| |
| |
| |
[Nummer 29]
Ria den Hartog-Albers | Tien houtsneden bij Ierse nachten en Aktaion onder de sterren
Aan het begin van de vijftiger jaren maakte Geert Jonker, longarts/geriater en beeldend kunstenaar, sedert 1952 verbonden aan Oranje Nassau's Oord te Renkum, dat vanaf 1964 funktioneert als psychiatrisch ziekenhuis voor bejaarden, zeven houtsneden bij Ierse Nachten en drie houtsneden bij Aktaion onder de sterren, die wij in deze aflevering van de Vestdijkkroniek hebben afgedrukt.
Via Nol Gregoor en Willem Brakman kwam ik, min of meer bij toeval, de heer Jonker op het spoor en het leek mij interessant de afbeeldingen vergezeld te doen gaan van een toelichting in de vorm van een vraaggesprek met de maker ervan over wat hem heeft bewogen als beeldend kunstenaar kreativiteit te ontplooien naar aanleiding van literaire kunstwerken. In dit geval twee romans van Vestdijk, waar de kreatieve stroom niet eindigde bij de voltooiing van de romans door de schrijver, maar weer opnieuw een aanvang nam met het oproepen van de verbeeldingskracht van de beeldend kunstenaar.
In het algemeen zou men kunnen stellen dat bij de literatuur een groter beroep wordt gedaan op de verbeeldingskracht bij de lezer, op het rekreatieve vermogen van de geest, dan bij de beeldende kunst op dat van de beschouwer, hoewel het ook omgekeerd heel inspirerend kan werken. Dat bijv. Vestdijk zeer gevoelig was voor beeldende kunst, daarvan getuigen o.m. zijn romans Sint Sebastiaan, Het vijfde zegel, Een moderne Antonius en Avontuur met Titia (samen met Henriëtte van Eyk geschreven).
Ik doe maar een greep, maar het is vooral deze wisselwerking tussen de verschillende kunstvormen die de aanzet was om Geert Jonker in een interview aan het woord te laten over wat hem als beeldend kunstenaar heeft getroffen in het werk van Vestdijk en speciaal in deze twee romans.
Vr. Wat vormde de aanleiding tot het uitbeelden van deze romans?
A. Nou, deze twee boeken, Ierse nachten en Aktaion onder de sterren waren de eerste boeken van Vestdijk die ik in mijn vingers kreeg en Ierse nachten was het eerste boek dat ik las.
Vr. Dus zuiver toeval eigenlijk?
| |
| |
A. Ja, toen ik daarin begon te lezen, intrigeerde de eerste zin mij eigenlijk al: ‘Het vroor toen ik er voor het eerst van hoorde’. Toen dacht ik: waar voor het eerst van hoorde? Dat raadselachtige dus, dat maakte mij nieuwsgierig. Een paar regels verderop staat dan: ‘Wat is afwezig?’ en ook op die vraag komt niet direkt een antwoord. Deze manier van schrijven boeide mij dermate dat ik dit boek meerdere keren heb gelezen, ook omdat ik het vrij moeilijk vond. Er waren enkele taferelen die juist erg duidelijk op mij over kwamen, die erg beeldend waren beschreven en ik denk dat ik die heb uitgekozen om er een houtsnede van te maken, om er zo wat meer greep op te krijgen.
Vr. Was dat onmiddellijk na het lezen van de roman dat u dacht: ik ga proberen er iets van uit te beelden, of duurde dat nog enige tijd?
A. Nou, ik heb zo het idee dat de behoefte het uit te beelden tijdens het lezen ontstond. Omdat ik het boek verschillende keren heb gelezen, zijn er dus een paar series houtsneden. De eerste drie heb ik gemaakt bij de eerste keer lezen en de andere vier zijn weer van later.
Vr. En dat verklaart dan ook het verschil in houtsnijtechniek?
A. Ja, dat komt inderdaad omdat ze uit verschillende perioden stammen.
Vr. Maar waar en wanneer hield u zich precies met dat houtsnijden bezig, in welk jaar is dat ongeveer geweest?
