Vestdijkkroniek. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Jane Fenoulhet | De scheppende eliteEen beschouwing van Vestdijks behandeling van de kunstenaar (I) als lid van de maatschappij (II) als individu. In Vestdijks romantrilogie Symfonie van Victor Slingeland speelt het thema van kunst en de kunstenaar een belangrijke rol, omdat het zo nauw met de verhouding tussen de twee hoofdfiguren verbonden is. Ik zal deze kant van de triologie in de tweede helft van dit artikel van naderbij bekijken, in het licht van enkele uitspraken hierover door de auteur zelf in zijn theoretisch werk gedaan, en die hierna aan de orde komen. Het zal de lezer niet verbazen dat iemand als Vestdijk, die als schrijver door een zo grote mate van overbewustheid gekenmerkt wordt, zoveel aandacht aan de kunstenaar en zijn rol in de maatschappij besteedt. Hij houdt ons een beeld voor van de kunstenaar als lid van een bevoorrechte elite, die om haar aanleg automatisch uitgekozen wordt in plaats van door de andere leden van de maatschappij. Vestdijk grondt zijn standpunt op eigen gevoelens, en deze intuïtie schijnt voor hem door zijn omgang met andere kunstenaars versterkt te zijn. De waarde van zulk een intuïtieve aanpak betwijfelt hij geen ogenblik, en mogelijke tegenargumenten tellen niet mee, want als zij met zijn standpunt niet in overeenstemming zijn, vertegenwoordigen zij, volgens hem, geen echte voorbeelden van scheppende kunstenaars. Daarom houdt hij zich in de ‘Symfonie’ zo vaak bezig met het beschrijven van de verschillen tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars en met het evalueren van de rollen die zij tegenover elkaar spelen. Vestdijks hele beschouwing berust op het idee dat de uitzonderlijke rol van de kunstenaar van nature onaanvechtbaar is. ‘De waarlijk scheppende kunstenaar leeft in en voor zijn werk, gaat hier geheel in op, en ziet vaak niets anders meer. Hij is schools volgens zijn eigen school. Volkomen te goeder trouw beschouwt hij de normen waarnaar hij schept als alleenzaligmakend’.Ga naar eindnoot1.) In het essay ‘De kunstenaar en de moraal’Ga naar eindnoot2.) spreekt het voor hem | |
[pagina 37]
| |
vanzelf dat de kunstenaar hoog boven de gewone burger staat. Verder vraagt hij zich af of de kunstenaar tegenover de maatschappij verplicht is om door zijn gedrag een voorbeeld te geven, en zo niet: moet dan de maatschappij het geval van de kunstenaar als een uitzondering beschouwen, om hem de grotere morele vrijheid te veroorloven, die zijn gevoelsleven misschien eist? Hier hebben wij met een tegenstelling kunstenaar/burger te maken. In de lezing Kunstenaar en oorlogspsychologie, die Vestdijk in het jaar 1937 op een conferentie van het ‘Kunstenaarscentrum voor geestelijke weerbaarheid’ hield, behandelt hij verschillende aspecten van oorlog apart met steeds een uiteenzetting van de positie van de kunstenaar tegenover die verschillende aspecten. Deze uiteenzetting wordt gebaseerd op algemene beschrijvingen van de hierbij betrokken karaktertrekken die voor de kunstenaar typerend zijn, en poneert onder meer een serie stellingen, die samen een definitie van het kunstenaarschap vormen. ‘En om dit algemene begrip, om het kunstenaarstype, is het ons hier te doen...’Ga naar eindnoot3.) In het licht van deze opmerking doe ik Vestdijk geen onrecht door stukken van zijn lezing afzonderlijk te beschouwen, om de definitie eruit te halen, wat inderdaad betekent dat ik Vestdijks woorden citeer zonder op de samenhang te letten. Het opvallendste van de lezing is de manier waarop de kunstenaar als individu geïdealiseerd wordt. Hij is anders: maar dit betekent niet dat hij buiten de maatschappij staat: hij staat erboven en niet erbuiten. ‘De kunstenaar is een individualist. Meer nog, - want het individualisme vooronderstelt en erkent een gemeenschap, waar het de antithese van uitmaakt, - de kunstenaar is autonoom, is een wereld “sui generis”, een monade...’Ga naar eindnoot4.) Ik moet hieraan toevoegen dat Vestdijk twee pogingen doet om deze verheerlijkende toon te dempen, maar ze vallen niet erg op tussen de vele cursieve zinnen, waarvan de bedoeling is dat ze nadruk leggen op de verheven positie van de kunstenaar. Zo geeft hij vrijwillig toe dat: | |
[pagina 38]
| |
