| |
| |
| |
Hans Visser | Vrouwen in het leven en het werk van Vestdijk
Bij elke foto of reproductie - sommige zijn de lezers ongetwijfeld bekend, sommige zullen een boeiende surprise zijn - heeft Hans Visser een citaat geplaatst uit teksten van of over Vestdijk. In een aantal gevallen heeft de relatie die daardoor tussen foto of reproductie en geciteerde tekst gelegd wordt een speculatief karakter. De waarheid is en blijft tenslotte dat S. Vestdijk in een aantal opzichten samenvalt met Anton Wachter maar in een aantal opzichten ook helemaal niét. De uit de relatie illustratie - tekst voortvloeiende speculatieve suggesties komen uiteraard voor de persoonlijke rekening van Hans Visser. In enkele gevallen is nadrukkelijk aangegeven dat de tekst, soms in combinatie van bewerkte citaten, geheel afkomstig is van Hans Visser zelf. Zeer veel materiaal is intussen afkomstig uit de verzameling van Nol Gregoor, nestor en voortrekker onder de Vestdijk-specialisten aan wie we dus bijzondere dank verschuldigd zijn.
Redactie Vestdijkkroniek
| |
| |
Anna Vestdijk-Mulder, de moeder van S. Vestdijk. (Door vader Vestdijk gemaakte foto in het tuintje van het huis aan de Harlingse Spekmarkt).
‘Je werd naar de raarste dingen gestuurd, wat je eigenlijk niet wou. M'n moeder ook. Volgens vader zette ze haar licht onder de korenmaat en daar wond hij zich over op. Ik weet, dat ze het door de druk van m'n vader moeilijk heeft gehad. Ze was introvert, net als ik, dat is het wat me met m'n moeder verbond’.
(Uit een gesprek van Vestdijk met Bibeb, Vrij Nederland, 3 mei 1969)
| |
| |
Mevrouw Mulder-Margadant (1847-1925) (de grootmoeder van Vestdijk) en Ada Waterloo-Mulder (‘tante Nellie’ uit de Anton Wachtercyclus) (Photographie Société anonyme, Amsterdam)
‘M'n grootouders woonden in Amsterdam, en iedere zomer gingen wij er weken logeren. En ook dat betekende onderdompeling in een zeer bepaalde, vooral veel “rijkere” sfeer, een kosmopolitische die wonderlijk sterk door de kleinsteedse beïnvloedingen heen liep. Zo mag ik gerust zeggen dat de twee sferen - Harlingen - Amsterdam mij als kind gevormd hebben en dat was niet zo'n gekke kombinatie’.
(Uit Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk, gesprekken met Theun de Vries, de Arbeiderspers, 1968, pagina 42)
| |
| |
De jonge tante
Het ouder worden kon 'k bij weken tellen:
Men groeit zoo snel onder een vrouwenblik. -
Eens zei ze dof, dat 't huw'lijk steeds verstrikt
En minder brengt dan ouders wel voorspellen;
En daar 'k van Paul Heyse pas die novelle
Gelezen had, legde 'k haar uit, dat ik
't Heel goed begreep. ‘Je weet het op een prik,’
Lachte ze, ‘moet ik 't je moeder vertellen?’ -
Maar 'k zocht naar raad, - en in Paul Heyse's trant
Was 't, dat ik schor-romantisch haar aanspoorde
Ver weg te loopen naar een ander land,
Nog niet in staat om diep onder mijn woorden
Krachten te vinden die haar moeheid schoorden
Tot het verbreken van een levensband.
(Sonnet van S. Vestdijk voor A. Waterloo-M. 2 februari 1932) (S. Vestdijk: Verzamelde gedichten, 1971, pagina 88)
| |
| |
Cato Mulder (tante Jo uit de Anton Wachter-cyclus) (Atelier Z.D. Fraenkel, Amsterdam, ze is dan waarschijnlijk tachtig jaar)
‘Tante Cato Mulder die het Rijksmuseum voor hem ontsloot. De aanblik van het schilderij in het Rijksmuseum, waaraan de roman Sint Sebastiaan zijn naam dankt, stimuleerde wel het naakttekenen en de fantasie van de jonge tekenaar. Het naakttekenen is hem nooit verboden’.
(Uit Nol Gregoor: Simon Vestdijk en Lahringen, 1958, pagina 58)
| |
| |
Ada, Jeanette (Nettie) (en Mies) Mesker (Marietje en Jetje uit de Anton Wachter-cyclus)
‘Neef Kees (Herman Mulder) kreeg twee nichtjes tot zusje. Zij werden daarvoor ook van hun woonplaats Leeuwarden naar Amsterdam verhuisd, waar zij in de vakanties ook meestal verbleven. Zij spelen met Anton in het souterrain van het merkwaardige huis, dat ook nu nog aan de Plantage Middenlaan, bij een ingang van Artis, is te vinden’.
