Vestdijkkroniek. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Th. Ph. Verstraten | Een moderne AntoniusDe titel.‘Neben seiner allgemeinen Funktion der Identifizierung und Anpreisung eines Werkes gibt der Titel häufig genug direkte Hinweise zur Aufschlüsselung des Geschehens, des Themas oder des Werksinnes, ehe noch eine Aufklärung des Lesers durch den Text stattgefunden hat’.Ga naar eindnoot1.) Wil de titel van ‘Een moderne Antonius’Ga naar eindnoot2.) op deze wijze kunnen functioneren, dan moet de lezer wel over enige kennis van de Antoniusfiguur beschikken. Volgens de Katholieke Encyclopedie van 1933 was de heilige Antonius de vader van het kloosterleven; hij voerde een vorm van gemeenschappelijk leven onder de kluizenaars in. Op twintigjarige leeftijd had hij zich in de woestijn teruggetrokken, waar hij zwaar bekoord en door duivels gekweld werd. Zijn attributen waren een T-kruis als staf, een bel als bedelmonnik en een varken. Hij inspireerde vooral depressieve kunstenaars als Jeroen Bosch en Grünewald. De heilige Antonius wordt afgebeeld met rode vlammen onder zijn voeten. Dit heeft betrekking op het Antoniusvuur, een sinds de 11e eeuw verspreide ziekte onder mensen en vee, veroorzaakt door het gebruik van met moederkoren besmet roggemeel. Moederkoren is een zwam, groeiend op roggekorrels en in de volksgeneeskunde aangewend bij bevallingen. Het zou ook miskramen kunnen opwekken als het in brood voorkomt. Vroeger werden bedevaarten gemaakt naar plaatsen waar de heilige Antonius aanbeden werd. De boeren mochten dan dronken thuiskomen; dit betekende namelijk dat de varkens dat jaar veel voer zouden slobberen en goed vet worden.Ga naar eindnoot3.) Als we nu als bekend veronderstellen dat moederkoren een hallucinaties opwekkende stof bevat, dan geeft de titel de volgende verwijzingen naar in de roman gebruikte motieven: Christendom, eenzaamheid, bekoringen, kwellingen, duivels, hallucinaties, varkens, vuur, drank en kinderen. | |
[pagina 22]
| |
Olivier.Van alle motieven komt ‘het kind’ het meest voor. Vanaf het dochtertje van de bleke vrouw met de ongewild ironische blik - en misschien nog wel eerder als we de vrouw en kinderen van de eerste taxichauffeur erbij betrekken - tot aan het kindje van het boelerende Gretchen, wordt Olivier voortdurend met kinderen geconfronteerd. Een verklaring hiervoor is misschien te vinden in de beantwoording van de vraag waarom deze man hallucinaties heeft. Wat weten we van Olivier? ‘Zonder hoed, nog vrij jong, ofschoon ook van het type dat niet snel zou verouderen; en wat het meest opviel waren de bijna in het midden samengegroeide wenkbrauwen, zwarte... Zonder dat staren had de man vermoedelijk iets jongensachtigs over zich gehad’. (7) Al op de eerste bladzijde wordt de lezer gewezen op het leeftijdloze van Olivier; bovendien wordt de nadruk gelegd op de samengegroeide wenkbrauwen, een ongunstig omen bij een overigens goedverzorgde heer. Uit de roman blijkt verder dat Olivier een eenzaam bestaan heeft. Zijn vrouw is gestorven; het huwelijk is kinderloos gebleven. Hij woont in een ongezellig huis met kale wanden. De degelijke meubels zijn nog van zijn vrouw. Ook de huisknecht is een creatie van zijn vrouw. Om een boek te kunnen lezen moet hij naar zolder. 's Avonds zit hij wat moeizaam te rekenen. Olivier heeft zijn studie niet afgemaakt. Hij trouwde destijds uit angst dat hij en zijn broer het geld erdoor zouden jagen; zijn vrouw wist van bankzaken. In het huwelijk was hij de één, zij was het aantal nullen achter de één en bepaalde dus zijn waarde. Olivier blijkt een middelmatige man die niet erg gelukkig is in het leven: eenzaam, niet geslaagd in zijn huwelijk, zijn studie en zijn bankierschap. In het tweede hoofdstuk wordt bovendien duidelijk dat de waarnemingen van Olivier afwijken van het normale. ‘... en ergens achter hem klonken voetstappen op grint of | |