‘... een kunstenaar als mens bovendien lid van een gemeenschap is, dat hij daarnaast deel uitmaakt van een geestelijke elite...’Ga naar eindnoot5.) In de praktijk plaatst zijn positie in de elite hem echter voor een keuze: hij mag zijn plichten tegenover de maatschappij opzeggen, maar alleen als zijn hogere morele plicht tegenover zichzelf en zijn roeping dat van hem eisen. Andere leden van de maatschappij - de ‘buitenwereld’ - kunnen op dit gebied niets van de kunstenaar verwachten omdat alles wat hij doet op zichzelf gericht is, ‘... omdat de activiteit van de kunstenaar niet meer disponibel is voor de buitenwereld. Dit is geen kwestie van speciale artistieke doelstelling: het lag in de natuur van de kunstenaar reeds opgesloten voor hij zich nog van zijn kunstenaarschap bewust was’.Ga naar eindnoot6.) Het geloof dat men van nature kunstenaar is en dat men dus kunstenaar genoemd kan worden ook als men niets schept, deelt Vestdijk met andere schrijvers die tot de ‘ivoren toren’-traditieGa naar eindnoot7.) behoren, zoals Thomas Mann. Zulke schrijvers geloven in een bijzondere artistieke persoonlijkheid en dat men, zoals b.v. in het geval van Goethe's Werther, nog kunstenaar zijn kan zonder de goede uitingsvorm ooit gevonden te hebben, terwijl Mann zo ver gaat dat hij mensen in zijn boeken zet die als kunstenaars poseren: zij brengen een werk tot stand zonder echt geschapen te hebben (bv. de schrijver Detlev Spinell in de novelle Tristan). Het is niet mijn bedoeling een volledige discussie van Vestdijks standpunt betreffende de rol van de kunstenaar in de maatschappij te leveren. Zijn traditioneel gezichtspunt zal de lezer al eerder tegengekomen zijn, en binnen de perken van zijn individualistische elitaire aanpak kan hij wel degelijk een bijdrage leveren aan de discussie over kunst en kunstenaarschap in de vorm van theorieën over verschillende categorieën kunstenaars. Ook probeert hij het essentiële van het kunstenaarschap te ontdekken, niet alleen in zijn theoretisch werk, maar ook in zijn fiktie; vooral in de romantrilogie Symfonie van Victor Slingeland. Men mag niet vergeten dat | |
[pagina 39]
| |
hij ons een subjektieve evaluatie van de kunstenaarsrol aanbiedt - er zijn geen bewust politieke gevolgtrekkingen. In verband hiermee wil ik de trilogie behandelen in het kader van de kunstenaar als bevoorrecht lid van de maatschappij, zonder over de auteur vanuit een politiek/ideologisch standpunt te oordelen. | |
IIn het centrum van de Symfonie staan twee kunstenaars, S en Victor Slingeland, en door middel van de beschrijving van hun leven en werk worden wij naar abstraktere kwesties betreffende kunst en kunstenaarschap geleid: ten eerste de kwestie van hoe de kunstenaar zelf zijn roeping opvat - d.w.z. zijn rol in de maatschappij en de psychologische werking hiervan; ten tweede, de discussie over de essentiële aard van het kunstenaarschap, die nadruk legt op de verschillende kunstenaarstypen, die tot de verscheidene kunstvormen leiden. Vervolgens worden S en Victor als individue bekeken: hoe zij alle twee te lijden hebben van hun kunstenaarschap. Daarna zal ik tot de algemene discussie overgaan. Men hoeft, volgens Vestdijk, de kunstenaar niet te benijden om zijn bevoorrechte positie die hem als buitenstaander en martelaar in naam van de kunst doet leven. De misère is onvermijdelijk, want zijn roeping schept psychologische moeilijkheden die zijn verhoudingen met anderen verstoren. Dit thema komt in het eerste boek vaak voor, en ofschoon het wel in de volgende twee voortgezet wordt, wordt er niets gezegd wat in Het glinsterend pantser niet terug te vinden is. De titel zelf geeft het hoofdschema al aan doordat zij als metafoor voor Victors huidziekte dient die zijn isolatie symboliseert (zie beneden). Zou men op grond van de titel gerechtigd zijn te zeggen dat dit onderwerp in het eerste boek centraal gesteld is? Zeker valt het hier het meest op, om zich in de opvolgende romans op de achtergrond terug te trekken, terwijl andere thema's, b.v. de vriendschap tussen de twee mannen, die in het eerste boek al aanwezig maar niet kenmerkend zijn, ontwikkeld worden, om dan een meer omvattende betekenis te krijgen. Eerst wil ik het thema van de kunstenaar als buitenstaander beschouwen. In de trilogie, evenals in de lezing, komen wij twee | |
[pagina 40]
| |