(Uit Nol Gregoor: Simon Vestdijk en Lahringen, 1958, pagina 59)
| |
| |
Met een verpleegster uit het Luthers diaconessenhuis in Amsterdam (foto gemaakt na Simon's blindedarmoperatie)
‘Hij lag er op een kamer met drie andere jongens en het was moeilijk voor hem, aan de ongewone situatie te wennen’.
(Uit Nol Gregoor: Simon Vestdijk en Lahringen, 1958, pagina 34)
| |
| |
Ruurtje Tuinhout-Krijtenburg (Janke uit de Anton Wachter cyclus, Ybeltje Kromhout uit De persconferentie)
| |
Verschillende baarden en Ybeltje
Ik ben 70 jaar, maar daarom kan ik Ybeltje nog niet vergeten. Niet dat een grote liefde, of ook maar een oppervlakkige verliefdheid mij aan haar bond. Zij vertegenwoordigde voor mij het prestige van de vrouw, dat was alles, en die vrouw was tegelijkertijd het dienstmeisje, dus iets onmetelijk ver beneden mij, iets dat mij ‘jongeheer’ noemde, - uit zichzelf, - en voor het overige niets slaafs had, en mij vanzelfsprekende lonken deed toekomen, alsof ze mij blauw water in het gezicht smeet, bij iedere gelegenheid die zich voordeed. Dit maakte mij matig verlegen, alsof ik toch wel ergens wist, dat zij, manziek als zij was, - dit wist ik maar al te goed, - een beroep op mij deed, waaraan ik, met meer durf, of meer zin, of gewoon meer brutaliteit, ongetwijfeld ook tegemoet gekomen zou zijn. Wat mij binnen de perken hield, zelfs in gedachten, was ongetwijfeld, dat zij een paar jaar ouder was dan ik. En dan ook natuurlijk, dat mijn hart dubbel en dwars bezet was.
(Uit S. Vestdijk: De persconferentie, 1975, pagina 9)
| |
| |
Klassefoto lagere school in Harlingen. Op de eerste rij links vooraan Anton Wachter. Op de tweede rij geheel rechts juffrouw Zijlstra (juffrouw Mobach uit de Anton Wachter-cyclus), op de bovenste rij derde van links Annie Vermeer uit de Anton Wachter-cyclus)
‘...toen de stem van juffrouw Mobach door het lokaal sneed: “Anton, een afkeuring!” Wat betekent dit? Een afkeuring?! Alles voelde hij onder zich wankelen’.
(uit S. Vestdijk: Sint Sebastiaan, derde druk, pagina 40)
| |
| |
Juffrouw Wouda. (Aan haar droeg Vestdijk het in 1932 gepubliceerde gedicht De jonge leerares op) (Juffrouw Welte uit de Anton Wachtercyclus)
De jonge leerares
't Was duid'lijk zelfs voor ons, verslonsde leeken,
Dat zij er in viel ongeprepareerd;
De les ging hortend, roestig, ongesmeerd,
En wij verzuimden niet een spaak te steken
In 't spinnewiel, waar zíj niet had geleerd
De draad niet te verliezen onder 't preeken
En dóor te trappen: 't weefsel was bezweken,
Zoodra zij zich naar 't bord had omgekeerd.
Mijn ijdel opstel, door haar uitgekozen,
Moest dienen om op geestelijk contact
Met thee en wijsbegeerte aan te sturen,
En op haar kamer kon men mij zien blozen...
'k Werd níet verliefd: voor d'r examen gezakt,
Kreeg ze van mij nog veel méer te verduren.
(Uit: S. Vestdijk: Verzamelde gedichten, 1971, pagina 182)
| |
| |
Lies Koning (Ina Damman uit de Anton Wachter-cyclus) (Foto voorjaar - zomer 1914, geheel links Lies Koning, met een nichtje en twee vriendinnen)
‘Mijn hele “kunstenaarschap” gaat b.v. regelrecht terug op de Ina Damman ervaring’.
(Uit een brief van S. Vestdijk aan Theun de Vries van 19 november 1943)
| |
| |
Marie Cense (Annie Vermeer uit de Anton Wachter-cyclus) (Foto uit april 1906, Annie Vermeer uiterst links)
‘Ze was en bleef toch Annie, hij zou met haar trouwen en van tijd tot tijd verliefd op haar worden, zoals hem dat nu al meer dan drie jaar geregeld overkwam, dat was nog iets langer dan hij Murk Tuinstra kende’.