[pagina 23]
| |
kiezel, van iemand die zeker niet te zien zou zijn, wanneer hij zich omdraaide’. (13) Olivier wordt depressief. Hij krijgt last van vermoeidheid en een opmerkelijke afleidbaarheid. Hij kan zich niet concentreren en voelt angst voor veranderingen. ‘Werd er op de deur geklopt dan verbleekte hij... Dan hing de wereld aan een zijden draad, dan zou alles ineen kunnen storten’. (57). Olivier volgt voorbijgangers en laat zich meedeinen in een menigte. Bij het zien van bloeiende Japanse kers wil hij de eerste de beste voorbijganger te voet vallen. ‘Help mij, dit kan zo niet, ik kan niet aan mijn lot overgelaten worden’. (58) Vestdijk heeft de zieke romanfiguur behandeld in ‘De zieke mens in de romanliteratuur’. Hij stelt hierin dat van de roman waarin de ‘zieke’ in het middelpunt staat, moet worden geëist dat juist deze ziekte in het samenspel der personages zinvol is. De patiënt-hoofdfiguur moet zich van zijn ziekte bewust zijn, niet in de vorm van een juiste diagnose maar eenvoudig als een kennisdragen van het ziek-zijn. De intrige kan bestaan uit opheldering van de werkelijke toestand. Misschien is de eis van bewustwording beter te vervangen door die van een duidelijke beïnvloeding van het zieleleven van de patiënt door de ziekte. ‘De patiënt moet door de ziekte psychisch veranderd worden, ten kwade of ten goede, bewust of onbewust’.Ga naar eindnoot4.) Olivier moet door de ziekte een psychische verandering ondergaan. Het meest opvallende verschijnsel in zijn ziekteproces is zijn neiging tot hallucineren. ‘Wij zien de hallucinatie allerminst meer als een onbegrijpelijk ziekelijk proces, waarin onzinnige onwerkelijkheden worden waargenomen. Wij leerden haar kennen als een “regressie” naar een primitiever belevingsniveau, als een reactivering van een stadium uit de ontwikkeling waarin voorstellen en waarnemen (binnen- en buitenwereldbeleving) nog ongescheiden waren... | |
[pagina 24]
| |
Nu kan ook in later jaren onder allerlei omstandigheden, bijv. bij sterke emoties, die oorspronkelijke belevingsvorm weer geactiveerd worden waarbij dan innerlijke roerselen uitwendigheidskenmerken krijgen. Juist aan religieuse hallucinaties kan dat goed gedemonstreerd worden. Wanneer iemand de Duivel ziet, met hem strijdt, of zich door hem bedreigd voelt, dan neemt hij hem om te beginnen niet precies zo waar als hij de gewone uitwendigheden waarneemt: de hallucinant weet altijd onderscheid te maken tussen een hallucinatie en zijn overige waarnemingen: het is voor hem steeds een andersoortige waarneming - het is n.l. steeds een regressie tot die primitieve belevingsvorm. Maar vervolgens is de Boze dan een uitdrukking van een innerlijke werkelijkheid die hij als uitwendig waarneemt. en wat die innerlijke werkelijkheid dan is, laat zich in het algemeen wel vaststellen: de onbewuste, zondige neigingen van de persoon’.Ga naar eindnoot5.) Bij onze poging enig inzicht te verkrijgen in de hallucinaties van Olivier, zullen wij ons er voortdurend bewust van moeten zijn dat deze door zijn onderbewustzijn worden geproduceerd en zijn verborgen wensen bevatten. | |
De verleidingen.Als Olivier vergeleken kan worden met de heilige Antonius zal ook hij aan verleidingen bloot moeten staan, bekoringen die zullen trachten hem te beletten een bepaald doel te bereiken. Er worden Olivier inderdaad een aantal schijnoplossingen aangeboden waarbij het opvalt, dat die steeds op een vluchten voor de werkelijkheid berusten. Het advies van zijn broer luidt ‘werk en een grote liefde’, een combinatie van moderne arbeidstherapie en middeleeuwse ridderromantiek, die een zich verliezen in een burgerbestaan garandeert.