A. Dat ik houtsneden begon te maken, dat was in 1948, dat was nog in mijn studententijd. Ik studeerde in Groningen en een vriend van mij was op kamers bij Jan van der Zee, een Gronings kunstschilder en die maakte o.a. ook houtsneden en daar heb ik het eigenlijk een beetje van afgekeken.
Vr. En toen bent u later in Doorn terecht gekomen en daar was u erg aktief met houtsneden en ook met exposities; ik meen begrepen te hebben dat daar toen een bloeiend kunstenaarsleven bestond?
A. Ja, maar daar nam ik eigenlijk niet zozeer aan deel hoor, aan dat kunstenaarsleven. Ik ben daar toen, min of meer door toeval, in kontakt gekomen met Nol Gregoor, die ook op Aardenburg, het militair revalidatiecentrum, werkte, waar ik mijn militaire dienstplicht vervulde. Gregoor organiseerde in Doorn en Utrecht exposities, waar meerdere beeldend kunstenaars bij betrokken waren: zijn broer Jan Gregoor en Kees Andrea. Bij die exposities betrof het niet zozeer houtsneden, maar krabbeltjes, schetsmatige dingen en Nol schreef daar dan weer stukjes
| |
| |
over in de plaatselijke bladen. Ik exposeerde toen met Jan Gregoor en Kees Andrea in Utrecht.
Vr. Vindt u dat uw houtsneden, behalve het uitbeelden van een romanwereld, ook een interpretatie van die romanwereld zijn?
A. Ja zeker, het is niet precies een weergave van wat letterlijk wordt beschreven; bij het lezen kreeg ik een bepaalde voorstelling en daar ging ik dan een houtsnede van maken.
Vr. Zijn er bepaalde houtsneden van u in druk verschenen?
A. Ja, in het Schrijversprentenboek van Simon Vestdijk staat een houtsnede die ik bij Ierse Nachten gemaakt heb: Nachtwake. Blz. 100 staat er bij vermeld, maar het is blz. 112 van de eerste druk.
Vr. Kunt u iets vertellen over de verschillende houtsnijtechnieken die u heeft toegepast. Ik zie hier verschillende technieken: deze met fijnere lijnen en die andere strakker met veel meer zwart-witkontrast. De eerste serie van drie bij Ierse nachten zijn veel meer abstrakt dan de latere serie van vier, die meer figuratief zijn?
A. Ja, dat komt doordat ze uit verschillende perioden stammen. Zo had ik een zwart-witperiode, waarin vooral de tegenstelling zwart-wit meer accent kreeg. En de houtsneden bij Aktaion onder de sterren zijn meer tekenachtig omdat ik het eerst op het hout getekend heb en de andere die zijn zomaar direkt in het hout gesneden, zonder dat er vantevoren een tekening van gemaakt is, zonder voorstudie dus, daar had ik dan een andere voorstelling van. Als ik dat nog even voorlees: ‘En zag tussen negen kaarsen op koperen kandelaars, achterover in zijn wit doodshemd, Ulick liggen’ en daar ben ik dus mee begonnen, met die negen kaarsen waartussen Ulick. En wat er verder omheen zit, die knielende figuur op dat krukje met drie poten en daar die man met de vuist in zijn zij en die met de opgeheven armen, dat is er later allemaal bijgekomen. Maar dàt is dus het verschil in techniek: het ene rechtstreeks gesneden met de nadruk op het verschil in zwart en wit en het andere eerst op het hout getekend en daarna pas uitgesneden.
Vr. Dat sterk genuanceerde zit vooral in de afbeelding van de verstoring van het huwelijksfeest van Aktaion, waar de figuren zélf zowel in zwart als in wit worden weergegeven, een variatie die alleen op deze houtsnede voorkomt. Heeft dat een bepaalde reden?
A. Ja, ook daar is eerst een tekening van gemaakt, maar hier ligt vooral de nadruk op de verdeling tussen zwart en wit, omdat het een grote
| |
| |
houtsnede betreft (de ware grootte is 40 × 32 cm - RdH).