elkaar tegenovergestelde paren tegen: kunstenaar/bourgeois en kunst/leven. Natuurlijk moet men zich ervoor hoeden, om het bourgeois-bestaan met het leven zelf gelijk te stellen, hoewel zij best mogelijk op hetzelfde neer kunnen komen. Dit vinden wij bij Thomas Mann (Tonio Kröger) bijvoorbeeld. Tonio ervaart het als een probleem dat hij schrijven moet, en daarom als buitenstaander behandeld moet worden (dus lijkt hij een bohemien vergeleken bij de bourgeoisie), maar aan de andere kant heeft hij genoeg van de burger in zich om zich van zijn buitengeslotenheid pijnlijk bewust te zijn. Hierbij voelt hij zich ongelukkig, omdat hij in het gewone leven als ‘Mensch’ niet mee kan doen. Hij zou zichzelf eerder als ‘Unmensch’ dan als ‘Übermensch’ beschrijven. Victor ervaart precies hetzelfde gedurende zijn verhouding met Eva Kienpointner. De huidziekte dient als graadmeter van zijn gemoedstoestand, werkzaam tussen de twee polen kunstenaar en burger: hoe erger zijn huidziekte, hoe meer hij als kunstenaar optreedt en, omgekeerd, hoe beter het met de psoriasis gaat, hoe meer hij als Eva's minnaar optreedt. Ook symboliseert de psoriasis Victors onzichtbare pantser d.w.z. de afstand die hij tussen zichzelf en anderen bewaart: ‘Eigenaardige speling der natuur: de man met het grootste prestige het verst van zijn medemensen verwijdert; misschien door een onverbiddelijke wet, die wil dat iemand, die iedereen betovert en behekst, zelf niet meer de betovering deelachtig kan worden, die naar de verlossende liefde voert, - een man in een pantser...’Ga naar eindnoot8.) Deze laatste woorden krijgen hun volle betekenis pas later; na de beschrijving van de ziekte bij Victor. Het eerste citaat levert het woord ‘pantser’, en het tweede het woord ‘glinsterend’; op deze manier wordt de figuurlijke funktie van de titel van dit boek duidelijk. ‘... meer in kleine kernen hier en daar, witte punten, schilfers, glinsterend, nu ja, zo was het wel, al was het nietig en verspreid: glinsterend in dat melkwitte schijnsel van de lamp in het midden van de zoldering’.Ga naar eindnoot9.) | |
[pagina 41]
| |
Het woord ‘gepantserd’ komt in De arme Heinrich (AH) met dezelfde betekenis voor en geeft de symbolische funktie van de titel aan: ‘Die hun klachten golden had er geen weet van; hij was gepantserd in zijn onaandoenlijkheid, die soms zoveel van domheid weghad, of op zijn best van domslimheid; hij bleef buitengesloten, hij mocht de maat slaan met zijn stokje, verder niet’.Ga naar eindnoot10.) Niet alleen de verschijnselen zelf, maar ook hun veranderende toestand spelen een symbolische rol. Een keer verdwijnen zij zelfs (AH blz. 167). waarbij Vestdijk ons zonder twijfel laat weten. dat tegelijkertijd met het verdwijnen ervan Victor zijn kunstenaarschap totaal verwaarloost, om als gewoon burger te leven. Als hij met een gebroken been in het ziekenhuis ligt, treedt een merkbare verandering van zijn persoonlijkheid op - hij wordt vriendelijker en zelfs joviaal, en zoekt kontakt met anderen. Op bladzijde 42 (AH) merkt S op dat hij zijn dirigentschap totaal vergeten schijnt te zijn en op de volgende bladzijde vertelt hij hoe de psoriasis geneest: met andere woorden, Vestdijk wil ongetwijfeld onze aandacht op het verband tussen deze twee feiten vestigen. Eva Kienpointner speelt een belangrijke rol als vertegenwoordigster van het burgerlijke milieu. Zij is huisvrouw, zorgt voor man en kinderen. Onder haar invloed gaat de ziekte geleidelijk weg, maar zo gauw Victor besluit afscheid van haar te nemen om opnieuw te gaan werken, komt zijn huidaandoening terug: d.w.z. bij Vestdijk staat men net zoals bij Thomas Mann vóór een keuze - òf kunstenaar zijn, òf gewoon burger. Anders gezegd: hoe meer kunstenaar hoe minder burger, en andersom. Het personage van Bert Duprez onderstreept dit punt. Hij is een typisch lid van de bourgeoisie die erg goed bij de konventionele levenssfeer past. In een vorig artikel (Vestdijkkroniek maart/juni 1978) heb ik aangetoond hoe Bert Duprez als karikatuur van Vestdijk minus zijn kunstenaarsaanleg beschouwd kan worden. De bedoeling hiervan is dat de lezer de levenswijze van S boven die van Bert plaatst, die het zo druk heeft met geld verdienen dat hij geen tijd voor wat dan ook overheeft. Doch terwijl S de indruk maakt | |
[pagina 42]
| |