Een gevaarlijker bedwelmingsmiddel schijnt voor Olivier de alcohol te zijn. Als Olivier over zichzelf zegt ‘Voor iemand die betrekkelijk zelden dronk, leek dit hem geen geringe zelfkennis’. (13), heeft hij op dat moment vier borrels gedronken op een lege maag - hij was | |
[pagina 25]
| |
immers op weg naar het restaurant - en zelfs als hij er daarna nog drie of vier drinkt vertoont hij nauwelijks sporen van drankgebruik. Bovendien is hij de volgende ochtend als hij zich de gebeurtenissen in het bos herinnert, helder genoeg. Hij denkt overigens wel de vorige avond in halve dronkenschap te hebben doorgebracht. Met een aan het theater ontleend dialoogje beginnen de hallucinaties die aanleiding geven tot het bezoek aan de publieke vrouw. Zij gaan in de richting van de droom van de alcoholist: gratis en straffeloos drinken. ‘Het hoeft hem geen cent te kosten, drank betalen we allemaal met elkaar, maar ik wil, dat meneer Olivier na afloop op zijn kop staat’. (92) Het optreden van de spreekduivels en de in-de-rede-val-duivels doet denken aan verschijnselen die bij alcoholisten worden aangetroffen. ‘De patiënt neemt goed-verstaanbare stemmen waar. Zij schelden hem uit en bedreigen hem, verwijten hem zijn schandelijk leven... Karakteristiek is daarbij in den regel, dat de stemmen zich in hoofdzaak niet tot de patiënt richten, maar over hem handelen... werkelijke of gefantaseerde zonden worden breed uitgemeten, gehoond en bespot (alcohol-humor)’.Ga naar eindnoot6.) Het zou te ver gaan Olivier een alcoholist te noemen maar drank vormt voor hem een wezenlijke verleiding, temeer omdat alcohol een mogelijkheid tot regressie biedt. ‘Men was geregredieerd. omdat het infantiel reageren op de wijze der dronkenschap vreugde, in ieder geval vermindering van leed verschafte, men scheidt uit met het regredieren als de wens om in het leven te blijven staan in hoogste intensiteit geactiveerd wordt en de regressie daarmee onverenigbaar is’.Ga naar eindnoot7.) Ingrijpender zijn de ontmoetingen met de heren Caroli en Hammerstein. Om deze ontmoetingen mogelijk te maken worden typische tussenpersonen gebruikt. Bij Caroli wordt bemiddeld door een procuratiehouder, een tussenpersoon bij uitstek voor een bezoek aan de duivel, n.l. iemand die gemachtigd is een handtekening te zetten die voor Olivier bindend is. Naar Hammerstein wordt Olivier gestuurd door een antiquair die hem leert ‘alles wat oud is is niet | |
[pagina 26]
| |
oud’. Het probleem schijn/werkelijkheid wordt benadrukt, terwijl tegelijkertijd het begrip leeftijd ter discussie wordt gesteld. Caroli roept associaties op met de duivel. Zijn witte huis met de urnen doet denken aan de dood. Hij ontvangt Olivier steeds in een zijkamertje waarboven soms gelopen wordt, zoals ook in de onderwereld wel eens te horen moet zijn. Treedt de duivel in mensengedaante op, dan moet hij een gebrek hebben. Caroli heeft een verborgen gebrek, suikerziekte; ook hij kan van het zoete des levens niet genieten. Onder de voorwerpjes aan de horlogeketting van Caroli meent Olivier iets maçonnieks te herkennen; de duivel wordt dan ook de heer der vrijmetselaren genoemd. Hammerstein is in alles de tegenpool van de lange, buikige Caroli; hij is vrij klein, sierlijk, burgerlijk eenvoudig. Hij ontvangt in een kolossaal hoge ruimte met zolderschilderingen, de ramen zijn abnormaal hoog. Deze voorzaal lijkt, volgens de tekst, op de hal van een hotel, maar roept bij de lezer een beeld op van een kerk. Hammerstein heeft dan ook zijn verbindingen, misschien zelfs met het hogere, hij telefoneert. ‘Wel kreeg hij de indruk, dat Hammerstein tegen een gelijke sprak, of zelfs tegen een meerdere’. (167) Doet de naam Caroli denken aan Cagliostro - ‘a charlatan who offered everlasting youth to all who would pay him for his secret’.Ga naar eindnoot8.) ‘un médécin, adepté de l'occultisme, il fut mêlé au mouvement maçonnique’.Ga naar eindnoot9.) - voor de naam Hammerstein kunnen ten minste twee verklaringen worden gevonden. ‘Hammer, eig. Fels, Stein, dann das Werkzeug daraus (Steinzeit); steinerner Ambosz; Hammerstein (tautol.)’