Vestdijkkroniek. Jaargang 1980
(1980)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||
Ed van Dompselaar |
| |||||||
[pagina 48]
| |||||||
theorieën over de barokkunstenaar zich weerspiegelen in ‘Het vijfde zegel’ en het begin van een antwoord te geven op de vraag in hoeverre V. in zijn overige werk als romancier zelf als een barokkunstenaar naar voren komt.
Voor zijn typering van de verschillende vormen van kunst gebruikt V. de diverse verhoudingen waarin de vorm en de inhoud van een kunstwerk ten opzichte van elkaar kunnen staan. Hij maakt daartoe onderscheid in de vorm ten opzichte van de inhoud en de vorm ten opzichte van de stof. De tweede soort vorm is statisch en betreft het werk als geheel; de vorm ten opzichte van de inhoud is dynamisch van aard, het is een beschouwingswijze. In ‘Prolegomena ener esthetiek’ maakt V. het verschil tussen de beide soorten vorm duidelijk aan de hand van een vergelijking met insluitdozen: ‘Van de “insluitdozen”, zoals we wel door goochelaars gebruikt worden, is iedere doos op haar beurt “inhoud” van de grotere doos die haar omsluit; de “stof” daarentegen is de papiermassa waaruit de dozen gemaakt zijn. “Vorm” in de eerste betekenis is iedere doos ten opzichte tot de daarop volgende kleinere; “vorm” in de tweede betekenis is het volledige model van alle dozen tezamen’. Zo is de beeldspraak inhoud t.o.v. de woordkeus, terwijl de woordkeus weer tot inhoud wordt t.o.v. de klank. Deze vorm t.o.v. de inhoud is uiterst relatief. In H.V.Z. is de verhouding tussen Philips II (vader) en El Greco (zoon) een weerspiegeling van de vorm contra de inhoud, voor zover Greco de koning beschouwt als een autoriteit tegen wie hij in opstand komt;Ga naar eind4.) aan de andere kant fungeert de schilder El Greco als vorm tegenover de mysticus Esquerrer.Ga naar eind5.) Deze verschuivende vorm noemt V. vorm1 en de statische vorm is vorm2. Hij onderscheidt aan de hand van de onderlinge verhoudingen tussen vorm1 en de inhoud drie typen kunst t.w. de klassieke kunst, waar vorm en inhoud beiden gevormd zijn,Ga naar eind6.) de romantiek, waarbij zowel de vorm als de inhoud ongevormd zijn, en de barok, met als kenmerk dat de vorm gevormd en de inhoud ongevormd is. De barokkunstenaar en de romanticus hebben dus de ongevormde inhoud gemeen en als V. zich tot 90% romanticus verklaart tegenover GregoorGa naar eind7.) moeten we deze uitsrpaak m.i. geheel betrekken op de ongevormde inhoud, die voor V. zo aantrekkelijk is. Denk b.v. aan V.'s voorkeur voor historische figuren over wie weinig bekend is. | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
Is er bij de romanticus en de classicus een harmonieuze verhouding tussen vorm en inhoud, daar is bij de barokkunstenaar sprake van een conflict. ‘Barok berust op een antithese van twee begrippen, die elkaar wederkerig doordringen en van hun plaats trachten te beroven’. Barok als principe heeft dus de volgende kenmerken: grilligheid, onevenwichtigheid en rijkdom aan contrasten. Deze strijd tussen vorm en inhoud spiegelt zich o.a. in de verhouding van de kunstenaar t.o.v. de buitenwereld. Door innerlijke twisten verscheurd zal de barokkunstenaar in zijn betrekkingen tot de buitenwereld oppervlakkig blijven (de kluizenaar van Doorn), hetgeen dan leidt tot spanningen tussen individu en gemeenschap. Uit deze (ondraaglijke) spanningen wordt barokkunst geboren.Ga naar eind8.) De kunstenaar probeert voortdurend deze spanningen te verzoenen, maar hoewel hij in zijn pogingen soms aanzienlijke spanningen overwint, komt