(Uit S. Vestdijk: Sint Sebastiaan, derde druk, pagina 155)
| |
| |
Tjitske van der Staag (Marie van den Boogaard uit de Anton Wachtercyclus) (Op deze foto gekleed voor een avondfeest van de Leeuwarder Rijks-h.b.s.)
‘Zij ontmoette hem voor het eerst op de H.B.S. Zelf woonde zij op een boerderij in Herbayum, een gehucht dicht bij Harlingen. Hij fietste wel eens mee en dan vond zij zijn gefilosofeer boeiend om naar te luisteren. Hij sprak meer met meisjes dan met jongens. Uiteindelijk vond zij hem niet aantrekkelijk, hij was bleek en tenger, liep altijd wat voorover en droeg een korte broek boven lange, zwarte kousen, vaak met flinke gaten er in. Ja, heus!’
(Uit Nol Gregoor: Simon Vestdijk en Lahringen, 1958, pagina 105)
| |
| |
Nellie Pott (vooraan op de bank, links van Vestdijk die juist zijn hoofd omdraait)
‘Dichters (want om een dichter te zijn, hoef je nog geen goede verzen te kunnen maken) hebben nu eenmaal een licht ontvlambaar gevoel en ik kan er waarlijk niets aan doen dat ik mij tot je aangetrokken gevoelde en nog gevoel!’.
(Uit een brief van S. Vestdijk aan Z.M. Pott, geciteerd door Nol Gregoor in Sneon en snein, Wekelijkse bijlage Leeuwarder Courant, zaterdag 25 februari 1978, pagina 13)
| |
| |
Marie Schaap en To Brouwer (respectievelijk Marie te Lam en Tini Houtsma uit de Anton Wachter-cyclus). (Zittend eerste rij tweede van links To Brouwer die waarschijnlijk ook in het verhaal Pijpen voorkomt als ‘het dove meisje’). (Foto Handelsschool Haringen, 1918)
‘Hij wist alleen dat ze Marie te Lam heette (...) Haar bruin gezichtje deed hem wat aan Annie Vermeer denken, zijn eerste liefde, voor zo ver zoiets was na te gaan’.
(Uit S. Vestdijk: De vrije vogel en zijn kooien, 1958, pagina 260)
‘Hij was inderdaad verloofd geweest met een oudere vriendin van mij, die hij in een novelle (“Pijpen”) “het dove meisje” noemde. Zij was zeer muzikaal’.
(Uit een tekst van mevrouw J.F. Hos-van Dobben in de Harlinger Courant van 27 juli 1973. Zij komt zelf als de domineesdochter met rode mutsje voor in De vrije vogel en zijn kooien, als Vestdijk haar achterop fietst. ‘Er volgde een kort gesprek. De zoenen zijn fantasie, kloppen ook niet met mijn afwerende woorden’)
| |
| |
Johanna (Anna) Haverman-Vestdijk, zuster van Simon's vader, gehuwd met Gerrit Haverman. (tante Bertha uit de Anton Wachter-cyclus)
‘Je hebt misschien wel eens gehoord van de homerische veldslagen die ik met tante Haverman leverde. Als student heb ik tweemaal bij haar gewoond. Zij was doodgoed, maar van een potsierlijke heerszucht’.
(Uit: brief van S. Vestdijk aan J. Andreoli-Vestdijk van 14 november 1961)
| |
| |
Rebecca de Haan-Polk (Esther Ornstein in de Anton Wachter-cyclus) (foto's uit augustus 1918, Bergen aan Zee) (in bezit van Nol Gregoor)
‘Joodse afkomst bleek tenslotte bezwaar, niet uit principe, maar instinktmatig. Gering sex-appeal ondanks mooiheid. Ze was later verpleegster bij Piet (prof. Ruitinga), verloofd met een jood. Zoek haar eenmaal op. Is boos dat ik niet vaker kom’.
(Uit S. Vestdijk, Aantekenschrift, Letterkundig museum, Den Haag)
| |
| |
Het boek dat Anton Wachter samen met Fietje kocht (Maria en Belia van Eldik komen als Fietje en Clasina Melchior voor in de Anton Wachtercyclus)
‘In mijn studententijd vrijmoedig geleefd. Die twee zusters op de Overtoom dat is letterlijk zo gebeurd. Ik heb mijn ouders er wel buiten gehouden. Toen het afgelopen was, heb ik het mijn moeder verteld, niet aan mijn vader’.