.Ga naar eindnoot10.) Tot twee maal toe houdt ‘Hammerstein’ het begrip ‘steen’ of ‘rots’ in, een associatie met Petrus, een van de vele Christelijke motieven in de roman. Voorts worden we verwezen naar Oscar Hammerstein, de componist van musicals. Ook deze operettevorm kunnen we sierlijk noemen, welgeproportioneerd, burgerlijk eenvoudig en gevoelig, maar hij behoort niet tot de ernstig te nemen muziek, zoals ook Hammerstein alleen in schijn een verlossersfiguur is. Bij Hammerstein vinden we inderdaad veel toneelmatigs, niet alleen door zijn verkleedpartijen, compleet met regie-aanwijzingen, maar ook in de zolderschildering met de twaalf lampjes. Behalve o.a. aan | |
[pagina 27]
| |
de tekens van de dierenriem herinnert het geheel aan een door lampjes omringde kleedkamerspiegel, waarin een geschminkte Hammerstein te zien is ‘en de ogen veel groter en donkerder dan ze in werkelijkheid waren’ (175). Het toneel biedt ons een schijnwereld die vaak reëler lijkt dan de werkelijkheid. Zowel Caroli als Hammerstein doen hun best het besef van schijn en werkelijkheid aan te tasten. Caroli doceert: ‘Hoofdzaak is de verhouding van mogelijkheid tot werkelijkheid: het inzicht, niet alleen dat alles mogelijk is, maar dat iedere denkbare mogelijkheid in de meeste gevallen ook al een klein beetje werkelijkheid is’. (38) Overigens biedt Caroli meerdere schijnoplossingen aan, bijv. het gekworden: ‘Iemand, die het mannetje in de maan ziet, werkelijk ziet, - wat voor kan komen - is een heel klein beetje werkelijk stapelgek. Bovendien heeft hij natuurlijk de mogelijkheid in zich om volslagen stapelgek te worden, maar dat is nietszeggend, die mogelijkheid hebben we allemaal’. (38) Caroli vestigt in het bijzonder de aandacht op de buik: zijn buikige gestalte, de gesprekken over menstruatie en abortus, de aanranding in het park. Via de zoon wordt Olivier ook een sexuele relatie geoffreerd met een dwerg, een vrouwtje ter grootte van een kind. Een vlucht in de sexualiteit. Deze mogelijkheid om ‘een of twee minuten lang al zijn beslommeringen te vergeten’ (127) overweegt Olivier als hij de zwangere vrouw met de rode hoofddoek op het terrein van Caroli ontmoet. Deze vrouw biedt een dubbele verleiding: ze heeft paddestoelen in haar mandje ‘die rode met witte stippels, en aan de schaft zitten van die velletjes’. (127) Kennelijk heeft ze vliegenzwammen gevonden. ‘Onder de huid van zijn karakteristieke rood en wit gevlekte hoed zit een sterk hallucinerend vergif verborgen’.Ga naar eindnoot11.) Zoals het een magiër past, tracht Hammerstein het redelijk denken voor Olivier verdacht te maken - ‘U houdt van redeneren, meneer | |
[pagina 28]
| |
Olivier’ - door het toepassen van een logica die aan ‘Alice in Wonderland’ schijnt te zijn ontleend. ‘Was u tijdens het incident-Rutman niet naar de uitgang gelopen, dan had u ook niet gezien, dat zijn meisje mishandeld werd’. (172) Olivier dreigt in de werkelijkheid van zijn hallucinaties te gaan geloven. ‘Na op een stoel geklommen te zijn, haakte hij de vooroverhellende spiegel van de muur... zette hem op de grond, en richtte hem dusdanig dat hij het varken erin weerkaatst zou moeten zien. Inderdaad lukte dit zonder enige moeite...’ (183) Olivier weet dat hij geen spiegelbeeld zou hebben gezien als het varken een geestverschijning zou zijn. | |