het toch nooit tot een evenwicht,Ga naar eind9.) iedere keer moet de kunstenaar opnieuw afdalen in het materiaal dat de buitenwereld hem biedt.Ga naar eind10.) De verhouding tussen individu en gemeenschap wordt door V. graag onder spanning gehouden, omdat het één van de condities is voor het scheppen van kunst. Dit leidt hem tot de theorie van het surplus, die hij uiteenzet in zijn essay ‘De kunstenaar en de moraal’.Ga naar eind11.) Deze theorie houdt in dat de gemeenschap het doen en laten van een kunstenaar strenger moet beoordelen dan van een niet-kunstenaar, omdat de kunstenaar in geestelijk opzicht hoger aangeslagen moet worden. De conflicten die de toepassing van deze moraal bij de kunstenaar teweegbrengt, geven hem een schat aan ervaringen en materiaal. Degenen die de kunstenaar met deze bekrompen ethiek vervolgen ‘spelen Apollo meer in de kaart dan de vervolgde vermoedt en zij zelf ook maar in hun dromen hebben kunnen beogen’. Het is, welbeschouwd, de enige theorie, die men de kunstenaar voorhouden moet, aldus V.. In H.V.Z. probeert El Greco vorm te geven aan het aardse (chaos, wraak) en tegelijkertijd verwijdert hij zich zover mogelijk van dat aardse (Gerónima) waardoor een maximale spanning ontstaat. Dit onbewuste zich verwijderen van het doel zien we terug in Greco's Christologie:’..., de opvatting namelijk, dat Christus, niet tevreden met zijn kortdurende hellevaart, nog steeds in de hel vertoefde! En dit niet zozeer om zondaars te verlossen als om de afstand, de spanning tussen Vader en Zoon zo groot mogelijk te maken en daarmee de verdienste van de uiteindelijke | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
verrijzenis vanuit dit nadir van de Origenistische cirkel’. (211)Ga naar eind12.) De voortdurende beweging van zelfbevrijding en weer opnieuw afdalen in het materiaal kan bij de barokkunstenaar niet dan tot een kortstondige synthese komen, omdat de spanningen anders opgeheven zouden zijn en daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor het scheppingsproces vervalt. Wel zouden we, in navolging van Oversteegen,Ga naar eind13.) de beweging tussen de beiden polen zélf als mogelijke synthese kunnen beschouwen en als we deze beweging in de tijd bekijken, zodat de plussen en minnen elkaar op den duur opheffen, dan bewandelt de barokkunstenaar de gulden middenweg, geen statische maar een dynamische, één die appelleert aan het demonische in de mens.Ga naar eind14.) In H.V.Z. zien we de boven beschreven spanningen tussen individu (Greco) en gemeenschap (koning, Gerónima) leiden tot Greco's hellevaart langs de schilderijen, uitmondend in De opening van het vijfde zegel, waarin Greco zijn wraak wil schilderen, wraak op de koning die de Mauritius weigerde. Na zich bevrijd te hebben van de vader keert Greco aan het eind van de roman terug naar een normaler kunstbeoefening, zij het ook slechts tijdelijk, want niet alle conflicten zijn opgelost. Aan het begin van de roman is er sprake van dat El Greco samen met zijn vriend Don Martin d'Ayala ijvert voor vrijstelling van belastingen voor Toledaanse schilders. De behandeling van deze kwestie door het stadsbestuur wordt echter een half jaar uitgesteld (125), d.w.z. tot na 8 dec., het eind van de roman. V. besluit H.V.Z. dan met: ‘En hij bedacht dat dit het enige was wat op den duur troost schonk en zelfs een rechtvaardiging inhield van het leven: een goed handwerksman te zijn, - al kon men zich daarnaast nog wel tegen belastingen verzetten, en tegen vorstelijke miskenning’. (330) Is Greco dus even