dat voor hem het kunstenaarschap ongetwijfeld preferabel is, krijgen wij van Victor de indruk dat men liever het burgerzijn moet kiezen omdat het makkelijker is en minder psychologische moeilijkheden veroorzaakt. Desalniettemin, welke toestand de kunstenaar dan ook prefereert, hij kan per definitie van zijn roeping het één niet kiezen boven het ander. Dus heeft hij eerder met een innerlijke tweestrijd dan met een dilemma te kampen. Ik geloof dat men de tragedie van Stan Vastenou ook in het licht van de tweestrijd van kunstenaar en burger bekijken kan. Het feit dat zij in haar dagboek niet alleen gebeurtenissen maar ook indrukken neerschrijft, samen met het feit dat ze klaarblijkelijk gevoelig is voor kunst - vooral de schrijfkunst, want zij wordt sterk beïnvloed door de Franse romans die zij leest - en het feit dat zij het dagboek gebruikt om dingen te uiten die in normale gesprekken verzwegen moeten worden, suggereren dat zij eigenlijk anders is dan die beperkte mensen, met wie zij in aanraking komt. Als zij haar rare, storende gedachten op een of andere manier had kunnen sublimeren, b.v. door iets te scheppen, had zij het misschien nooit nodig gevonden om zelfmoord te plegen. Als het inderdaad zo was gegaan, dan zou haar tragedie (net zoals Werther's) uit haar onvermogen bestaan, om een geschikt middel, m.a.w. kunstvorm, te vinden om zich uit te drukken. De affaire met Victor bewijst dat zij de macht heeft om zich psychologisch te bevrijden, door te beseffen dat de sexuele kant van de verhouding haar plezier doet. Ofschoon de maatschappij geen erg heeft in de schandalige gebeurtenissen, weet Stan al te goed hoe zij reageren zouden. Dus wordt zij door haar bevrijding vervreemd van hun konventies en de standaarden van de maatschappij. Bij een overbewuste schrijver als Vestdijk zal het geen toeval zijn dat Stan dezelfde initialen heeft als de twee hoofdpersonen. Zonder hier te veel nadruk op te leggen, wil ik er wel op wijzen dat dit een tweede gemeenschappelijke eigenschap symboliseert: wezenlijk kunstenaarschap. Zij ondergaat hetzelfde soort lijden, al kan zij geen kunstenaar genoemd worden. Alleenstaan buiten de maatschappij heeft noodzakelijkerwijs een tegelijk psychisch en lichamelijk effekt op een kunstenaar. Bij | |
[pagina 43]
| |
Tromas Mann. bijvoorbeeld, bestaat er een duidelijk verband tussen kunstenaarschap en ziektes. De komponist LeverkühnGa naar eindnoot11.) schept zijn meesterwerk tegelijkertijd met het intreden van het ergste en laatste stadium van de syfilis die hem geestelijk en lichamelijk ten onder doet gaan. Hierbij vergeleken stelt Victors psoriasis niets dramatisch voor, maar het heeft wel iets met zijn kunstenaarschap te maken, en S noemt de symptomen van de ziekte ‘stigmata’.Ga naar eindnoot12.) Dit roept het idee op van martelaarschap in naam van de kunst, bijna alsof men voor zijn kunstenaarschap met zijn gezondheid betalen moet. Hoofdstuk VII (AH, deel 3) heet zelfs ‘Met de huid betaald’. Men kan zich nauwelijks een jongen voorstellen die meer buiten de maatschappij van de school stond dan Victor. Maar men kan ook onmogelijk zeggen of dit nu veroorzaakt werd door excentriciteit of door zijn kiemende kunstenaarschap. Blijkbaar had hij het zelf niet in de gaten dat hij zo geïsoleerd was, want hij scheen er niet onder te lijden. S, aan de andere kant, is zich van zijn isolatie bewust - iets dat hij soms pijnlijk en soms plezierig vindt. Maar hij lijdt veel meer onder het scheppen van een werk, dat hem in een psychologische depressie doet belanden. Volgens S ervaart iedere scheppende kunstenaar deze depressies omdat het scheppen zoveel van hem vergt dat hij zich na afloop verzwakt en leeg voelt. Victor heeft de beginselen van deze scheppende kant van zijn kunstenaarschap opzettelijk in de kiem gesmoord door zich op het dirigeren te concentreren omdat hij die leegte zo vreesde. ‘“Als jongen heb ik wel eens gefantaseerd aan de piano, hoe gaat dat, je vingers bewegen, en dan komt er wat; maar na afloop had ik altijd een allerbedonderdst gevoel, niet omdat ik geknoeid had, maar... (..) Maar dat gevoel waar ik het over had: dat was precies als zo'n depressie, alleen duurde het maar een paar minuten; je bent volkomen leeg, en je kunt niet voorof achteruit, en bang ben je ook, en dat is niets voor mij...’ - ‘Die leegte kent iedere scheppende kunstenaar’, zei ik, want ik durfde nu wel iets meer te wagen, ‘scheppen is scheppen uit niets...”’Ga naar eindnoot13.) | |
[pagina 44]
| |
