Vestdijkkroniek. Jaargang 1980
(1980)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||
Drs. B. Verwey | Opvattingen van Vestdijk en Freud over religieGa naar eind1.)In het laatste hoofdstuk van de Toekomst der Religie filosofeert Vestdijk over de ontwikkeling van de religie. Hij acht de verdwijning van de metafysische religie waarschijnlijk door de toenemende invloed van sociale en mystiek-introspectieve factoren. (blz. 327) De mens ontmoet in deze ontwikkeling drie obstakels. Hij zal een bevredigende houding moeten ontwikkelen t.o.v. de sexualiteit, de dood en het ressentiment. (blz. 357) Oosterse invloeden, met name die van het Boeddhisme, en de invloed van de psychoanalyse kunnen belangrijke factoren zijn in het overwinnen van deze hindernissen. Dit wettigt een vergelijking van de opvattingen over religie van Vestdijk met die van Freud. Freud besteedde in verschillende studies aandacht aan de religie. Voor de opvattingen van Vestdijk verwijs ik naar het artikel van dr. Wage elders in dit nummer. Hierin staat het begrip projectie centraal. Wij zullen dit bij Freud opnieuw tegenkomen, een reden temeer om beider opvattingen te vergelijken. Achtereenvolgens worden behandeld:
| |||||||||
- Waarom de ontwikkeling van de psychoanalyse leidde tot bestudering van de religie.De psychoanalyse kunnen wij karakteriseren als de leer van het onbewuste. Het bestaan van het onbewuste was door filosofen en psychologen vóór Freud reeds aanvaard. De grote verdienste van Freud was, dat hij de invloed van het onbewuste op het gedrag van de mens aannemelijk maakte. Hij probeerde de inhoud van het | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
onbewuste te beschrijven en wees op de rol van het onbewuste in ons gedrag en ons beleven. Hier volgt een korte samenvatting. Volgens Freud bevat het onbewuste driften die in twee groepen uiteenvallen: sexuele en agressieve. De biologische oorsprong hiervan vinden wij in het instinct tot zelfbehoud (agressie) en de drang tot in standhouden van de soort, de voortplanting (sexualiteit). Niet alleen driften zijn onbewust, de mens verdringt pijnlijke of onaanvaardbare levenservaringen uit zijn bewustzijn naar het onbewuste. De grenzen van bewustzijn en onbewustzijn zijn in werkelijkheid niet te trekken (op het ene moment kun je je bewust zijn wat je het volgende moment weer vergeten bent).Ga naar eind2.) De rol van het onbewuste kon Freud in eerste instantie bij psychisch zieke mensen aantonen. Hij beweerde, dat ziekelijk of afwijkend gedrag verklaarbaar, begrijpelijk werd, wanneer wij rekening hielden met de invloed van het onbewuste. Stoornissen in gedrag waren gevolg van conflicten tussen onbewuste verlangens en de normen en eisen van de omgeving van het individu.Ga naar eind4.) Zijn beweringen werden sterker toen bleek dat bewustmaken van de onbewuste invloeden op het gedrag een verandering van dat gedrag tot gevolg had. Een behandeling werd mogelijk. De psychoanalyse was nu niet meer alleen een theorie over het onbewuste, maar werd ook een behandelingsmethode. Freud beschreef voorts uitvoerig de minder verhulde uitingen van het onbewuste in het gedrag van kinderen. Later vond hij bovendien allerlei determinanten van het onbewuste in het alledaagse leven. Onbewuste invloed was dus aantoonbaar in ziek of afwijkend gedrag, in kinderlijk gedrag, en in alledaags gedrag. Realiseren wij ons de inhoud van het onbewuste dan wil dat zeggen dat agressieve en sexuele wensen en verlangens en de verdrongen levenservaringen (verdrongen op grond van deze strevingen) medebepalend zijn voor bepaalde gedragingen. In 1900 verscheen Die Traumdeutung, een boek, waarin Freud een verklaring gaf van de droom. In de beelden van de droom toonde hij ook verhulde wensen aan; ook hier was sprake van bovengenoemde onbewuste invloeden. De grondlegger van de psychoanalyse en zijn leerlingen herkenden de typische sfeer en beelden van de droom in sprookjes, legenden | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