(Uit: gesprek van S. Vestdijk met Bibeb, Vrij Nederland, 3 mei 1969)
| |
| |
P.M.J. Blankenstein (Nel Blanken uit de Anton Wachter-cyclus) (Zij was lid van het ASVA-in de Anton Wachter-cyclus meisjescorps genoemd. Zij is door hem eenmaal per fiets naar huis gebracht. Voor haar publiceerde hij in 1922 Aan... in de USA-almanak)
Aan...
O blanke vrouw, o balsemend behagen,
In doodsstrijd, etter, veege rottingspracht
Heb ik mijn jongen wil om ù verkracht,
Treed nauwgezet in barsch-gesloten dagen.
Ik zie ons beide 't zwoele ziekbed schragen,
Waarin een achterstallig leven lacht;
Ik, die van 't leven wèllust heb verwacht,
Ik zie mij nu de pijn in wellust dragen.
En dààrom is, o vrouw, mijn hart gevangen
In strenge welving van uw killen mond,
In milde lijn van nachtdoorwaakte wangen:
Eén vage kus in witten morgenstond...
Mijn hùnkerende ziel, die u in pijne vond,
Geeft liefdesweerklank in het zoetste doodsverlangen...
| |
| |
Joukje A (Anna Heldring uit de Anton Wachter-cyclus)
‘Na Heleen plan Joukje Appeldoorn te benaderen. J.A. en de astrologie die mij troostte. Heleen zeker een der allermerkwaardigste vrouwen in mijn leven. In Gestel nog brieven en pakjes van haar. Joukje Appeldoorn overweldigende indruk toen ik haar voor het eerst op college zag (bij Noordenbos?) Net als Mick. Leek niet op Lies Koning. Friezin, inlichtingen bij Boer, die zelf op haar verliefd bleek te zijn. Ik maakte gedichten. Zonsondergang, gedicht voor haar. Ze was het enige mooie meisje in mijn leven. Vond ze zielig’. (Heleen = Hélène Burgers)
(Uit: S. Vestdijk, Aantekenschrift, Letterkundig museum, Den Haag)
| |
| |
Diverse verpleegsters (fascimile uit S. Vestdijk, Aantekenschrift, Letterkundig museum, Den Haag)
‘Na Joukje alleen nog verpleegsters: zuster Hilda Wieringa (Hilda Heringa in de Anton Wachter-cyclus), Groningse bij prof. Ruitinga, klein, blond en vrolijk; zuster Dijkstra (Zijlstra), hoofdzuster bij Brouwer, typisch gezicht, benaderd per brief, doch direct afgewezen; Anneke van Gelder (Hanneke van Gelder) uit Den Haag, klein, tenger, enige tijd briefwisseling; Tiny Iddink (Gerrie Immink), donker blond, knap, wel verliefd op haar; Lidia Adriani (Ellie Adriaanse), aangebracht door Herman de Vries; en zuster Anna de Vroom (Marie Klaassen), de bekroning.
(tekst van J. Visser naar opmerkingen van S. Vestdijk in het Aantekenschrift)
| |
| |
De dokter en het lichte meisje (Ida M. - Willempje in de roman -, foto 28 september 1928 in Noordwijk aan Zee. Waarschijnlijk heeft Vestdijk haar beschreven in het gedicht De onderbroken wandeling)
| |
De onderbroken wandeling
Nu zou ik je gaan haten, blond stuk steen.
Ik was verliefd, of meer, en naar het scheen
Kon jij de bedevaart met mij verrichten
Naar 't boersche landschap met de stroomgezichten,
Waar ik een jeugd vond, vroeger steeds alleen.
Het witte brugje schemert míj alleen,
Niet voor jouw domme smalen, blond stuk steen;
Of dacht jij te bepalen, dat ik graten
Afkloof en mij met dooden in ging laten,
Jij, die het leven hooghield, naar het scheen?
| |
| |
Toen toonde je berouw, want naar het scheen
Was ik in 't bosch verpletterd. Alleen
Durf je over 't brugje terug te loopen,
Maar met mij nimmer meer, ook waar ik open
Stond voor verzoening met een blond stuk steen:
Want 'k zou je kunnen haten, blond stuk steen,
Tot in ditzelfde water, naar het scheen
Ondiep, maar zeer geschikt een val te aanvaarden,
Dien volgens oud gebruik een steen bezwaarde.
En daarom ging 'k terug, - geheel alleen.