Vr. Waarom zijn het juist twee mythologische romans die u hebben geïnspireerd, de Keltische en de Griekse mythe, voelt u zich in het bijzonder aangetrokken tot de mythologische geaardheid van het werk van Vestdijk?
A. Ja, dat soort dingen trekt me wel, een beetje het bovennatuurlijke hè, het mythische, het een beetje uit de werkelijkheid wegvluchten. Ik heb nog wel wat meer boeken van Vestdijk gelezen: De kellner en de levenden en De koperen tuin o.a. maar daar had ik niet zozeer de behoefte om er ook houtsnede bij te maken.
Vr. Heeft u een bepaalde visie op de door u uitgebeelde passages, bijv. waarom u daar speciaal door werd getroffen?
A. Nou, het is een jaar of dertig geleden dat ik deze romans heb gelezen en ik wist niet meer precies waar de houtsneden bij hoorden, maar toen ik nu de boeken opnieuw las viel het me meteen op bij welke passages ze hoorden, dus op een of andere manier moet ik daar wel door getroffen zijn. Bij Aktaion onder de sterren is het vooral de figuur van Cheiron, de tegenstelling in die figuur, half dier, half mens.
Vr. Denkt u dat daar ook een symboliek achter zit, de symboliek van half paard, half mens?
A. Nou, het ging mij natuurlijk niet zozeer om de symboliek alswel om een houtsnede te maken en de symboliek dat heb ik me eigenlijk niet zo gerealiseerd. Maar het huwelijksfeest van Aktaion, dat is blz. 96: ‘Na in allerijl hun bekers geledigd te hebben, sprongen zij op en slaakten een oorverdovend gehinnik, waarna zij zich met grote ontstuimigheid, en zo snel, dat het de hele tijd door reeds in hun gedachten moet zijn geweest, op de meisjes en vrouwen wierpen, die, behalve Timandra, allen onbeschermd stonden...’, op dit moment komt natuurlijk het dierlijke wel naar boven.
Vr. De afgelopen jaren, of het afgelopen jaar, heeft u zich beziggehouden met schilderkunst. Ik zie hier schilderijen waarop wezens zijn afgebeeld als gedeeltelijk dier en gedeeltelijk mens: mensen met een vissekop of zelfs een gehele vis op hun romp, honden met een mensenhoofd e.d. Denkt u dat dit iets te maken heeft met het feit dat de centauren in de roman van Vestdijk u boeiden?
A. Dat zou best wel kunnen ja, kijk, die centaur dat was in elk geval een figuur die mij erg aangesproken heeft, maar de symboliek van deze
| |
| |
wezens, dat wil ik liever aan de beschouwer overlaten.
Vr. Vindt u dat Vestdijk veel houvast biedt om mensen te typeren, om ze als herkenbare romanfiguren uit te beelden?
A. Zeker ja, hij geeft ze vaak karakteristieke dingen mee, zoals Dan Mc Carthy in Ierse nachten bijv.: ‘Dan Mc Carthy was gaan zitten, niet met de vuist in de zij, zoals gewoonlijk, maar met de handen tussen de knieën verstrengeld en de dikke nek, waar het sluike zwarte haar op kleefde, diep gekromd.’ Op blz. 112 in de nachtwake komt dat weer terug en daar heb ik hem ook zo uitgebeeld, met de vuist in de zij, dat is erg uitnodigend om te gaan uitbeelden.
Op blz. 247, 248 en 249 staat een passage die drie keer terugkomt: ‘Mijn moeder stond op en begon het bordes op en neer te lopen, vlak langs mij heen, de armen gekruist voor de borst.’ De dode ligt dan op de vloer en die passage komt op blz. 248 weer terug: ‘... en mijn moeder begon weer heen en weer te lopen, de armen gekruist voor de borst...’ en dat lees je op blz. 249 nog een keer. Dat komt dus drie keer terug zodat het blijkbaar een belangrijk detail is.
Vr. Vindt u Ierse nachten ook een maatschappijkritisch boek. Proeft u bij Vestdijk een bewogenheid met de geëxploiteerde Ierse bevolking in de vorige eeuw?