en volksverhalen. Hetzelfde materiaal troffen zij aan in de mythologie. Steeds was er sprake van uitingen van wat er in het onbewuste leeft. Het wordt in verhulde of symbolische vorm uitgedrukt. Freud ging uit van de verwantschap van religieuze voorstellingen met die in de mythologie. En dit was dan de stap naar de bestudering van de religie. Hieraan lag deze idee ten grondslag: datgene wat de mens zich uitdenkt, verbeeldt, fantaseert, creëert etc., zou kunnen verwijzen naar wat er in het onbewuste verborgen blijft. Freud wees op het onbewuste, zijn inhoud, zijn werking op gedragingen. Hij wees ook op de normen die de mens gesteld werden vanuit zijn omgeving.Ga naar eind3.) Dat deze normen, regels, taboes, ongeschreven en geschreven wetten een bepaald gedrag tot gevolg hadden (vnl. onderdrukking van gedrag) was evident. Dat dit kon leiden tot ziekelijk of afwijkend gedrag in het individuele geval had Freud overtuigend aangetoond. Dat het in zijn algemeenheid kon gelden was zijn volgende taak. De sexuele taboes waren in het Victoriaanse tijdperk streng. Deze taboes werden vooral in stand gehouden door de kerk. In ‘Die kulturelle Sexualmoral und die Moderne Nervosität’ (1908) richtte Freud zich polemisch op de religie. Er waren feitelijk twee redenen voor Freud om zich met religie bezig te houden: religie was typisch menselijk en de religie was een bedreiging voor de ontwikkeling van de mens. In drie publikaties vinden we de ideeën van Freud ontwikkeld: Totem und Tabu (1912), Die Zukunft einer Illusion (1927) en Das Unbehagen in der Kultur (1930).Ga naar eind3.) | |||||||||
- Opvattingen van Freud over religie.Freud ziet de mens als resultaat van opvoeding en milieu. De mens leert omgaan met zijn hartstochten (onbewuste sexuele en agressieve wensen), die niet steeds in overeenstemming zijn met de normen en eisen van de omgeving.Ga naar eind4.) In Totem und Tabu vergelijkt Freud het gedrag (de zeden en gebruiken) van de primitieve mens met het gedrag van de neurotische mens (met name de dwangneurotische). Het animisme en totemisme ziet hij als een voorloper van latere religies in het alge- | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
meen. In het gedrag van de dwangneurotische mens herkent hij het gedrag van de primitieve mens. Beide vormen van gedrag worden gekenmerkt door zeer typische-ogenschijnlijk onverklaarbare-voorkeuren en duidelijke beperkingen (taboes). De meest in het oog springende bij de primitieve mens zijn: de verering van de totem, het offer en het incest taboe. De verering van de totem (die de primitieve mens zijn voorvader noemt) berust volgens Freud op een projectie van de verering van de vader. Hij is almachtig en bedreigend (net als de vader voor het kind). Van hem is bescherming te verwachten, maar hij is ook gevreest. Dat deze tweeslachtigheid, deze ambivalentie, in de typische gebruiken doorklinkt krijgt gestalte in het offer (waar de totem, het totemdier, ritueel wordt geslacht). Hier herkent Freud de wens van het kind om de plaats van de vader in te nemen. De wens, het verlangen om de moeder te bezitten is herkenbaar in het verbod dat de primitieve mens zich oplegt: het taboe op de incest. Op deze manier verklaart Freud de typische gebruiken. Hij verwijst steeds naar de onbewuste levende wensen die onderdrukt, verdrongen en geprojecteerd worden. Deze theorie, die hier sterk verkort wordt weergegeven krijgt een vervolg in ‘Die Zukunft einer Illusion’. Het Godsbeeld is in feite niets anders dan de totem. Het is de Vader die een resultaat is van projectie. Waar de normen als van goddelijke oorsprong beschouwd worden, daar is dikwijls sprake van projectie van de verdrongen wensen en verboden. (b.v. sexualiteit is verboden, mag alleen in dienst staan van de voortplanting). In Die Zukunft einer Illusion en in das Unbehagen in der Kultur gaat Freud verder in op de vraag waarom de mens religieus is, waarom hij projecteert.Ga naar eind8.) De mens is angstig, hij voelt zich bedreigd. Er zijn drie bedreigingen. Die uitgaande van het natuurgebeuren (bliksem, aardbevingen, watersnood etc.). Die voor ziekte en dood. En de bedreiging die uitgaat van andere mensen. In Das Unbehagen in der Kultur voegt Freud er nog een vierde bedreiging aan toe: die uitgaande van de mens zelf. De vergelijking met de kindertijd verklaart waardoor religie ontstaat. Het kind dicht personen en dingen een grote mate van macht toe. Het kind is hulpeloos in zijn pogingen bedreigingen af te wenden | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