(Uit S. Vestdijk, Verzamelde gedichten, 1971, pagina 122)
| |
| |
Maria S. (Else Böhler uit de gelijknamige roman)
‘Else Böhler, die ik als levende persoon wel even de eer wil geven, dat zij, de Duitse, en een onervaren meisje, zo anti-Hitler is geweest als wij allen, zodat ik het spektakelstuk aan het slot van de roman beter had kunnen vervangen door de tragedie van trouw, die ik toen nog niet kon voorzien, en waarvan de bijzonderheden mij eerst 28 jaar later geopenbaar zouden worden’.
(Uit: S. Vestdijk: Mijn betrekkingen tot Nijgh en van Ditmar, in 5 auteurs over hun uitgever, 1962, pagina 114)
| |
| |
De moeder van Vestdijk met Simon, een nichtje en een neefje. De laatste stond model voor Fré Bolderhey uit De redding van Fré Bolderhey. (Foto huis Daal en Bergselaan, Den Haag)
‘Toen ik weer eens een paar maanden bij mijn ouders in Den Haag woonde, zat ik op het bovenachterkamertje van Else Böhler (van drie jaar later) gedichten te corrigeren toen mijn nichtje, dat bij ons thuis werd opgevoed bovenkwam met de mededeling: Er is een meneer Du Perron voor je. Een derde godsoordeel thans met levende personen, en zelfs een echt kasteel. Dit is het meest bevredigende moment geweest uit mijn literaire loopbaan: daarna kon alles nog maar tegenvallen’.
(Uit S. Vestdijk, Gestalten tegenover mij, 1962, pagina 40)
| |
| |
Gedicht voor Simone. (S.E. aan wie Hotel du Grand Miroir is opgedragen is waarschijnlijk Simone Sechez)
‘Du Perrons eerste vrouw Simone Sechez, van wie Du Perron toen juist gescheiden was, en met wie Vestdijk een intieme relatie aanknoopte die tot veel komplikaties aanleiding gaf. Du Perron schrijft in dit verband het volgende aan Vestdijk: ‘Ik kan je wat deze historie betreft in één zin alles zeggen: ik voel me voorlopig als een outsider, “geboeid” door wat er gebeurt en gebeuren kan. Eerst als er voor jullie beiden iets spaak loopt, zal ik mij er wel daadwerkelijk mee moeten bemoeien’.
(tekst Hans Visser)
| |
Hôtel du grand miroir
Rue de la Montagne, Brussel
Voor S.E. -
Er kwam een dag, dat de propriétaire
Zijn laatste geld verzwolg, met haar geduld:
‘Réel'ment, ça n'va plus, m'sieur Baudelaire!’
Haar boezem scheen door toorn hoog opgevuld.
Zooals een hond die van kou ineenkrult
Bleef hij dien dag, rechts van de étagère,
Angstig zitten, - zijn hoofd vlak bij 't verguld
En groez'lig kapsel eener gipsbergère.
Daar wachtte hij tot zij wéer dreigen kwam -
Haast als zijn moeder - en zijn ziel wegnam
Na 't geld, zooals de and're dat wou doen;
Hij vreesde, haar dien ganschen dag verwachtend,
Zóozeer, dat 't eens per jaar, onder den nachtwind,
Hier steeds nog kraakt als vloek tegen 't fatsoen.
| |
| |
Ans Koster-Zijp (foto WN van Oest, Doorn, 22 november 1947)
‘Zij was geen intellectuele - anders was ze nooit mijn compagne geworden - verheugde zich in een soliede burgerlijke levensopvatting (les extremes se touchent), zonder mij iets van dien aard te willen opdringen (tenminste mij niet). Zij had zangles gehad, maar haar mooie alt werd reeds in die jaren door sluipende stembandverlamming bedreigd. Zelfs meepraten over muziek kon zij niet. Men zoeke hier geen invloed van mij - en wanneer iets haar te hoogging, zweeg zij. Ik vind dit een deugd’.
(Uit S. Vestdijk, Gestalten tegenover mij, 1962, pagina 140)
| |
| |
Anne Bonney (Lady Jane uit Rumeiland)
‘Wel herinner ik me op een wandeling door de bossen bij Doorn (met de honden uiteraard) een gesprek over de vrouwenfiguren die een schrijver maakt. Hij sprak toen met enige hartstocht over Lady Jane (Rumeiland) en gaf toe dat hij met haar een reëel portret had gegeven’.
(Uit een brief van Theun de Vries aan J. Visser, 12 februari 1981)
| |
| |
Jeanne van Schaik-Willing (foto uit 1946)
‘Ik leerde Vestdijk kennen in de winter van 45-46, toen ik het Concertgebouw bezocht waar “De vrije Katheder” een middag had belegd en Vestdijk een lezing hield over “Pastorale 1943”. Na afloop nodigden de organisatoren mij uit om met nog een stel schrijvers en geestverwanten samen met de auteur en zijn vrouw Ans te gaan eten in societeit de Koepel. Ik zei tegen Vestdijk, dat hij nu ook diende kennis te maken met de geestige schrijfster van oa, Gabriel’.