S heeft problematische verhoudingen met anderen en dit stamt ook direkt van zijn schrijven af. Het werkmateriaal van de meeste romanschrijvers komt uit de werkelijkheid - de wereld om hen heen - en om hier gebruik van te kunnen maken, moeten zij zich van die werkelijkheid totaal af kunnen zonderen. In het geval van S betekent dit dat de wereld die hij aan het scheppen is onder het schrijven werkelijkheid voor hem wordt, en hij houdt zijn schepselen ten onrechte voor werkelijke mensen. Dit gebeurde met Nettie en de vrouwelijke hoofdpersoon, die op haar gebaseerd is. De fiktieve vrouw heeft veel met Nettie gemeen, maar blijft natuurlijk een andere persoon; één die dichter bij zijn ideaal staat dan de echte, wat betekent dat hij op een vrouw verliefd wordt, die alleen maar in zijn verbeelding en op papier bestaat. Misschien kan hij de werkelijkheid niet echt beleven omdat hij eraan gewend is om de levens van andere mensen van buiten af te manoevreren: dus als hem iets in de werkelijkheid overkomt, b.v. toen hij op Alice verliefd werd, valt hij in de oude manipulerende rol terug. Daarom maakt hij liever een afspraak met Victor namens Alice dan haar zelf beter te leren kennen. S wordt zich hier zelf van bewust als hij zich realiseert dat hij alledaagse problemen minder goed kan oplossen dan de meeste mensen: ‘Legde ik in mijn personages alle veerkracht en spontaneïteit, die ik zelf zo goed had kunnen gebruiken? Verkwistten zij mijn aanpassingsvermogen?’Ga naar eindnoot14.) Het zou best mogelijk kunnen zijn dat hoe bewuster een schrijver (zoals Vestdijk/S) is, hoe moeilijker zijn schrijftaak wordt, omdat hij meer afstand van zichzelf moet nemen, voordat hij zichzelf - of delen van zichzelf - in een roman kan gebruiken: d.w.z. splitsen, als het ware, om zichzelf te bekijken. Hierop berust het onvermogen om een gelijkwaardige verhouding aan te gaan, tenzij de twee zelven in perfekte overeenstemming zijn. ‘“Maar heb je toen alles in die roman gezet?” (..) ‘Neen. Ik had dat kunnen doen, het was “gefundenes Fressen”, om het zo onsmakelijk mogelijk te zeggen; maar neen, dat zat helemaal | |
[pagina 45]
| |
niet bij mij voor. Die roman heb ik ook niet afgemaakt. Ik begreep opeens wat het betekent om schrijver te zijn. Men leeft voortdurend naast zichzelf; neen, het is nog veel erger, men leeft - hoe moet ik mij uitdrukken? - men leeft als het ware dwars door zichzelf heen, zoals dat standbeeld hier in de tuin met een been over zijn gewonde vriend heengestapt en zich niet meer van hem kan losmaken. Naast elkaar: dan kun je jezelf observeren, je staat naast jezelf, je kijkt opzij: he, daar staat die vent weer, laten we hem met de pen beschrijven, hoe hij staat, hoe hij doet, hoe hij loopt, hoe hij eet’.Ga naar eindnoot15 Er bestaat een ander soort splitsing, die S ervaart als gevolg van de manier waarop hij de grens tussen fiktie en werkelijkheid overschrijdt: doordat Nettie in de werkelijkheid blijft bestaan reageert hij nog steeds op haar, maar tegelijkertijd reageert hij op de andere vrouw in zijn leven, die niet bestaat. Met andere woorden, er zijn twee delen van S die met de twee verschillende werelden overeenkomen en die erop reageren; en doordat de twee delen ongelijk wegen, kunnen zij geen evenwicht maken, zodat de ene altijd de overhand op de andere krijgt. S kon met Nettie zo niet doorgaan, doch uiteindelijk kon hij ook niet in een droomwereld leven. Geen van de twee kon hem genoeg geven, dus moest hij in beide opzichten het onderspit delven. ‘Toen begreep ik dat schrijvers verdoemd zijn. (..) Twee totaal verschillende manieren van voelen, van kijken, beschouwen. Om een voorbeeld te geven: alleen voor het fantoom kon ik medelijden voelen...’Ga naar eindnoot16.) S vindt het plezierig om iemand apart te zijn - maar dan alleen als hij de uitwerking van zijn schrijverschap even vergeten kan, want hij heeft er zo onder geleden dat hij het niemand zou toewensen. ‘“D... moet mij genezen, en is daar ook al aardig mee bezig. Maar ik zal nooit iemand aanraden om schrijver te worden, een echte schrijver, iemand die schrijft, bedoel ik, en die goed schrijft, als ik dat zo zeggen mag”’.Ga naar eindnoot17.) | |
[pagina 46]
| |
Victor heeft precies dezelfde ervaring. Hij dirigeert niet graag, en toch kan hij het niet laten. ‘“Het is een rotvak. Het is nog erger dan acteurs, ik had beter meubels kunnen gaan maken, net als mijn oude heer...”’Ga naar eindnoot18.) Beide uitvallen wijzen op een gevoel van hulpeloosheid: een kunstenaar wordt gedoemd tot een moeilijk en vaak ongelukkig leven door zijn ingeboren en onontkoombaar kunstenaarschap. | |
