gedichten van Thanatos aan banden (1948, vóór 1945 geschreven) of in Gestelsche liederen (1949, in 1942 geschreven), noch in tussen 1944 en 1947 geschreven romans als De vuuraanbidders, Puriteinen en piraten, De redding van Fré Bolderhey, Pastorale 1943, Surrogaten voor Murk Tuinstra, De andere school of Bevrijdingsfeest krijgt zelfmoord aandacht.
‘Advies inzake zelfmoord’ is daarom zo opmerkelijk omdat het de indruk wekt in een dwarse bui op papier geworpen te zijn. Vestdijk noemt zelfmoord ‘een farce, een tragicomedie’; zelfmoord mislukt, psychologisch gesproken, altijd, zegt hij, en hij plaatst daarachter een uitroepteken. De ‘candidaat-zelfmoordenaar’ maakt zich volgens Vestdijk schuldig aan een denkfout. Om tot deze constructie en conclusie te komen volgt Vestdijk de redenering dat er, evenals bij zelfkennis (het zelf dat ‘kent’ en het zelf dat ‘gekend wordt’) van een dualiteit sprake is, de ‘moordenaar’ en het ‘slachtoffer’. Zij zijn niet alleen ‘niet dezelfde’, zo betoogt hij, maar ze hebben ook niets met elkaar gemeen en jagen volmaakt verschillende doeleinden na. De denkfout bestaat erin dat de nagestreefde vernietiging van het lijden er volgens hem niet meer is: ‘d.w.z. er is niemand meer aanwezig die van deze vernietiging partij zou kunnen trekken’! Ditmaal is het uitroepteken van mij.
Tot zover wordt deze op zijn minst genomen sterk eenzijdige argumentering nog op redelijke, zij het al duidelijk geïrriteerde toon naar voren gebracht; dan barst Vestdijk onverwacht in een op het eerste gezicht onverklaarbare woede uit. Er worden ‘sadistische neigingen in de moordenaar wakker, hij is nu alleen nog maar moordenaar, van top tot teen, zinloos, verwoed, zonder enig redelijk motief; en wanneer de moord, onder de naam van zelfmoord, ten slotte gepleegd wordt, aanschouwt men, dwars door het beeld van de man die zichzelf de keel afsnijdt, zichzelf ophangt, het verontrustender, doch uiterst groteske beeld van een tot Berserkerwoede vervallen halfmens, die, gespeend van alle lijden, een grijns van woest en dierlijk genot om de lippen, een andere halfmens, zijn voormalige vriend en deelgenoot, de kamer doorjaagt om hem de hersens in te slaan’.
De beschrijving houdt hier niet op en pas in de volgende, laatste alinea, komt Vestdijk enigszins tot bedaren. ‘Zelfmoord is onzinnig’ is zijn nu