Dr. J. Faber | Over de Engelse vertaling
Mijn omgang met het boek van Vestdijk duurt al bijna 30 jaar. In mijn studententijd, kort na de tweede wereldoorlog, had ik het voorrecht veel colleges te kunnen lopen in het Studium Generale: filosofie (waaronder de onvergetelijke colleges van Oldewelt), psychologie en vele andere zaken. Daarnaast lazen wij natuurlijk boeken van en over Jaspers, Sartre, Jung, en later Martin Buber. Zolang ik mij kan herinneren ben ik gefascineerd geweest door het verschijnsel religie, maar dan eerder door de belevingskant ervan dan door de inhoudelijke kant. En ik kan rustig zeggen dat geen enkel boek mij zoveel nieuwe inzichten heeft verschaft als juist dat van Vestdijk.
Als bioloog met niet bijster veel literair gevoel moet ik zeggen dat ik van Vestdijk behalve ‘De toekomst der religie’ maar weinig andere werken ken. Maar voor mijn eigen denken over religie staat de invloed van Vestdijk's visie op één lijn met die van Jaspers en Buber, juist omdat hij het probleem van een heel andere kant benadert - niet vanuit de filosofie maar vanuit de ‘begrijpende’ psychologie. Mijn eigen denken over het verschijnsel religie als de polaire spanning tussen ‘ik’ en ‘niet-ik’ (waarover ik ook wel eens iets heb gepubliceerd) gaat een heel andere richting uit. Het sluit aan bij de filosofische anthropologie van Plessner (de ‘excentrische’ structuur van de mens) en is dus meer filosofisch geöriënteerd. Een belangrijke rol erin speelt ook het begrip totaliteit, dat voor een holistisch bioloog als ik ben erg belangrijk is. Tot dusver heb ik echter de polaire spanning tussen het ‘ik’ en het ‘zelf’, het introspectieve aspect dus, buiten beschouwing gelaten, wat natuurlijk eigenlijk niet kan. En hiervoor is nu juist het denken van Vestdijk (en ook dat van een man als Sierksma) van enorm belang, zodat dit mij nog steeds bezig houdt.
Ik heb het boek vele malen herlezen. De delen die mij vooral aanspreken zijn hoofdstuk 2 over de mythe van de Eeuwige Mens, culminerend in dat prachtige beeld van het water in de bol; hoofdstuk 5, met de luciede karakteristiek van het Boeddhisme; en hoofdstuk 7 over de desintegratie in de westerse (Christelijke) beschaving.