en te verklaren. De ouders zijn in eerste instantie de beschermers van het kind. Zij zijn de machtige beschermers, maar zijn in hun kracht ook een bedreiging voor het kind. De hulpeloosheid van de volwassene zien wij in zijn kinderlijke pogingen om met de wereld om zich heen en in zichzelf om te gaan. Hij projecteert God de Vader, de machtige beschermer, die de wereld schiep en het natuurgebeuren kan regelen. Hij creëert het hiernamaals, de hemel, het paradijs, de plaatsen waar het leven beter zal zijn, waar geen ziekte bestaat en de dood overwonnen wordt. Angst voor de ander kan worden geprojecteerd en kan leiden tot bepaald normgedrag. Een treffend voorbeeld is de projectie van eigen agressie: niet ik ben slecht, anderen zijn slecht, wat kan leiden tot rassenhaat, godsdienstoorlogen. Projectie en verdringing van sexuele wensen leidt tot sexuele taboes: de maagdelijkheid, de erfzonde, verbod op onanie. In het Christendom (als in zoveel andere religies) bestaan normen van goddelijke oorsprong (de Tien Geboden), een moraal van Goed en Kwaad. Overigens ziet Freud het praktisch nut van deze normen in, maar hij verwerpt hun goddelijke oorsprong. Het zijn illusies, zij berusten op wat er in de mens zelf leeft. Freud wees op de overeenkomsten van het gedrag van (dwangmatige) neurotische mensen met de gebruiken en zeden van de primitieve mens en het gedrag van de religieuze mens (waarbij vooral de metafysisch projecterende mens bedoeld werd). De ervaringswereld van het kind leek de verklaring te geven voor deze overeenkomsten. Hiermee zijn we beland bij de kritiek die Freud heeft op al deze menselijke constructies in dienst van het onbewuste. De starheid van religieuze opvattingen achtte hij een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van de wetenschap. Ook voor de ontwikkeling van de wetenschap over de mens zelf. Het werd tijd dit (dwangmatig, primitief en religieus) gedrag te doorzien; de projecties zou de mens moeten opgeven, hij zou zijn onbewuste wensen moeten herkennen en in overeenstemming met de werkelijkheid proberen te handelen. In de loop der tijden is gebleken, dat een aantal projecties opgegeven werden. Ze waren niet meer noodzakelijk, b.v. waar het | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
de bedreigingen van het natuurgebeuren betreft. De kennis over aarde en heelal is zodanig toegenomen, dat de mens zich op adequate wijze heeft leren beschermen. Ook de kennis over ziekte en dood is groter geworden. Uitstel en behandeling van ziekte heeft uitstel van de dood tot gevolg. De ontwikkeling van de wetenschap heeft dus een aantal projecties onnodig gemaakt. De hardnekkigheid van religieuze opvattingen blijkt echter uit b.v. het na 4 eeuwen rehabiliteren van Galilei, zoals nog onlangs in het nieuws was. Ook de opvattingen over sexualiteit blijven in vele religies star (sexualiteit in een tweede huwelijk blijft taboe...). Freud pleit voor normen in de samenleving, maar vindt dat de mens deze normen zelf zou moeten scheppen op grond van praktisch nut voor het samen leven. Niet als resultaat van projectie van onbewuste verlangens en conflicten. Pas dan zou dit de mens voeren tot onafhankelijkheid en vrijheid. De toekomst ziet Freud als een strijd van de mens tegen zichzelf (In Das Unbehagen in der Kultur): de strijd tussen de constructieve en destructieve krachten.Ga naar eind5.) | |||||||||