(Uit een gesprek van de schrijfster met Bibeb, Vrij Nederland, 2 november 1968)
| |
| |
Henriëtte van Eyk
‘Ik ontmoette Simon voor het eerst nadat hij een lezing had gehouden in het Concertgebouw en met groot gezelschap waaronder Jeanne van Schaik en Bertus Aafjes was afgezakt naar de nu niet meer bestaande societeit “De Koepel” (...) Simon stelde me voor aan zijn huisgenote, mevrouw Koster. De kennismaking deed me niet veel, maar later heb ik me gerealiseerd dat ik op dat ogenblik in contact was gekomen met iemand, die ik later - zonder het te willen - veel verdriet heb gedaan maar die ook zowel in Simons leven als in mijn leven, veel kapot heeft gemaakt. Er zijn tijden geweest dat ik Ans Koster kort en klein had willen slaan, maar achteraf beschouwd geloof ik toch dat we haar dankbaar moeten zijn, want zij was het die in dat sombere huis in Doorn “een machientje” zoals Simon het uitdrukte - liet draaien en waardoor hij werken kon’.
(Henriëtte van Eyk, Maatstaf 1971, pagina 272)
| |
| |
Mieke Vestdijk-van der Hoeven. Voor haar schreef Vestdijk het gedicht Aan een jonge tekenares.
| |
| |
Ariane. (tekening van S. Vestdijk, door hem op vijftienjarige leeftijd getekend naar het beeldhouwwerk Ariane van JH von Dannecker (1758-1841) maar koos daarvoor de achterkant!
| |
| |
Tenslotte is er nog een aantal vrouwen van wie, ook zonder beschikbare illustraties, in elk geval in relatie tot het leven en werk van Vestdijk gewag dient te worden gemaakt:
Annie Pool. Zij stond model voor Corrie Meursing in de Anton Wachter-cyclus. In De beker van de min (1957 pagina 40) luidt een citaat: ‘De tere, bleke, ook donkere, zeer stille, zeer beheerste Corrie Meursing in wie hij enkele weken lang een nieuwe Ina Damman meende te mogen begroeten’.
Annie B. Zij stond model voor Gonnie Ruhling. In De vrije vogel en zijn kooien (1958, pagina 260) staat over haar te lezen: ‘Dat hij verliefd was, leek hem zo vanzelfsprekend, dat hij niet eens de moeite nam zich te ontveinzen wat hem in Gonnie Ruhling niet beviel. Hij was veel te blij nog echt verliefd te kunnen worden, daar was hij de eerste uren gelukkiger mee dan met de verliefdheid zelf, waarvan hij maar moest afwachten wat er de volgende dag van overgebleven zou zijn’.
Helene Burgers. Ten dele stond zij ongetwijfeld model voor Stan Vastenou in de Victor Slingeland-cyclus. In een brief aan Daisy Wolthers van het Letterkundig Museum van 28 februari 1974 schrijft haar dochter: ‘Zij nam Vestdijk in 1924 mee naar huis in Amersfoort. Een paar maanden heeft hij er gelogeerd en kwam later ook wel telkens een tijdje terug. Zij moedigde Vestdijk aan zich in muziek te uiten. Hij had de voorkamer, waar de piano stond, kwam er soms dagenlang niet uit, vooral als mevr. Burgers er niet was. Het gedicht ‘Riem zonder eind’ (Vestdijks eerste gepubliceerde gedicht) is door toedoen van Helene Burgers gepubliceerd in de Vrije Bladen, derde jaargang, januari 1926)
Augusta Kämper. Stond model voor Augusta Seidl. In het op het Letterkundig museum aanwezige Aantekenschrift noteerde Vestdijk: ‘Duitse uit München, dochter van kunstfotograaf, die hollands sprak en vaag bohemien leven leidde. Viste haar op in de U.B. Beroerdste voorhoofd ooit gezien. Mocht haar niet in Americain ontmoeten’.
Frieda Belinfante. Stond model voor meisje Filarski. Uit het Aantekenschrift: ‘Meisje Belinfante, die later toen ik muziek wou studeren, mijn spel als onvakkundig brandmerkte’.
Diverse vrouwelijke patiënten tijdens de artsenpraktijk.
