| |
| |
| |
Hans Noordermeer | Langs de locaties van ‘Het spook en de schaduw’
De topografie
In ‘Het spook en de schaduw’ komt een lange rij topografische aanduidingen voor, die afwijken van de werkelijkheid, maar wie er enige moeite voor doet, zal snel door Vestdijk's mystificaties heenkijken. We zien dan, dat Vestdijk de roman laat spelen in de omgeving van de Tiroolse hoofdstad Innsbruck. Met een kaart van Innsbruck en omgeving in de hand (zie de schetskaart op blz. 42) vinden we zonder veel moeite de rivieren de Inn en de Sill, die, nog in de stad zelf, onder een scherpe hoek samenstromen. Verder wordt het ons al gauw duidelijk dat het ‘Diedinger’ gebergte uit het boek in werkelijkheid Mieminger Gebergte heet, en dat ‘Patrei’ Matrei (am Brenner) moet zijn; Pfaffenhofen is door Vestdijk verandert in ‘Nonnenhofen’ en de berg Serles is omgedoopt in ‘Erles’. Het klooster ‘Maria Erlrast’ is ook al geen fantasiebeeld van Vestdijk, alleen de naam ervan is dat. In werkelijkheid heet dat klooster Maria Waldrast. Overigens heeft Vestdijk al eens eerder over de Serles geschreven, en wel zonder naamsverandering, namelijk in ‘De rimpels van Esther Ornstein’. Toen wist Vestdijk zeker, dat het ‘die beroemde berg van Goethe’ was. In ‘Het spook’ lijkt Vestdijk minder zeker van zijn zaak. Terug naar ‘Het spook en de schaduw’: het dorpje Welfs moeten we nog ergens plaatsen. Er dienen zich hiervoor twee mogelijkheden aan: voor beide bestaan evenveel aanwijzingen. Blijkbaar heeft Vestdijk de hem toegelaten vrijheid genomen beide plaatsen literair samen te nemen. Het ene dorp is Telfs, dat aan de voet ligt van het Mieminger Gebergte en waar aan de andere kant van het dal van de Inn het veel kleinere Pfaffenhofen ligt, waarmee het een station deelt (het station ‘Welfs-Nonnenhofen’ in het boek). Het andere dorp is Fulpmes in het Stubaital. Fulpmes ligt aan de voet van de Serles, (Matrei am Brenner ook, maar aan de andere
kant), bovendien vindt men bij Fulpmes tegen de hellingen van de Serles, het Kriegerfriedhof und Heldengedenkmal, in de volksmond Heldengedenkfriedhof genoemd. Tenslotte: Fulpmes kan men vanuit Innsbruck per spoor bereiken: met de Stubaitalbahn, die zich schommelend en draaiend door en over de heuvels slingert.
| |
[pagina 42-43]
[p. 42-43] | |
| |
| |
Innsbruck, ‘de stad’, waar de roman begint met de ontmoeting tussen Holk en Genzmer, en waar later Peter Höllriegel en zijn kameraden een schuttersfeest bezoeken. ‘Torens, de omarmende rivier met haar bruggen’, en op de achtergrond de berg Serles: ‘de Erles van Goethe of van welke andere eminentie ook’.
| |
Een reisverslag
Tussen 28 augustus en 2 september 1979 zwierf ik door het gebied waar de roman speelt, om wat herinneringen aan het boek op te halen. Tijdens deze rondwandelingen heb ik de gelegenheid te baat genomen om de aandacht van het publiek te richten op het werk van Vestdijk. Dit onder andere om mijn aanwezigheid en activiteiten op de locaties te verklaren. Ook bij het houden van interviews, c.q. het vragen naar de (on)bekende weg vond ik het beleefder om eerst wat reclame te maken voor het werk van Vestdijk. Hieronder wat ervaringen in de volgorde waarin ik ze opdeed.