- Overeenkomsten in opvattingen.Het gaat hier om een vergelijking van de voornaamste ideeën van Vestdijk en Freud. Er zal geen aandacht worden geschonken aan elk detail. De opvattingen over religie vinden wij bij Vestdijk in de Toekomst der Religie. Freuds ideeën zijn te vinden in de bovengenoemde geschriften en enkele kortere publicaties. In zijn opvattingen is een ontwikkeling aan te wijzen. Dat maakt het vergelijken van denkbeelden niet gemakkelijk, maar wanneer wij ons aan de grote lijn houden zijn er een aantal opvallende overeenkomsten en verschillen. De titel Die Zukunft einer Illusion van Freud doet een verwantschap vermoeden met het boek van Vestdijk. Echter, Vestdijk noemt dit boek niet. Hij houdt zich wel met Freud en de psychoanalyse bezig (TdR blz. 56, 67, 187 e.v., 348 e.v.). Lezen wij wat Vestdijk hier schrijft, dan moeten wij concluderen, dat hij voor zijn | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
opvattingen onvoldoende steun vindt bij de ideeën van wat hij de psychoanalyse noemt. Wanneer wij de opvattingen van Freud anders weergeven levert dit toch een gelijkenis. Het gaat er niet om Vestdijk Freudiaan te willen maken; Vestdijk was daar een te origineel denker voor.Ga naar eind6.) Wanneer wij een poging doen iets van religie te begrijpen dan is de projectie zowel bij Freud als bij Vestdijk het sleutelbegrip. Bij Freud wordt dit in Totem und Tabu duidelijk uitgewerkt (blz. 354). Bij Vestdijk is het op talloze plaatsen aanwijsbaar (zie artikel van Dr. Wage). Het gaat hier om projectie van onbewuste verlangens en wensen (blz. 85 e.v.). Een duidelijke overeenkomst in opvatting. Het overwinnen van de ouderbinding is een tweede - en van de projectie niet losstaande - overeenkomst. De mythologische en religieuze voorstellingen worden door Vestdijk en Freud afgeleid uit de jeugdsituatie.Ga naar eind7.) De mythe van Oedipus wordt tot Oedipus-complex bij het individu, zoals Freud aantoonde. Vestdijk wijst niet voor niets hierop (blz. 56 en 68). Toch levert dat bij hen beiden geen finale verklaring van het fenomeen religie. Vestdijk lijkt toch nog iets eigens voor de religie te willen reserveren. Religie stamt niet alleen uit gemoedsbehoeften volgens hem. Hierop komen we bij de verschillen terug. In de kritiek op de metafysische religie zijn eveneens een aantal opmerkelijke overeenkomsten. De dwangmatigheid, de starheid, de intolerantie van het religieuze systeem was voor Freud een van de redenen zich met religie bezig te houden. Het was immers van essentieel belang in de opvoeding (ten overvloede wordt hier nog eens gewezen op de strenge sexuele taboes en de onverdraagzaamheid als uiting van eigen agressie). Voor Vestdijk was het evident dat 20 eeuwen Christendom niet tot een gewenst resultaat hadden geleid. (blz. 109). Hij onderkende de ambivalentie van de metafysische mens, bij Freud alweer een thema dat in Totem und Tabu op de voorgrond treedt. De ambivalentie (van de primitieve en de dwangmatige mens) verwees naar de oorsprong: het conflict tussen de wensen van het onbewuste en de normen van de omgeving. De kritiek op de sociale vormen van religie of sociale religie heeft één duidelijke overeenkomst. Freud en Vestdijk verwerpen de stel- | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
ling van het marxisme dat alle mensen gelijk zouden zijn. In dit verband herhaalt Vestdijk nog eens zijn projectie theorie: ‘Projectie is het stellen van werkelijkheden op grond van wenschelijkheden: en zo algemeen geformuleerd, is er natuurlijk geen sprake van, dat zij bij het sociale type zou ontbreken. De socialistische gelijkheid, - “de gouden menschheid” van Herman Gorter, - de “Uebermensch” van Nietzsche, - het duizendjarig rijk op Duitsche bodem, die half religieuze half seculaire droom, welke reeds in de Middeleeuwen opduikt, - het zijn evenveel projecties van wenschen en verlangens, die het streven van de mensch op een ideaal richten, - een sociaal-religieus ideaal’. (blz. 120) Freud ging in das Unbehagen in der Kultur hier op in (blz. 241 e.v.). Wenden wij ons naar de toekomst. Het doorzien en het opheffen van de projectie lijkt hen beiden noodzakelijk voor de ontwikkeling van het individu. Bij Vestdijk wordt hier uitvoerig aandacht aan besteed in de beschrijving van het mystiek introspectieve type