Het kind.‘Zo probeerde hij herhaaldelijk zich aan de kamermuur een schilderij in gouden lijst voor te stellen... maar het bleef vaag en schimmig, het leidde geen zelfstandig leven, want staakte hij de poging, dan was het schilderij meteen weg’. (83) Olivier stelt hier vast, dat hij niet over een bijzonder levendig voorstellingsvermogen beschikt. We worden herinnerd aan de uiteenzetting over de eidetiek in ‘De toekomst der religie’. Ook in dit boek speelt het kind zo'n belangrijke rol en wel in de idee van de natuurlijk-volmaakte mens als ideaalbeeld. Wat Vestdijk hier schrijft over de toestand waarin het jonge kind verkeert, kan ons enig inzicht verschaffen in de aard van Olivier's hallucinaties. ‘Hoe bevredigt een kind... zijn verlangen naar liefde, macht, vrijheid, vreesloosheid, wetenschap, inzicht? Door middel van | |
[pagina 29]
| |
de mens en uitsluitend door middel daarvan; dat wil zeggen door middel van andere mensen en door middel van zichzelf... Hier leeft de mens in een natuurstaat die hem tevens het duurzame geestelijke geluk verschaft, een geluk waaraan geen einde komt, omdat hij, heeft hij het eenmaal verloren, een ander geworden zal zijn. Ieder verlangen wordt bevredigd bijna op hetzelfde moment dat het vorm in hem aanneemt’.Ga naar eindnoot12.) Als Olivier de publieke vrouw bezoekt, voelt hij zich voor de eerste maal zo gelukkig als in de kindertijd. ‘Alles was mogelijk in dit schemerlicht, niets kostte moeite, en alles was de moeite waard. Olivier moest zichzelf bekennen, dat hij zich zo het leven altijd had gewenst...’ (93) We hebben nu gevonden, dat hallucinaties een regressie inhouden naar een stadium uit de ontwikkeling van een mens, waarin voorstellen en waarnemen nog ongescheiden zijn. Verder zagen we, dat de toestand waarin het kleine kind verkeert, een natuurstaat is ‘die hem tevens het duurzame geestelijke geluk verschaft’. Op de vraag waarom Olivier visioenen heeft en waarom juist deze, kunnen we een voorlopig antwoord geven. Olivier is in een periode van zijn leven gekomen waarin hij volkomen eenzaam is. Hij heeft zelfs geen verdriet meer; de tijd waarin hij om zijn vrouw rouwde is bijna voorbij. De enige contacten die hem resten, zijn die met demimondaines die hoerepraatjes verkopen. Er is niemand die hem een schouderklopje geeft. Zijn leven is verburgerlijkt en eentonig. Geen wonder dat hij onbewust terugverlangt naar de tijd waarin ook zijn leven nog volmaakt was. | |
De proloog.Deze zienswijze wordt bevestigd in de eerste twee hoofdstukken | |
[pagina 30]
| |
die een proloog vormen: een samenvatting van de roman waarin een queeste wordt beschreven met het kind-zijn als doel. Zoals we opmerkten, ziet de taxichauffeur Olivier als iemand van onbestemde leeftijd; de samengegroeide wenkbrauwen roepen associaties op met het kwade, met de duivel. De stad heeft een burgerlijk karakter, men borrelt er uniform. De nieuwe buurten geven een beeld van het leven van Olivier zoals het nu is: ‘Alles was zichzelf, en alles was zichzelf aan het voortzetten, en dat kwam op hetzelfde neer’. (8) ‘Een wegsnellende trein... ver in de diepte, bezig aan zijn eigen bocht, schuin weg van de stad en toch nog in de stad’ (8) doet denken aan een vlucht die niet goed mogelijk is. Het porseleinrijden herinnert aan de armoedige sexuele contacten van Olivier. De weg voert over ijzeren platen door het zand, over viaducten die ravijnen overbruggen, langs lege velden en een fabrieksterrein; een halflandelijkheid waar men het leven slijt en toch niet leeft en waar zwervend meer eenzaamheid te vinden is dan in bergen en ravijnen.