Eerst zocht ik in Innsbruck zelf naar de landtong, die het moment van samenstromen van de Inn, een grote rivier met de i vooraan, en de Sill,
| |
| |
De landtong tussen de Inn en de Sill, waar Holk professor Genzmer vond. De rivier op de voorgrond is de Sill, ‘een vuilgele bergstroom, die zijn bestemming zocht langs een slordige stenen schoeiing’. In de verte, bij de punt van de landtong, is de Inn zichtbaar. Genzmer moet aan het eind van de landtong gezeten hebben, aan de Sill-zijde.
een kleinere rivier met de i ergens in het midden, uitstelt. Die landtong is voor de eenvoudige toerist te goed verstopt om er bij toeval op terecht te komen. Er staat een gasfabriek, die de toegang vrijwel geheel afsluit en die bovendien met bordjes ‘Verboden toegang’ en ‘Levensgevaarlijk’ het grote publiek uit de buurt houdt. In de tijd dat Vestdijk hier was en gegevens verzamelde voor ‘Het spook en de schaduw’, stond er op de plaats van de gasfabriek een ‘Fischbetrieb’, waardoor het zeker niet moet worden uitgesloten, dat de landtong toen veel gemakkelijker te bereiken was. De landtong is zo'n 80 meter lang, vijf meter breed en hij steekt 's zomers een meter of twee boven het water uit. Bovenop de landtong vindt men genoeg ruimte voor één voetpaadje. Aan weerszijden daarvan staan bomen en wat struiken en beneden, bij het water, liggen grote rotsblokken, waarvan men, met Holk, gerust mag aannemen, dat een gepensioneerd professor het er moeilijk mee kan krijgen. Hier en daar ziet men tussen deze rotsblokken nog wel een minuscuul strandje
| |
| |
Fulpmes-Bahnhof, het station ‘Welfs-Nonnenhofen’ uit de roman. Dit stationnetje, met hekje en al, voldoet nog steeds volledig aan de beschrijving die Vestdijk ervan geeft.
gloren. Ik schreef reeds, dat men niet bij toeval op de landtong terecht kan komen, maar een beetje brutale speurder komt er toch wel. Zo'n bezoeker negeert alle afschrikwekkende bordjes en laat zich vervolgens door een kantinejuffrouw van de gasfabriek vertellen, dat hij op een muurtje moet klimmen van 25 cm. breed (met een afgrond naar het water ernaast) en over dit muurtje moet lopen om uit te komen op een paadje, dat direkt langs het hek van de gasfabriek loopt en dat tenslotte overgaat in het smalle paadje van de landtong. Een andere manier om op de landtong te komen: klauterend over de rotsblokken langs het water. Toen ik er was, zat er op één van die rotsblokken een wat oudere man te zonnebaden. Omdat hij daar naakt zat, voelde ik me een beetje te ...om hem te vragen, of hij er 15 jaar tevoren ook al zat.
Ook nog in Innsbruck, ter hoogte van de middelste van de drie bruggen bij het centrum van de stad, trof ik de ‘Ottoburg’, in werkelijkheid Ottobrücke genaamd. Dat is een horecabedrijf, waarvan ik me prima kon voorstellen, dat een Duitse prof er graag een Steinhäger gaat drinken. Ik
| |
| |
De Stubaitalbahn, het bergspoortje dat Fulpmes met Innsbruck verbindt, en dat schommelend en knarsend, met vele verwarrende bochten zijn weg door het bergland zoekt.
voelde me er tenminste niet thuis.
De volgende dag stapte ik in de trein naar Telfs, een plaatsje 30 km. westelijk van Innsbruck in het Inndal, dat het station deelt met het kleinere dorp Pfaffenhofen, gelegen aan de andere kant van de Inn. (Het station ligt in Pfaffenhofen). Vanuit Pfaffenhofen ziet men achter Telfs het Mieminger gebergte oprijzen. Op de hellingen van deze bergen ligt het pension Gerhardhof (‘Gerhartshof’ in de roman), dat vanuit Pfaffenhofen aan het oog is onttrokken door bossen. De juffrouw van de toeristeninformatie in Telfs vertelde me, dat ze in verband met haar studie zeer geinteresseerd was in wat ik over Vestdijk vertelde en ze vond het
| |
| |
Gasthof und Pension Gerhardhof, dat model stond voor het pension ‘Gerhartshof’ van Frau Höllriegel, Peters moeder.
jammer, dat ‘Het spook en de schaduw’ niet in het Duits of Engels was vertaald. Ze noteerde de titels van de romans die dat wel waren. Met behulp van een wandelkaart van de omgeving van Telfs, die ze mij kon leveren vond ik mijn weg naar de Gerhardhof. Leesbare nieuwe en haast onleesbare, maar veel interessantere, oude wegwijzers stonden mij eveneens terzijde. De familie Volgger, eigenaar van de Gerhardhof, vertelde mij iets over de geschiedenis van het pension. Hun verhaal over met name de ontwikkeling van het uiterlijk van het gebouw werd geillustreerd door tekeningetjes van gasten in het gastenboek en een schilderij op de gang. Op een oude prospektus stond bijvoorbeeld nog niet de dakkapel, die er al wel was, toen Vestdijk er verblijf hield. Verder bladeren in het gastenboek leverde overigens geen sporen van Vestdijk op.