IIIn Symfonie van Victor Slingeland bemoeit Vestdijk zich niet uitsluitend met de rol van de kunstenaar tegenover andere mensen: hij behandelt eveneens het wezen van het kunstenaarschap met betrekking tot de verschillende kunstvormen - een boeiende en originele bijdrage tot het thema van de kunstenaar in de moderne fiktie. In de trilogie houdt Vestdijk zich bezig met het probleem van de verschillende soorten kunstenaars, en wil deze verschillen in het openbaar ter discussie brengen in plaats van de categorieën zomaar aan te nemen door de scheppende kunstenaar automatisch boven de uitvoerende te plaatsen vanuit het standpunt van zijn bijdrage op artistiek gebied. Dit doet hij trouwens zelf in de vorm van generalisaties in de lezing Kunstenaar en oorlogspsychologie. ‘Enigszins overdreven gezegd, zou men den kunstenaar, den scheppenden kunstenaar wel te verstaan, kunnen definiëren als...’Ga naar eindnoot19.) Vestdijk gebruikt S, zijn fiktieve verteller, om de discussie tot stand te brengen. Soms kan men bij S de bovengemelde meningen van zijn schepper terugvinden, maar in feite kent hij zijn eigen standpunt niet zo goed, want het hangt in zekere mate af van zijn verhouding met Victor. Als scheppend kunstenaar kijkt S vrij vaak op Victor, de uitvoerend kunstenaar, neer: ‘Alleen een uitgelezen dirigent had dit tot stand kunnen brengen, al kan men natuurlijk over dirigenten lachen’.Ga naar eindnoot20.) | |
[pagina 47]
| |
Toch lijkt mij zijn spottende toon niet echt: S geeft zich aan het eind van hoofdstuk 8 (GP, deel 1) bloot. ‘Ik zou zwijgen als het graf over Slingeland. Wat was dit voor manier om mij een krantenbabbeltje toe te schuiven alsof het een kostbaar document was, een palimpsest, een zweetdoek van de heilige Veronica, over een dirigent, een kunstenaar van de tweede rang, ook al likte men zijn schoenen, en mij, de creatieve kunstenaar, nu ja, wel te “begrijpen”, - zoals ik mij had uitgesloofd, zou een kind het begrepen hebben, - maar geen letter van me te lezen en te doen alsof mijn boeken lucht waren. Zet een of andere kwibus neer, laat hem een hoofdstuk van me dirigeren, zet het in de krant, en ze draait om als een blad aan een boom!’Ga naar eindnoot21.) Deze opmerkingen laten zien dat hij Victor niet altijd een goed hart toedraagt. Hij is zich zijn algemeen geaccepteerde superieure positie als scheppend kunstenaar bewust, en op een intellectueel niveau vindt hij de verschillen tussen de categorieën van kunstenaar interessant, maar op de achtergrond schuilt de figuur van Victor, die als dirigent het onmiddellijke succes kent dat S waarschijnlijk nooit bereiken zal: d.w.z. erkenning en bewondering voor zijn talent van de kant van zijn tijdgenoten met de daaropvolgende beroemdheid. De uitvoerende/interpreterende kunstenaar wekt vaker de algemene belangstelling dan de creatieve omdat zijn werk voor een publiek uitgevoerd moet worden. Er moet altijd met de ogenblikkelijke reaktie van het publiek rekening gehouden worden. Victor moet zich hiervoor inspannen, en daardoor wordt zijn huidziekte hem een dubbele kwelling; hij moet er voortdurend voor zorgen dat anderen de verschijnselen ervan nooit te zien krijgen, anders zouden zij zich met dwaze speculaties bezig houden, zoals b.v. Bert die overtuigd was dat Victor aan syfilis leed. (Victor) ‘“Je kunt alles overdrijven, - neen, jij niet, beste kerel, maar ik. Het is tenslotte van weinig belang, maar als kunstenaar ben je overgevoelig voor die dingen...” (..) “Maar | |
[pagina 48]
| |
ik sta altijd voor die mensen te kijk, vergeet dat niet. Met een rok aan mijn lijf, en ze hebben geen x-stralen in hun ogen, maar je voelt het...”’Ga naar eindnoot22.) Deze inbreuk op de privéwereld, zij het dan werkelijk of alleen maar verwacht, is de prijs van de kans op onmiddellijke roem. Een komponist of een romanschrijver kan jaren wachten, en de gezochte roem leert hij misschien nooit tijdens zijn leeftijd kennen. Het hoofdstuk ‘Het gebroken hart’ (GP deel 1) bevat de kern van de discussie. S praat daarover in volle ernst met Alice van Voorde totdat de spottende toon tegen het eind van het hoofdstuk weer de overhand krijgt. Hij heeft het over de verschillende kunstenaarstypen: de scheppende kunstenaar; de