mens. In het laatste hoofdstuk van de TdR noemt hij dan de psychoanalyse met behulp waarvan de drie hindernissen: de sexualiteit, de dood en het ressentiment overwonnen zouden kunnen worden. Freud verwacht in de toekomst de strijd van de mens in en tegen zichzelf: de competitie van sexuele en agressieve krachten, de bindende en ontbindende, de contructieve en destructieve (Das Unbehagen in der Kultur blz. 270). Wanneer wij dood en ressentiment tot de agressieve, ontbindende of destructieve krachten rekenen zien wij een overeenkomst in toekomstvisie. Dat de psychoanalyse een rol zou kunnen spelen lijkt Vestdijk mogelijk. Freud laat zich hierover niet uit. | |||||||||
- Verschillen.In feite is er een verschil in uitgangspunt. Vestdijk geeft duidelijk zijn invalshoek aan en hij begrenst zijn onderwerp. Hij gebruikt de methode van de begrijpende psychologie. Een uitvoerige definitie van het begrip is zijn eerste opgave. Freud benadert de religie vanuit de psychoanalyse (in hoeverre hij daarbij begrijpend psycholoog is valt buiten bestek van dit artikel). | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
Bij hem vinden wij geen definiëring van het begrip religie. De beide definities van Vestdijk: totaliteit en streven naar duurzaam geestelijk geluk, komen aan de orde in das Unbehagen in der Kultur.Ga naar eind8.) Het begrip totaliteit (blz. 197 e.v. UidK), het religieus gevoel, het gevoel van één zijn met alles, met allen, met het Al, is volgens Freud alleen herleidbaar tot de gevoelens die het jonge kind (of de zuigeling) ervaart wanneer het nog geen onderscheid maakt tussen zichzelf en zijn omgeving. Vestdijk zinspeelt hier op (blz. 34). Het kind als ‘dichtste benadering van onze door theoretische imaginatie ontworpen constructie’ (blz. 33), d.i. de natuurlijk-volmaakte mens, brengt Vestdijk wel in vele opzichten in de buurt van Freud (zie onder overeenkomsten). Het verschil ligt hierin, dat Vestdijk nog iets meer ziet in het begrip totaliteit. Dat is ook bij de tweede definiëring het geval. Volgens Vestdijk kan religie niet alleen verklaard worden uit gemoedsbehoeften (en zeker niet alleen uit onbewuste sexuele verlangens). Freud kan gevoelens betrekking hebbende op totaliteit niet anders herleiden dan tot vroegkinderlijke ervaringen (UidK blz. 204). In het UidK wordt de tweede definitie van Vestdijk ook vrijwel letterlijk behandeld. Volgens Vestdijk: het streven naar duurzaam geestelijk geluk. Inderdaad streeft de mens naar geluk, zegt Freud d.w.z. naar bevrediging van onbewuste verlangens. De mens kan de onmogelijkheid hiervan leren inzien. Vestdijk echter construeert de natuurlijk-volmaakte mens, een ideaalbeeld, waar de mens naar zou streven. Deze nat.-volm. mens is meer dan het streven naar bevrediging van onbewuste verlangens. In zoverre is hier een duidelijk verschil in opvatting aantoonbaar. Vestdijk erkent het primaat van sexuele wensen niet. Hij omschrijft ‘andere gewichtige momenten: machtsdrift, scheppingsdrang, verlangen naar vrijheid, onbezorgdheid, het willen overwinnen van angst, schuldgevoel, lijden, het willen herstellen van letsel toegebracht aan de eigenwaarde, het willen ontraadselen, verklaren, herkennen, doorzien van het mysterieuze en onverklaarbare’ (blz. 32). Freud zou deze begrippen, die alle een bepaald streven in zich vertegenwoordigen, herleiden tot de twee basisdriften. Uiteindelijk is de fraaie hypothese van Freud omtrent constructieve en destruc- | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