De derde dag bezocht ik het klooster Maria Waldrast. Dit klooster ligt op de hellingen van de Serles, op een soort zadelpunt tussen de Serles en een veel lagere berg ten noorden ervan. Men bereikt het klooster via Matrei
| |
| |
De Gerhardhof met op de achtergrond het witte Diedingergebergte, ‘een helwit maanlandschap’ oprijzend uit golvende groene bossen.
| |
| |
‘Het heldenkerkhof lag op de laagste boshellingen van de Erles’. Dit Heldengedenkfriedhof stamt uit de eerste wereldoorlog. In de tweede wereldoorlog is de begraafplaats uitgebreid met een aantal loze herdenkingsgraven voor gevallen Fulpmessenaren.
am Brenner in het oosten, of via Fulpmes in het Stubaital in het westen. Vanuit beide plaatsen leiden er kruiswegen (eenvoudige voetpaden) naar het klooster. Parallel met de kruisweg uit Matrei loopt ook nog een geasfalteerde autoweg. Mijn tocht voerde langs Fulpmes, dat ik bereikte vanuit Innsbruck met het treintje van de Stubaitalbahn. In enkele oude, houten wagonnetjes rijdt men vanaf een speciaal stationnetje, wat buiten het centrum van de stad gelegen, in enkele grote serpetines de berg op en draaiend en schommelend bereikt men, na een half uur lang te hebben genoten van het uitzicht, het stationnetje van Fulpmes. Dit stationnetje, met hekje en al, voldoet nog steeds volledig aan de beschrijving, die Vestdijk ervan geeft in de roman. Vanaf het stationnetje, iets boven het centrum van Fulpmes gelegen, heeft men een prachtig uitzicht op de Serles en men kan al meteen het Heldengedenkfriedhof ontwaren. Ook hier staan bordjes om de toerist de weg te wijzen: ‘Weg zum Kriegerfriedhof und Heldengedenkmal’. Het kerkhof heeft alles bij elkaar zo'n vijftig graven en stamt uit de tijd van de Eerste Wereldoorlog, toen er
| |
| |
Het Servieten-klooster en pelgrimsoord Maria Waldrast, ‘Maria Erlrast’ in de roman, een ‘hooggelegen burcht van vroomheid en handelsgeest’, ‘tegelijk logement en kroeg’.
| |
| |
De Series met op de voorgrond het klooster Maria Waldrast.
door de aanwezigheid van een militair hospitaal in Fulpmes behoefte bestond aan een aantal oorlogsgraven voor slachtoffers uit diverse hoeken van het toenmalige Oostenrijks-Hongaarse rijk. In de Tweede Wereldoorlog is de begraafplaats uitgebreid met een aantal loze herdenkingsgraven voor gevallen Fulpmessenaren. Vijf kwartier na het kerkhof was ik bij het klooster. Door tijdgebrek (ik had in Innsbruck de trein gemist) ben ik er helaas niet toe gekomen om uitgebreide gesprekken aan te knopen met aanwezigen. Nadat ik de situatie op een aantal dia's had vastgelegd en na het gebruiken van een inmiddels noodzakelijk geworden verfrissing in het horecagedeelte van het klooster, moest ik me alweer naar Fulpmes spoeden, om de terugreis naar Innsbruck veilig te stellen. Het laatste treintje rijdt niet zo laat als men zich door de roman zou kunnen laten wijsmaken. Misschien was dit in een minder geautomobiliseerde tijd anders dan nu.
| |
| |
De kruisweg van Matrei naar Maria Waldrast.
Een dag later slaagde ik erin, om vanuit Innsbruck de Serles in het zicht te krijgen. Er staat sinds recente Olympische spelen een enorme skispringschans het uitzicht te belemmeren. Bovendien is door de afstand van de stad tot de berg (zo'n 15 kilometer) deze laatste meestal in dusdanige nevelen gehuld, dat men nauwelijks nog spreken kan van een domine- | |
| |
rende factor in het uitzicht, als men het over de Series heeft. Het is evenmin waar, dat men zich, om de Serles te ontlopen, zou moeten terugtrekken tot op het uiteinde van de landtong, waar mijn expeditie, net als de roman, begon.
|
|