uitvoerende/reproducerende kunstenaar; en de kopiïst. Deze laatste komt alleen maar bij de schilder- en beeldhouwkunst voor, en is de minst belangrijke van de drie. Hoewel wij denken waar te nemen dat de uitvoerende kunstenaar boven de kopiïst naar beneden de scheppende kunstenaar geplaatst wordt, horen wij, dat volgens S op muzikaal gebied tenminste een uitvoerder even belangrijk is als een schepper omdat hij in feite herschept. ‘In de muziek is het herscheppen even belangrijk als het scheppen, in de ogen van velen zelfs belangrijker. Pianisten, violisten zijn “grote kunstenaars”.’Ga naar eindnoot23.) Zonder de uitvoerder zou de muziek niet bestaan. Hoewel hij in de eerste plaats van de komponist afhankelijk is, hangt de komponist ook van hem af. S beschrijft Victors werk als ‘Beethoven het bestaan schenken’. In dit geval kan men onmogelijk zeggen wie van de twee de lof verdient, want slechts door een goede uitvoering wordt de luisteraar de grootheid van Beethoven ten volle gewaar, dus zou eigenlijk de dirigent of instrumentalist in de eerste plaats de lof moeten krijgen. S denkt eerst aan de komponist. ‘Wij hoorden die plaat uit. Waar de mystiek-erotische verrukkingen van het tweede deel, innerlijke eenzaamheid begunstigend, mij van mijn gastvrouw schenen af te voeren, daar werden wij door het derde weer tezamengebracht, want deze feest- | |
[pagina 49]
| |
muziek, die ik altijd wat te “wild” had gevonden, bracht, in deze meesterlijke interpretatie, zulk een geestdrift bij mij teweeg, dat ik mij uitspreken moest, niet over Slingelands verrichtingen, maar over de komponist...’Ga naar eindnoot24.) Hij gaat nog verder en meent dat de dirigent in wezen maar een werktuig van de komponist is en vergeleken bij deze dus onbelangrijk is: ‘Hoe mooier zijn (Slingeland's) muziek is, des te onbelangrijker is hijzelf, daarvoor is hij dirigent, het hoort bij het vak...’Ga naar eindnoot25.) Maar als hij later een tegenovergesteld standpunt inneemt, vermoeden wij dat de vorige uitspraak door jaloezie ingegeven was: ‘... voor alles nam ik terug wat ik gezegd had, ik nam het nogmaals terug: Slingeland was groot als mens, en een dirigent was niet de mindere van een componist, - in tegendeel zelfs’.Ga naar eindnoot26.) In overeenstemming met zijn gedrag elders laat S zijn gevoelens zijn oordelen beïnvloeden. Alice oordeelt niet; zij reageert op een emotioneel niveau op de muziek die zij hoort, en deze reaktie geeft de indruk dat voor haar de uitvoerende kunsten van gelijke waarde zijn. Zij wordt aan het huilen gebracht - door de muziek van Beethoven of van Slingeland? ‘En deze vrouw daar naast mij, die ik meegenomen had in een auto en in de nacht terug zou brengen naar haar ouderlijk huis, huilde om de muziek van een ander. Een ander, - Beethoven, of Slingeland zelf? (Eigenlijk had ik moeten schrijven: Slingeland of Beethoven zelf, maar Slingeland was zoveel meer “zelf” dan zelfs de grootste componist’.Ga naar eindnoot27.) Nadat zij hem eenmaal heeft zien herscheppen, reageert Alice onwillekeurig op Victors tegenwoordigheid. Dit is precies wat hij niet wenste. Hij wilde zijn eigen persoonlijkheid als het ware uitwissen zodat zijn aanwezigheid de weg tussen componist en luisteraar niet versperren zou. Zodoende geeft hij zijn minderwaardigheid toe. De trilogie bevat weinig objektieve discussie. De lezer wordt voort- | |
[pagina 50]
| |
durend aan de wedijver tussen scheppende en uitvoerende kunstenaar herinnerd door hun vertegenwoordigers: S en Victor. Het spreekt vanzelf dat S Victor zijn roem benijdt. Alice realiseert zich dat het eigenlijk hierom gaat, wanneer S het dirigentschap in het algemeen beledigt. ‘“Daarmee verraad je jezelf. Je bent gewoon jaloers. Jij zou eigenlijk, als schrijver, ook voor een orkest willen staan...”’Ga naar eindnoot28.) S troost zich met het gedachte dat zijn werk permanent van aard is, terwijl Victor gauw bewondering vindt en even gauw weer vergeten wordt. Deze kleine troost wordt hem door Alice ontnomen, als zij opmerkt dat het opnemen van uitvoeringen de zaak verandert. Er zit nog iets anders achter S's anti-Victor (en anti-dirigenten dus ook) gevoelens, nl. dat hij zich door Victors geringe belangstelling voor zijn werk beledigd voelt. Hij gelooft dat Victor niets van zijn eigen roem en belang als kunstenaar afweet. Het is waar dat Victor zich de moeite niet