In een brief aan Theun de Vries van 27 augustus 1943 schreef Vestdijk: ‘Ouwehoeren met volksvrouwen, vooral als ze er een beetje aardig uitza- | |
| |
gen, was mijn liefste medische werk; ik was zelfs enigszins verliefd op een (RK) moedertje van 6 kinderen of daaromtrent: dit is zeker ook een van de (onbewuste) redenen geweest dat ik later niets meer aan de praktijk heb gedaan: mijn bezorgdheid mij in dgl. gevallen door de Eros te laten meeslepen. So wie so heb ik toch al eenig gedonder gehad in die vijf jaar, met dienstmeiden van collega's en zoo’.
Anneke (meisje van de administratie van de NRC)
‘Voor een van de meisjes van de administratie, Anneke, had Vestdijk een speciale belangstelling omdat ze op Ina Dannan leek en ik (Korteweg) fungeerde als postillon d'amour. En het kwam zo ver dat Vestdijk een afspraak maakte op een middag met dat meisje in de stad door te brengen. Maar waar kunnen we naar toe gaan? vroeg hij. Mijn advies was om haar mee te nemen naar de Diergaarde. Dat deed hij maar achteraf kreeg ik de indruk dat het geen groot succes was geworden. Anneke had een beetje moeite gehad hem te begrijpen, meende Vestdijk’.
(uit: P.G.J. Korteweg: Arm man met luxe leven. 1977, pagina 19)
Ilse Wertheim, Ro Sanders-Mansfeld (aan hen is Pastorale 1943 opgedragen) ‘Ik had twee “geëvacueerden” in huis genomen, zonder te weten, dat het Jodinnen waren. Ik wil niet beweren, dat ik het anders niet gedaan zou hebben, zoiets weet men nooit achteraf, of men weet het te goed. Langzaam ontdekte ik het feit, en tenslotte gaven zij het toe, waarop ik, met die bepaalde hersenloosheid en het gevaar, niet anders reageerde dan als op een interessant nieuwtje en een welkome bevestiging van mijn vermoedens. Maar gevaar liep ik inderdaad niet. Zij ook niet. Natuurlijk hadden zij voortreffelijk vervalste papieren, maar wat zijn papieren’. (Uit S. Vestdijk: Het dorp van de donder, in Gestalten tegenover mij, 1962, pagina 272)
Het meisje dat men nooit vergeet.
‘Behalve vertalen schrijf ik momenteel aan een novelle voor die bundel over een onderwerp van Van Kampen. Het onderwerp is ‘Het meisje dat je nooit vergeet’, - brrr! - maar ik vond iets niet erotisch, dat als gegeven wel aardig is (de meeste inzenders zullen zich wel tot erotiek beperken) (Uit een brief van Vestdijk aan Theun de Vries, 15 februari 1941)
In een brief van 8 maart 1941 eveneens aan Theun de Vries noteert Vestdijk: ‘Mijn “meisje” (Het gesprek in de directeurskamer) is klaar, het is het verhaal van een HBS-directeur, die een dame ontmoet, die het
| |
| |
meisje blijkt te zijn, dat hem vroeger geholpen heeft, toen hij als jonge leraar geen orde kon houden en bedreigd werd. De erotiek is hoogstens in verdunning aanwezig’.
Kinny Gablenz-Schuurbeque Boeije (Emy Crammacher in De schandalen)
‘Een keer ook is hij drie maanden lang verliefd geworden op een andere vrouw! Het kan me niet schelen. Je hoeft het me niet uit te leggen. Er valt niets uit te leggen. Ga asjeblieft weg en kom nooit meer terug. Maar altijd kwam Simon terug, altijd volgde er een weerzien’. (Henriëtte van Eyk in Dierbare wereld, 1973, pagina 246)
Beatrix Visser (Trix Cuperus uit De koperen tuin)
Adriaan van der Veen logeerde bij Vestdijk in Doorn toen Vestdijk hem vertelde dat hij verliefd was geraakt op de heldin van zijn net voltooide roman De koperen tuin. Adriaan van der Veen merkte dat de nogal onverwachte bekentenis, helemaal niet passend bij de neutraal vriendelijke gesprekken de avond daarvoor, hem niet makkelijk afging. ‘Ik ben aan een nieuw boek begonnen maar het is moeilijk’. Hij kon zich niet van Trix losmaken. (Adriaan van der Veen in de NRC van 26 maart 1971)
Saar Bessem.
‘Vind je goed dat ik Merlijn - dat Bert Bakker uitgeeft en eerst nog in Maatstaf plaatst - aan jou opdraag? Je hebt er zoo in meegeleefd, en er zelfs een werkzaam aandeel in genomen’. (Vestdijk in een brief aan Saar Bessem, 22 november 1955)
Twee lesbiennes.
