm in hem het manko kleeft van de ontoereikende bevrediging, die realisatie van de zinnebeelden van zijn hart in zijn verbeelding geeft. Noch in de werkelijkheid, noch in de verbeeldingswereld kan hij volledig geloven. Zijn meest wezenlijke streven ligt als het ware op een tussennivo. ‘Wat hij zich verbeeldde, wat hij als schimmige schijngestalten najoeg met een kloppend hoofd en een dichtgeschroefde keel, dat stond als het ware tussen wens en werkelijk gebeuren in, niet als een verbeelde werke- | |
[pagina 66]
| |
lijkheid, een droom waarin hij vast geloofde, maar als een heel vluchtig en schuw en niet onmogelijk gebeuren van de tweede rang.’ (p. 143) Bladerend in zijn album krijgt Le Roy een scherp oog voor zijn eigenwaarde, die niet gelegen is óf in de werkelijkheid óf in de verbeeldingswereld, maar die gezocht moet worden in de kontingentie van de toekomst. Door de werkelijkheid zèlf te bepalen komt hij tegemoet aan zijn meest fundamentele begeerte, namelijk het doorleven van een spanningsmoment. De spil van zijn bestaan wordt niet gevormd door levensbezit of zelfrechtvaardiging. Nee, zijn meest wezenlijke drang is het beleven van een intense emotie in een afgeleide werkelijkheid, die hij zèlf heeft vorm gegeven. In de realiteit wordt deze beleving overschaduwd door de schande, in de verbeelding door gemis aan spanning (vgl. p. 37, waar Le Roy zijn verbeelding ten aanzien van Van der Meulen en z'n meisje te ver doordrijft.) Dit heldere besef van zijn werkelijke levensdrang dreigt aangetast te worden. Het mystiek-introspektieve in hem onderneemt een laatste poging de binnenwereld naar eigen hand te zetten. Le Roy keert geheel in zichzelf, - ‘het geluid van de radio drong niet meer tot hem door’. Het kijken van Le Roy verinnerlijkt. Deze introspektie betekent een zelfkonfrontatie, die zijn weerga niet kent. De mystiek-introspektieve grondvorm initieert een destruktieve aandrang. Vernietiging van het album betekent onafhankelijkheid, en doorbreking van de determinatie: ‘...zoiets doet men niet, men doet zoiets niet eens als men zijn leven ermee kan redden, - niet iemand als ik.’ (p. 171) De droogogige (sociale) Le Roy kijkt toe hoe de door emotie bevangen (mystiek-introspektieve) Le Roy het album lijkt te gaan vernietigen. De kollektie vervult in deze scene symbolisch de rol van het offer, dat leidt tot vrijheid en zelfbepaling. Ook de mystiek-introspektieve greep naar kontingentie kan echter geen wijziging aanbrengen in de voorbestemde lijn der gebeurtenissen (‘zoiets doet men niet’). Het album wordt slechts in zijn verbeelding vernietigd, en zijn kreaties, Dick en juffrouw Rappange, hernemen hun reële autonomie. Le Roy's invloed is ontoereikend gebleken. Hij is gekomen voor een leegte, waar een hogere macht de touwtjes heeft overgenomen. Dick ervaart deze macht: ‘Deze leegte was het bewijs. Het bewijs dat er geen “misschien” meer bestond.’ (p. 213) Le Roy's desintegratie is een feit. Zijn poging hieraan te ontkomen heeft tot niets geleid. Maatschappelijk | |
[pagina 67]
| |
zal hij wel weer een baantje vinden in een bioskoop of kroeg, wat hem weer op het vertrouwde pad van het voyeurisme zal brengen. In zijn binnenwereld zal hij terugvallen op zijn postzegelverzameling. Twee onverzoenbare werelden die zijn leven tot een wanhopige leegte maken. In feite is er niets veranderd. Hij is alleen een ervaring rijker geworden. Maar het metafysische in hem herneemt met meer kracht haar rechten. Iedere mogelijkheid tot zelfbepaling, ieder initiatief om te komen tot een geïntegreerde persoonlijkheid lijkt hem nu definitief ontvallen te zijn. De werkelijkheid, waarin Le Roy nu zelf een machteloze ‘mollige marionet’ (p. 214) is geworden, zal zichzelf ontrollen. | |
SlotOver de typologieënkwestie is ook hier het laatste woord niet gesproken. Wel is het naar wij hopen duidelijk geworden, in welke zin Vestdijk zijn religietypologie heeft ontworpen, en hoe zij derhalve in de interpretatie dient gehanteerd te worden. Het op deze wijze aanwenden van extra-literaire gegevens heeft een ander licht geworpen op de innerlijke strijd, die Pieter Le Roy doormaakt in de roman De ziener. Le Roy's grootste tekortkoming is zijn gebrek aan zelfaanvaarding, waardoor hij zich nooit ten volle tot een geïntegreerd mystiek-introspektieve persoonlijkheid zal ontwikkelen. En nooit zal hij ten volle de vrijheid verwerven, die hieraan gepaard gaat. Het zuivere beschouwen zal voortdurend worden ondermijnd door begeerte: zijn hang naar het doorleven van een intens emotioneel moment. Slechts in zijn verbeelding is Le Roy een god; in daden en begeerten is hij de slaaf der omstandigheden. Zijn irreëel streven een synthese in zichzelf te bewerkstelligen van de mystiek-introspektieve en de sociale mens, doet hem uiteindelijk in een proces van desintegratie terecht komen. Zijn poging nog iets van zijn ideaal te konkretiseren in een afgeleide werkelijkheid, die hij zelf vorm wil geven, mislukt. Zijn kreaturen, Dick en juffrouw Rappange, onttrekken zich aan zijn macht, en Le Roy wordt zelf een marionet in zijn eigen verbeeldingsrijk. Iedere nieuwe romanpersoon bergt een nieuwe wereld in zich, waarvoor de kritikus oog moet hebben. Wanneer hij hiervoor gebruik meent te moeten maken van extra-literaire gegevens, als bijvoorbeeld Vestdijks typologieën, dan moet zorgvuldig aandacht worden besteed aan de wijze | |
[pagina 68]
| |
waarop zij zijn gekoncipieerd en tot welke verbijzonderingen zij zich lenen. Pas dan kan van een verantwoord gebruik gesproken worden ten aanzien van het verbijzonderendste aller fenomenen: het kunstwerk. |
|