geeft om de boeken van zijn vriend te lezen, hoewel alleen maar omdat hij zich op een intellectueel niveau minderwaardig voelt. Hij is bang dat de inhoud ervan hem te hoog zal gaan. Victor is jaloers op S. (Victor) ‘“Waarop wil jij jaloers zijn? Ik ben altijd jaloers geweest op jou! Op school al: iemand met jouw kop. De boeken die je schrijft... En ik maar een verdomde pestdirigent. Ik lees nooit boeken, maar ik weet verdomd goed, dat ze iemand geen prijzen geven, als het niet goed is wat hij schrijft...”’Ga naar eindnoot29.) Geeft Victor zich namens de uitvoerende kunstenaar gewonnen? Moeten wij hieruit opmaken dat voor Vestdijk de scheppende kunstenaar toch belangrijker is? Vestdijk vermijdt opzettelijk een direkte uitspraak. Gezien de vorm van de trilogie zou dit ook onmogelijk zijn, want de schrijver treedt er niet in op. De discussie wordt verpersoonlijkt door de figuren van Victor en S, maar wij kunnen geen duidelijke gedachtengang uit hun gedrag trekken, omdat het onmogelijk is om de essentiële elementen van kunstenaarschap van persoonlijkheid gescheiden te houden. Vestdijk stelt ingewikkelde vragen en hij doet er verstandig aan deze nooit te | |
[pagina 51]
| |
beantwoorden. Het bestuderen van de verschillen tussen uitvoeren en scheppen geldt als boeiende oefening, verder niets, want het verleent geen recht om een waarde-oordeel uit te spreken (en bovendien, welk nut zou men eruit kunnen trekken, behalve persoonlijke voldoening net als in het geval van S?). Bij wijze van conclusie wil ik een heel andere theorie van S over de aard van het schrijverschap aansnijden, die de verscheidene kunstenaarstypen niet zo duidelijk van elkaar afscheidt. S ziet in dat men niet uitsluitend tot één categorie behoren moet. Het schrijverschap combineert volgens S scheppen met uitvoeren. ‘“Iemand, die een voortreffelijke kopie van een Rembrandt kan maken, is een kunstenaar in zijn soort. In de literatuur niets van dat al, tenminste tegenwoordig niet meer. Daar sta je op jezelf. Je hebt geen kopiïst, geen pianist, geen violist, geen dirigent, want dat ben je allemaal zelf. En dan maak je brokken. Als je noten wilt opschrijven, sla je je met je dirigeerstok de pen uit de hand, pats.”’Ga naar eindnoot30.) Hij houdt vol dat de taak van de schrijver zoveel moeilijker is, omdat er twee soorten artistieke bezigheid bij betrokken zijn. Als auteur kan men een punt bereiken waar deze twee soorten tegen elkaar in werken - met het resultaat dat het schrijven zelf onmogelijk wordt. Steeds vinden wij dat Vestdijk op de splitsing van de persoonlijkheid van een schrijver terugkomt. S legt niet uit wat hij onder uitvoeren en kopiëren in de literatuur verstaat. Blijkbaar bedoelt hij dat hij het leven zelf reproduceert en interpreteert. Haast nooit hoeft een schrijver als kopiïst te functioneren, want, tenzij hij b.v. dialogen woord voor woord neerschrijft, kan hij slechts het leven weergeven zoals hij het ervaart. M.a.w., hij geeft een subjektieve beschrijving van een objektieve werkelijkheid. Een objektief verslag bestaat niet. De duitse Naturalist, Arno Holz, gebruikt een formule om dit uit te drukken: ‘Kunst = Natur - x’, waar x de persoonlijkheid van de schrijver vertegenwoordigt, die zijn perceptie van de buitenwereld beïnvloedtGa naar eindnoot31.). Op deze manier gezien, zou men inderdaad kunnen zeggen dat de schrijver twee functies combineert. Hij interpreteert onder het scheppen. Ik ben | |
[pagina 52]
| |
het niet met Vestdijk eens dat een schrijver ook uitvoert, tenzij hij zijn eigen werk voordraagt. In de muziek en in het theater gaat men van een al bestaand kunstwerk uit, dat men interpreteert tegelijkertijd met het uitvoeren ervan. In de literatuur moet het dan de lezer zijn, die de taak van de schrijver volbrengt, door het werk dat hij geschapen heeft het bestaan binnen zijn hoofd te schenken. Hij kan met een instrumentalist, dirigent of een toneelspeler vergeleken worden, die een stuk dat vroeger alleen maar drukwerk was, weer levend maakt. Inderdaad behoren deze beide bezigheden - scheppen en herscheppen - bij elkaar, want zij hebben elkaar nodig. Het herscheppen sluit het scheppen natuurlijk in. Zonder het herscheppen bestaat een werk slechts theoretisch en het funktioneert pas als kunstwerk na het herscheppen. Dus moet men aan de creatieve elite een potentieel creatief publiek toevoegen. |
|