‘In de Alpenroman met die twee lesbiennes. Ik had toen ik die roman ontwierp, nog een vrouwelijke hoofdpersoon nodig, maar ik zag haar alleen in grote trekken voor me; hoe ze precies zou zijn wist ik niet. Eerst had ik een kamermeisje willen maken, dat ik ergens in een hotel opmerkte, maar toen ik later in Oberstdorf in Beieren logeerde, viel mijn oog op een kellnerin, die mij meteen boeide; broodmager, niet mooi maar een fascinerend type. Dat was de vrouw die ik zocht’. Ik veranderde natuurlijk de kellnerin. De tegenspeelster vond ik op een zelfde manier op een boot op de Königsee. Toen ik die twee vrouwen een keer gezien had, was de roman als 't ware klaar, ik hoef hem alleen maar op te schrijven. Maar het gaat niet altijd op deze manier. (Uit Theun de Vries: Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk, 1968, pagina 129)
| |
| |
Marianne Hanselaar
‘Wel moet ik je nog vertellen dat het meisje van school, op wie jij wat lijkt (weinig), Maria van den Boogaard was (in leven Tjitske van der Staag) Ik bedoel: nu je Terug tot Ina Damman toch blijkt te kennen. Ik heb haar in twee etappen bemind, en zag haar twee jaar geleden terug bij Gregoor, die, groote gek als hij is, een soort familiereunie had belegd’. (S. Vestdijk aan Marianne Hanselaar, 18 juli 1961)
‘Wat Marianne Hanselaar zelf betreft: Ik vind mezelf dan ook helemaal niet een tragisch geval, vooral nu ik je nog geregeld zien kan en me steeds opnieuw verbazen over de fijnzinnigheid van het noodlot, dat mij in de vorm van een foto een zusterziel schonk, of een dochter, of een jonge moeder, of een hoogst bescheiden meesteres. (geciteerd uit Cultureel Supplement NRC Handelsblad, 12 december 1975)
Aan vrouwen opgedragen werken:
De koperen tuin (Helene Burgers)
Merlijn (Saar Bessem)
Muiterij tegen het etmaal (Jeanne van Schaik-Willing)
De vuuraanbidders (Ans Koster-Zijp)
Een Alpenroman (Ans)
Madonna met de valken (Kinny)
De leeuw en zijn huid (aan mijn vrouw)
Pastorale 1943 (Ilse Wertheim, Ro Sanders-Mansfeld)
De redding van Fré Bolderhey (Henriëtte van Eyk)
Romans in samenwerking met vrouwen geschreven:
De overnachting (met Jeanne van Schaik-Willing)
Avontuur met Titia (Met Henriëtte van Eyk)
Foto's welwillend beschikbaar gesteld door het Letterkundig Museum te Den Haag
Het is duidelijk dat een artikel over Vestdijk nooit volledig kan zijn. Na het gereedkomen van voorgaande bijdrage hebben verdere naspeuringen veel nieuw materiaal opgeleverd, wat altijd weer met even zovele vraagtekens gepaard gaat.
Met twee van de vrouwen die een rol in Vestdijks leven hebben gespeeld, willen we onze bijdrage afronden.
Door Nol Gregoor, die ook op andere wijze met dit artikel heeft gehol- | |
| |
pen, werden we geattendeerd op een foto van Kinny (Henriette) Schuurbeque Boeije in Ab Visser's boek over De Pauwhof, waar zij een regelmatige gast was.
Frans Leenderts stuurde een treffende opdracht voor Vera de Vries in Rumeiland. Vera de Vries, die later onder de naam Xaviera Hollander grote bekendheid heeft verworven als schrijfster. Zij was de dochter van Mick de Vries, met wie Vestdijk sinds zijn studententijd bevriend is geweest. Hij komt voor onder de naam Wevers in Heden ik, morgen gij.
Toen ik in de gezellige huiskamer van S. Vestdijk vroeg of ik hem mocht interviewen, nam de schrijver een gewillige houding aan, nestelde zich in zijn leren fauteuil, nam de kat op zijn schoot (een van de drie, een zwarte) en zei: ‘Vuur maar af’. (Interview met Xaffi de Vries, opgenomen in ‘Een tien voor tieners, Nijgh en van Ditmar, p. 90).
Kinny was een bewonderaarster van Simon Vestdijk en ze betrok zelfs een tijdlang een huis tegenover dat van de Doornse kluizenaar (Ab Visser in ‘Het klooster van Sint Jurriaan’; Pauwhofherinneringen, A.W. Bruna en Zoon, Utrecht, 1974).
Met dank aan het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum voor het beschikbaar stellen van het fotomateriaal.
|
|