tot rust gekomen, materiaal voor nieuwe spanningen is aanwezig. De spanning tussen vorm en inhoud is diep verankerd in het wezen van de barokkunstenaar. Bij de persoon Vestdijk moet de vorm (ratio) dienen om een tamelijk chaotische psyche in te tomen.Ga naar eind15.) (Denk hier aan het vaak gehoorde verwijt van te grote cerebraliteit). V. ziet deze tegenstelling zelfs terug in de figuur van Max Reger: zijn plompe lichaamsbouw in contrast met zijn verrassend kleine en slanke handen en voeten;Ga naar eind16.) van El Greco schrijft hij: ‘Hij was klein, wat gebogen, stevig gebouwd, en met iets tegenstrijdigs in zijn passen, alsof de twee loodrecht op elkaar staande richtingen van de storm nu ook in zijn | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
lichaam waren gevaren’. (22) In ‘Kunstenaars en oorlogspsychologie’ (1937) schetst V. de kunstenaar als individueel, en zelfs meer nog, als autonoom, want een individualist veronderstelt een gemeenschap waarvan hij de tegenpool is.Ga naar eind17.) Deze autonomie lijkt strijdig met de spanning tussen individu en gemeenschap in het Rilke-essay, maar moet misschien uitgelegd worden als zich beperkend tot het scheppingsproces. De kunstenaar is autonoom als schepper, hij is gedurende het scheppingsproces niet meer disponibel voor de buitenwereld als gevolg van een op zichzelf gerichte activiteit, een drang tot het omvormen en herscheppen van de eigen indrukken, hetgeen tenslotte leidt tot de zelfbevrijding in het zichtbare kunstwerk. De kunstenaar als individualist, als persoon met slechts oppervlakkige betrekkingen tot de buitenwereld zien we b.v. in El Greco. Toch wil de schilder deze eenzaamheid wel doorbreken: ‘Maar soms denkt men aan de mogelijkheid van een contact met andere eilanden, een menselijke archipel... de ene eenzaamheid die de andere raakt’. (145) De Griek slaagt echter maar kort in deze poging en de laatste zin van de roman is dan ook veelbetekenend: ‘En eilandbewoner zou hij altijd blijven’. Bovengenoemde inkeer van de barokkunstenaar in zichzelf wordt door V. in H.V.Z. uitgewerkt in de driehoeksverhouding Greco - Esquerrer - Philips II (Gerónima).Ga naar eind18.) We zien deze driehoeken vaker optreden in V.'s werk, b.v. De filosoof en de sluipmoordenaar, Op afbetaling en in alle verhalen van de novellenbundel Narcissus op vrijersvoeten. Deze drietallen bestaan uit een tweetal waartussen een ambivalente afhankelijkheidsrelatie bestaat, en een derde persoon (vaak een vrouw) die de aanleiding is voor de relatie tussen de twee anderen. De relatie tussen het tweetal is uiterst ambivalent, omdat de ene persoon dreigt weg te zinken in de ander en dit kan alleen voorkomen worden door middel van verraad. Dit tweetal zou model kunnen staan voor de ratio en het onbewuste. De derde persoon symboliseert dan de uiterlijke omstandigheden die aanleiding zijn voor de rede om de blik naar binnen te richten, in het onbewuste. Dit onbewuste is vreemd en tegelijkertijd vertrouwd, want het is tenslotte een deel van de kunstenaar zelf; dit zou verklaren waarom de verhouding tussen het tweetal ambivalent is. Uiteindelijk kan de rede zich alleen redden voor totaal zelfverlies, het wegzinken in de chaos van het onbewuste, door het verraad. Deze inkeer van de ratio tot de ziel lijkt mij het prototype voor V.'s | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