In het tweede hoofdstuk ziet Olivier de chauffeur als een gids naar de onderwereld. Hij neemt aan dat zijn gedrag tegenover de chauffeur nieuwsgierigheid is geweest ‘of de chauffeur er toch niet in slagen zou ergens een agent vandaan te toveren, in een wereld waar geen wereld meer achter was’. (13) Olivier loopt doelloos door deze wereld en is genoodzaakt de weg te vragen. Als hij ergens aanbelt wordt hij te woord gestaan door een bleke jonge vrouw. De reactie van deze vrouw als Olivier haar kind geld wil geven, maakt waarschijnlijk dat Olivier dit kind hallucineert. Later denkt hij dat het een gestorven kind kan zijn geweest. Ook bij het zich herinneren van de porseleinen serviezen komt de gedachte aan de dood bij hem op. De vele kleuren die in het eerste hoofdstuk opvallen, hebben plaats gemaakt voor het wit, de kleur van de dood, van de rouw, maar ook de kleur van de ongereptheid. Olivier moet om het roomblanke café te bereiken door een woestenij begroeid met distels en brandnetels. Zijn weg wordt bemoeilijkt door stapels takken, papieren, vruchteschillen, kinderspeelgoed, geitekeutels en vuurtje stoken, motieven die we in de hallucinaties | |
[pagina 31]
| |
terug zullen vinden. Zijn voeten raken verward in touw dat hij later zal gebruiken om jongens op te hangen. Zijn vingers komen vol teer, zoals bij iemand die met pek, met de duivel, omgaat. Nadat Olivier zich in het smetteloze café gereinigd heeft, komt het platinablonde meisje met de sterk gewelfde boezem en geeft hem te drinken. Zijn tocht is volbracht. Als hij met de tweede taxichauffeur meegaat, is hij ‘alleen maar op weg naar een bekende eetgelegenheid waar het leven weer normaal zou worden’. (22) Met het derde hoofdstuk waarin een expositie wordt gegeven, kan het verhaal beginnen. | |
Een diagnose.‘De strijd tussen moeder en zoon zou dan een symbool zijn van de eeuwigdurende tweespalt tussen het bewustzijn en de lagere onbewuste driften, waaruit het bewustzijn voortgekomen is en die het weer in hun doodelijke omarming naar beneden willen trekken, - doodelijk, maar tevens levenwekkend, want deze omarming biedt het bewustzijn de kans om zich te vernieuwen - bij wijze van “wedergeboorte” vanuit deze zelfde onbewuste regionen’. ‘Hoewel deze opvatting zeer plausibel lijkt (de tweeledige verhouding tot de moeder)... ziet men niet goed in waarom dit de mogelijkheid zou buitensluiten van een strijd tussen de zoon en de vader, waarvan een geheel ander soort bevrijding van het bewustzijn de inzet vormt: een bevrijding van dwang en autoriteit, behoudzucht en starre belemmeringen’.Ga naar eindnoot14.) In de hallucinaties van Olivier treffen we motieven aan die wijzen op een terugkeer naar de vroege kindertijd èn naar een overwinnen van de ouderbinding, waardoor het hem mogelijk wordt een ‘wedergeboorte’ te beleven. We worden gewezen op zijn jongenstijd, bijv. als hij terugdenkt aan de vrijage van Tonia en Frederik; hierbij kan Olivier overigens wel eens de gestalte van Frederik hebben aangenomen, gezien de asexualiteit van deze en het voor Olivier gebruikelijke weinig innige van het contact. Het bevuilen van een partituur tijdens het concert en het verbod het half ontklede meisje met een jas te bedekken, zijn | |