tieve krachten dan toch weer in overeenstemming met de ideeën van Vestdijk. Dit doet wellicht wat geforceerd aan en nemen wij Vestdijk letterlijk dan is er een belangrijk verschil in opvatting. Bij Vestdijk is de oorsprong toch één streven; Freud houdt het op de in zichzelf verdeelde mens, resultaat van twee aan elkaar tegengestelde strevingen.Ga naar eind9.) Een ander punt is de typologie, zoals Vestdijk die ontwerpt - metafysisch type, sociaal en mystiek-introspectief -. Deze hanteert Freud niet. De ontwikkeling van de religie loopt volgens beiden van animisme naar metafysische en sociale religie. De mystiekintrospectieve religie, die eigenlijk geen religie is, is typisch Vestdijkiaans. Overigens vinden wij bij Freud nergens uitvoerig aandacht aan mystiek of Boeddhisme (althans in de genoemde werken).Ga naar eind10.) Anderzijds ontbreekt bij Vestdijk de beschrijving van het totemisme en de primitieve mens. De mythologie krijgt in de TdR een belangrijke plaats toegewezen; de belangstelling van Freud voor de mythologie kunnen wij bekend veronderstellen. De psychologie van Jaensch met de begrippen uit de eidetica over integratie levert Vestdijk een psychologisch fundament; voor Freud was er slechts het psychoanalytisch fundament. Een verschil in opvatting zien wij tenslotte in de toekomstbespiegelingen van beide denkers. Freud maakte een ontwikkeling door. In de Zukunft einer Illusion verwachtte hij nog een toenemende invloed van de wetenschap, het intellect, de rede; hij bedoelde ook de toenemende invloed van de psychoanalyse. In het Unbehagen in der Kultur eindigt de toekomst minder zeker: de mens zal een strijd voeren in of tegen zichzelf (constructieve versus destructieve krachten). Over de invloed van de psychoanalyse laat Freud zich dan niet meer uit. Vestdijk verwacht een toenemende invloed van sociale en mystiek introspectieve factoren, waarbij hij hoopt op een toenemende invloed van de psychoanalyse meer volgens Jungiaans concept (blz. 350). Over het doel, het opheffen van de projecties, lijken Vestdijk en Freud het eens. Over het middel niet. | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
Dat Freud zijn redenen had om minder optimistisch te zijn over de toekomst van zijn ideeën blijkt uit het volgende. Hierin komt de vraag aan de orde hoe de psychoanalyse tegenover de religie is blijven staan. En daarmee wordt overwogen wat er van de psychoanalyse nog verwacht mag worden - zoals Vestdijk deed - ruim dertig jaar na het verschijnen van de Toekomst der Religie en ruim vijftig na de eerste druk van Die Zukunft einer Illusion. | |||||||||
- Opvattingen van andere psychoanalytische scholen over religie.Dit zou een artikel op zichzelf kunnen worden. Wij zouden aan de andere kant kunnen volstaan erop te wijzen, dat het ontstaan van verschillende psychoanalytische scholen het gevolg was van verschil in opvatting over o.a. de religie. De opvattingen van Freud werden verder uitgewerkt door met name Th. Reik in publicaties met veelzeggende titels als Dogma und Zwangsidee en Die eigene und die fremde Gott. Ook E. Jones, de latere biograaf van Freud, bleef trouw aan de oorspronkelijke ideeën in Psychoanalyse der Christliche Religion. C.G. Jung wendde zich van Freud af en vormde zijn eigen school in Zurich. Hij had volstrekt andere opvattingen over religie. Het begrip totaliteit is bij hem weer het typisch religieuze. Zijn constructie van het collectieve onbewuste, dat de religie of het religieuze laat overerven, staat in schrille tegenstelling tot de ideeën van Freud. In de opvattingen van Jung zijn metafysisch religieuze aspecten aantoonbaar. Andere psychoanalytici zochten aansluiting bij de ideeën van het marxisme. Zij achtten de invloed van de maatschappij van groot belang bij de ontwikkeling van het individu. E. Fromm bleef een eenling in zijn pogingen om weer geheel eigen opvattingen te creeëren, waarin die uit verschillende scholen een plaats kregen. Over het onderwerp, dat wij hier behandelen schreef hij een lezenswaardig boek Psychoanalyse en Religie.Ga naar eind10.) Maken wij de rekening op van decenniën psychoanalyse sinds Freud, dan zien wij een uiteenvallen in scholen op grond van verschil in opvatting over de metafysische en sociale aspecten van de theorie. | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
De conclusie mag luiden: er is geen eensluidende opvatting van dé psychoanalyse over dé religie. Wat de toekomst der religie betreft lijken de psychoanalytische opvattingen dan ook maar zeer ten dele te kunnen bijdragen aan toenemende invloed van sociale en mystiekintrospectieve factoren. |
|