driehoeksverhoudingen van het bovengenoemde type. De verbinding die een van beide polen (de ziel) vaak heeft met de derde persoon, die de uiterlijke omstandigheden weergeeft, zou aan kunnen geven dat het materiaal dat de kunstenaar tracht te verwerken, afkomstig is uit de werkelijkheid.Ga naar eind19.) De identificerende beweging van El Greco (aards) naar de monnik Esquerrer (hemels)Ga naar eind20.) heeft V. gecontrasteerd door Greco's pogingen om Esquerrer te koppelen aan Gerónima (aards),Ga naar eind21.) een bij uitstek barokke, tegenstrijdige beweging dus. De barokke werkelijkheid is niet wat ze is, omdat ze wordt.Ga naar eind22.) Ze is uiterst dynamisch van aard door de voortdurende strijd van het vormende principe tegen de inhoud en kan dan ook alleen maar benaderd worden door het symbool of de suggestie. Om de barokke realiteit te betrappen ontwikkelt V. zelfs een apart zintuig, dat hij het schemerzintuig noemt: om een object goed in het oog te krijgen moet men er vlak naast kijken.Ga naar eind23.) Als Greco naar zijn schilderij van de wraak, De opening van het vijfde zegel, kijkt, zegt hij tegen zijn vriend Esquerrer: ‘Waar de ene haat op de andere, tegengesteld gerichte botst, daar moet liefde ontstaan: ook dit is uit het doek af te lezen; kijk door uw oogwimpers, en het is een Goddelijk feest geworden, een Pinksterfeest der liefde...’ (210-211) De basisparadox tussen vorm en inhoud ziet V. bij Reger terug in de botsing tussen harmonie en melodie,Ga naar eind24.) waarbij de melodie als horizontaal en de harmonie als verticaal beginsel op te vatten is, een kruis dus. Voor El Greco formuleert V. dit met: ‘Ieder weloverdacht woord was een beeld minder’. (131) We zien het kruismotief niet alleen terug in het karakter van Greco (zie boven), maar ook in het kruis dat hij in deze roman moet dragen,Ga naar eind25.) het kruis van de barokkunstenaar. De essaybundel ‘De Poolse ruiter’ zou zijn naam te danken kunnen hebben aan het barokke kruismotief dat V. in het titelessay signaleert op het gelijknamige schilderij van Rembrandt: de horizontaal van het wrakke paard en de verticaal van de frisse jongeling. In H.V.Z. wordt in de persoon van Inez de Torres een aspect van de tegenstelling vorm - inhoud uitgewerkt. Om het atelier van Greco binnen te komen moet Inez zich verkleden als man: de vorm slokt de inhoud op. Dit motief wordt herhaald in hfdst. 13 als Inez zich verkleedt als man om de inquisiteur Don Pedro te gaan vermoorden. De inhoud protesteert nu echter, Inez wil getuigen hebben, maar haar kleren verhinderen dat men haar herkent. De maskerade eindigt in een hysterische huilbui: de inhoud | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
breekt weer door de vorm heen. Een evenwicht tussen vorm en inhoud is bij de barokkunstenaar niet mogelijk, zijn kunst leeft als het ware van disharmonie tussen deze twee polen. Het doel waar de barokkunstenaar naar streeft is dus principieel onbereikbaar. Het motief van de wraak in H.V.Z. staat hiermee rechtstreeks in verband. ‘Wraak was willekeur, omdat men wraak nemend of wraak bepeinzend, onherroepelijk afdwaalde, naar duizend en één zijwegen, die niet terzake deden.... Maar wat betekende dit anders dan dat wraak zinneloos was, dat men steeds naast degene sloeg die men met zijn haat vervolgde...’ (330-331) Eerder in de roman geeft V. directer aan dat het doel van de barokkunstenaar niet te verwezenlijken is. Op blz. 110 besluipt Greco een vreemde ontroering, zo sterk dat hij bijna in tranen uitbarst: ‘Wat hem aangreep was de tegenspraak tussen die schrale, ernstige man daar voor hem, en de nog ledige plek links op het schilderij. Al het nutteloze van zijn artistieke eerzucht lag daarin opgesloten, al het principieel onverwezenlijkbare! Om in te doen zien hoe diep op zijn schilderij de kloof wel gaapte tussen werkelijkheid en uitbeelding volstond reeds het al te glad geïdealiseerde portret van Martin d'Ayala.... Alles wat hem ooit belaagd had met betrekking tot een nimmer te benaderen realiteit, een brute onverschillige materie, alle voorvallen waarin de realiteit hem fnuikte of verried, deels van zeer lang geleden, tastten hem nu aan..... maar het was dan ook een geheel leven dat hem daar overviel, een telkens weer verloren doel, of te hardnekkig met valse middelen nagejaagd’. De vorm - inhoud paradox zien we hier terug als uitbeelding - realiteit. De principiële onbereikbaarheid van het doel is een centraal thema in V.'s werk. In ‘De filosoof en de sluipmoordenaar’ geeft hij hieraan gestalte in de onbenaderbaarheid van de historische realiteit. ‘Op afbetaling’ is de roman over Hendrik Grond, die naar de vrijheid zoekt, om aan het slot van de roman te ontdekken dat deze niet bestaat. Eén van de manieren waarop in een barok kunstwerk de vormdrang van de kunstenaar blijkt, is de aandacht voor details die door hun isolatie een symbolische waarde krijgen.Ga naar eind26.) In ‘Tal en teken’ zijn een aantal voorbeelden genoemd en ik zou deze aan kunnen vullen met de aandacht die V. geeft aan de kleuren in H.V.Z.. De drie hoofdkleuren van ‘De | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
marteling van de heilige Mauritius’, geel, blauw en rood, verbindt V. in de roman met wraak. De auteur verandert zelfs de oorspronkelijke witte kleur van de mantel van de evangelist op ‘De opening van het vijfde zegel’ in rood, om de schreeuw om wraak te accentueren. De vormwil van de barokmens komt misschien het beste tot uiting in de variatie.Ga naar eind27.) Hier kan de heerszuchtige vorm zich uitleven op een arme inhoud. Slaat dit in eerste instantie op de componist Max Reger, de schrijver Vestdijk heeft de variatie bijna tot zijn handelsmerk gemaakt. Twee voorbeelden om aan te geven wat ik bedoel. Het eerste uit H.V.Z.: ‘Dat was kleine rancune, dat waren kleine intriges, dat was moorden, branden, spionneren, afluisteren, geniepig tergen, netten spannen en vliegen afvangen, onverdraagzaam, dom en bekrompen zijn!’ (310) In ‘De andere school’Ga naar eind28.) beschrijft V. Jan Breedevoort: ‘Het was een flink, mannelijk gezicht dat zich hier vertoonde, ferm besneden, wat heerszuchtig, wat vroom afwijzend, wat al te koddig bigot misschien, maar vol maatschappelijke deugden, die er zich de een na de ander, van lieten aflezen: een kort-begrip van de burgerman in zijn meest aanvaardbare gedaante, - een Engelse squire, een jonge loods, een voorzitter van een voetbalbond, een prins Carnaval uit Den Bosch... Of een acteur, - maar dan geen poenerige comediant, doch een ijverig en degelijk werker, die men jaren achtereen de “Gijsbrecht” toe vertrouwt, een stille weldoener van zijn confraters ook, een die zonder morren bij ziekte invalt en dan een stille, humoristische huisknecht speelt, en iets onvergetelijks maakt van het rolletje...’ (Curs. v. E.v.D.) Vestdijk op zijn best!! | |||||||
Slotsom:Op grond van het bovenstaande mogen we de conclusie trekken dat V. in H.V.Z. vorm gegeven heeft aan zijn ideeën over de verhouding tussen vorm en inhoud voor zover die de barokkunstenaar betreffen. Verder lijkt mij de suggestie gewettigd dat V. zich niet alleen in H.V.Z. een barokkunstenaar toont, maar ook in zijn overige werk. Gronden hiervoor zijn:
| |||||||
[pagina 55]
| |||||||
|
|