[pagina 32]
| |
duidelijk fantasieën van een kleine jongen; met dit bevuilen kan hij ook niet ophouden. Verkeersbrigadiertjes doen alsof Olivier een kind is. Jongelui behandelen hem steeds als een gelijke. Tot handelend optreden is Olivier niet in staat, zelfs niet als hij een verkrachtingsscène bijwoont. In het hoofdstuk ‘Aanbidding’ grijpt Olivier in. Met één slag bevrijdt hij zich van Caroli en Hammerstein, die twee aspecten van de vaderfiguur vertegenwoordigen. ‘Wanneer ik aanneem, dat alles wat u me verteld heeft op waarheid berust, dan kunnen we tot geen andere slotsom komen dan dat er blijkbaar banden tussen ons bestaan, die voor deze hallucinaties van u aansprakelijk gesteld moeten worden’. (132) Aldus Caroli. In de pauze van het concert worden Olivier en Caroli ‘van elkaar gescheiden door twee rijzige jonge mannen met prachtige goudblonde kuiven, twee nobele gestalten...’ (64) Caroli kent ze niet en is van zijn stuk gebracht. Het is voor een vader ook onmogelijk het ideaalbeeld van zijn zoon te kennen. Deze mannen geven een beeld van Olivier en zijn broer zoals die hadden moeten zijn, zoals ze in de middeleeuwse ridderverhalen voorkomen over Olivier en zijn broer Roelant. In de gestalte van zo'n goudgekuifde jongeman kan Olivier dan ook de verachtelijke criticus op het hoofd slaan. Hammerstein treedt duidelijk als vader op: ‘U moet mij tot voorbeeld nemen’. (204) ‘In het algemeen dient u ervan uit te gaan dat ik geen fouten kan maken’. (204) Beide figuren schijnen samen te vallen in de zelfverheerlijking van Hammerstein, ‘aangezien hij (Hammerstein) reeds tot Grootmeester-Nationaal van de loge was benoemd’. (207) Het is duidelijk dat Olivier niet in contact mocht komen met een psychiater; deze zou een nieuwe vaderfiguur moeten worden waarvan Olivier zich wellicht heel moeilijk zou kunnen losmaken. Direct na de afrekening met de vaderfiguren bereikt Olivier in dit hoofdstuk het eindpunt van zijn tocht naar de prille kindertijd. Hij komt in de animistische fase terecht, waarin voorwerpen tot leven komen. | |
[pagina 33]
| |
‘En zo, met gebogen hoofd, was hij er getuige van hoe de spiegel zich met enkele ongemakkelijke rukbewegingen van het houten beschot losmaakte, zich langzaam in de lucht verhief, tot aan de zoldering toe, om vervolgens met een suizend geluid neer te dalen en op zijn hoofd in stukken te springen’. (210) In het volgende hoofdstuk wordt Olivier door de naaister uitgekleed en in bed geholpen. Hij wordt volledig afhankelijk van haar: ‘De deur liet ze op een kier: zo kon ze hem beter horen’. (212)
Om de moederfiguur te kunnen bestrijden, heeft Olivier het ideaalbeeld van de moeder in zijn hallucinaties aangetast. ‘... er waren ook heel kleine kinderen bij, die verdwaald leken, en soms probeerde een moeder in het gewoel te duiken om haar kind te bemachtigen, wat dan altijd mislukte, waarna zij met een berustend hoofdschudden afdeinsde’. (59) ‘Het kind trok ze nogal ruw onder de kap weg...’ (188)
Hij kan zich pas van de moeder bevrijden als hij, zelf vader geworden, zijn kind gaat redden. ‘Lang nog lag hij aan het meisje te denken, en aan het kind vooral, dat nu meteen ook van hem was’. (202) ‘Wat gaat u doen?’ ‘Mijn kind redden’ zei Olivier streng’. (227) Hammerstein tracht hem hiervan te weerhouden, maar heeft zijn invloed uiteraard verloren. Olivier wordt in zijn reddingspoging belemmerd door de rook, ‘... zeer zware rookwolken. die op een naar beneden uitpuilende haren zak geleken, waarvan het oppervlak glinsterde’. (228) Een haren zak was van oudsher de kleding voor kluizenaars en gold ook als een teken van rouw. ‘Deze haren zak kliefde hij met een sissend geluid’. (228) | |
[pagina 34]
| |
Olivier verlost zich hier van de eenzaamheid en maakt een einde aan de rouwtijd. Hij neemt afstand van zijn vrouw, iemand die alles voor hem regelde, een moederfiguur die dan ook kinderloos moest blijven. Na het klieven van de rook doorstroomt hem een gevoel van geluk ‘zo machtig dat hij er bijna tegenop zag zo aanstonds zijn doel te bereiken’. (228) Olivier bestrijdt zijn angst dat ‘de duivel zijn hoogste troef nog uit te spelen had’ door de liefde, ‘door sterk aan het meisje te denken’. (229) Van zijn angsten verlost door de liefde, kan Olivier het kind, en daarmee zijn kindzijn, achterlaten bij Tonia van de vijf kinderen en zijn vrouw, de moederfiguren waarbij Frederik als asexuele en dus ongevaarlijke vader kan fungeren. De verzoening met de ouders heeft plaatsgevonden. Olivier is door zijn ziekte veranderd. De cafémeisjes moeten plaatsmaken voor het meisje van Rutman, een eenvoudig gekleed meisje met een bril, dat best met een breiwerkje gezien zou kunnen worden. Olivier is in staat haar te beschermen. Zijn lagere driften zijn geluierd en lopen ‘netjes in de pas’. (232) Door de volwassen, nijvere werkers wordt hij geaccepteerd en zelfs geprezen. Nu kan Olivier op weg gaan om het kwaad en de zonde uit te roeien, al zou ‘het de toehoorders duizelen bij het aantal lichtjaren dat zij moesten afleggen om het negatief heelal te bereiken’. (234), een in een wel heel verre toekomst gesteld ideaal. ‘Ik streef naar geluk, wordt hier vertaald door: ik bestrijd het lijden’.Ga naar eindnoot15.)
Hier had de roman kunnen eindigen, maar er dienen nog enkele resten van de in de hallucinaties opgeroepen wereld te worden opgeruimd. Bovendien mogen we van een verhaal dat met een proloog begint, verwachten dat het met een waardig slottoneel eindigt. Als Olivier na de brand ontwaakt, is hij zeer opgewekt. Het varken en de jongens in de bomen zijn verdwenen. ‘Hij voelde zich als herboren’. (237) De eigenaar van het restaurant waar hij de laatste taxi bestelt, vertelt dat het geen grote brand is geweest. Olivier gaat niet in op de uitnodiging bier te drinken maar bestelt koffie; na- | |
[pagina 35]
| |
tuurlijk wordt hij hier niet bediend door een meisje. Bij het afscheidsgesprek met een kleinere, ineengezakte Caroli maakt deze hem duidelijk dat Geertje Boelée al een paar maanden uit het dorp weg is. Caroli presenteert geen sigaren en port meer en probeert het afscheid niet te rekken. In de apotheose ziet Olivier dan het negatief van een stichtelijk slottafereel - de vader, de zoon en de duiveltjes - en laat de verwilderde tuin achter zich. |
|