A. Hij beschrijft het wel natuurlijk, maar ik vind niet dat hij het als een aanklacht beschrijft.
Vr. Is het u bekend dat Vestdijk Ierse nachten schreef naar aanleiding van een twaalftal foto's die hem door Herman Passchier ter hand werden gesteld? (Maatstaf 1971, nr. 4/5, Herman Passchier: Surrogaten voor Simon Vestdijk).
A. Nee, dat wist ik niet. Ik heb me wel afgevraagd hoe hij aan dat materiaal kwam, hij is zelf immers nooit in Ierland geweest.
Vr. U heeft zich in uw werk met psychisch gestoorden bejaarden ook bezig gehouden met kreatieve therapie, met het laten tekenen en schilderen van patiënten. Ziet u verband tussen beeldende kunst en psychiatrie en wilt u de kreatieve uitingen van patiënten ook als kunst zien?
A. Bij het tekenen en schilderen van onze patiënten legden we ons speciaal toe op de tekeningen die door demente mensen gemaakt werden. Eén van de bedoelingen was natuurlijk om ze bezig te houden omdat tekenen een hele eenvoudige techniek is d.w.z. je hoeft alleen maar een
| |
| |
potlood te hebben om daarmee lijnen op papier te zetten en dat is vaak één van de weinige dingen die demente mensen nog kunnen doen. Er is veel verschil tussen tekeningen die door schizofrenen worden gemaakt en tekeningen die door dementen worden gemaakt; een schizofreen tekent harder, harder van lijn en harder van kleur, de kleuren zijn over het algemeen keihard en de voorstellingen zijn absurd, dat is dus vrij algemeen. Over het tekenen en schilderen van schizofrenen is ook veel bekend. Plokker schreef daarover een boek: Geschonden beeld, maar over het tekenen en schilderen van dementen is juist heel weinig bekend, omdat één van hun voornaamste tekortkomingen is dat ze niet kunnen onthouden; als ze een tekening hebben gemaakt, zijn ze dat vaak meteen weer vergeten. Je kunt er dus wel met ze over praten, maar ze weten dan niet meer dat het een tekening van henzelf is, maar ook de demente mens maakt de tekening die bij hem hoort, die bij hem past en hij is ook telkens weer aan zijn eigen tekeningen te herkennen. Kenmerkend voor demente mensen bijv. is dat ze juist erg gevoelige lijnen tekenen en wanneer ze dat inkleuren doen ze dat ook veel zachter. Daarom hebben wij ons expres toegelegd op de tekeningen van dementen omdat daar niet zoveel over bekend is. En of je tekeningen van geestelijk gestoorden als kunst kunt beschouwen, dat hangt er een beetje vanaf wat je als definitie van kunst aanmerkt. Er is bij de dementen altijd maar een klein groepje dat gaat tekenen en schilderen, want het gebeurt op vrijwillige basis, het overgrote deel heeft er geen zin in en doet het niet en het hangt ook een beetje van de graad van dementie af, vaak zijn ze er gemak kelijker toe te brengen als ze wat verder gedementeerd zijn, omdat ze dan hun zelfkritiek verliezen en ze maken dan vaak prachtige tekeningen en schilderijen, waarvan ik me best kan voorstellen dat ze, niet zozeer als kunst misschien, tenzij als kunst van demente
bejaarden, te exposeren of te verkopen zouden zijn omdat mensen het wel mooi vinden.
Vr. Wilt u ook omgekeerd kunst, beeldende kunst, als een uiting van het onbewuste zien, als een sublimering van verdrongen zaken of zo; dat iemand zou gaan schilderen om dingen van zich af te kunnen gooien om er verder geen last meer van te hebben?
A. Er zijn waarschijnlijk wel stromingen waar dat voor geldt, maar ik dacht niet dat dat voor alle vormen van kunst hoefde te gelden, want er zijn ook kunstrichtingen waarbij beredeneerd wordt wat je gaat maken. Dat is dan een verstandelijke benadering en dus essentieel anders dan de
| |
| |
manier waarop ik zelf schilder. De houtsneden die ik bij de romans van Vestdijk gemaakt heb, zijn ook wel beredeneerd, maar de manier waarop ik nu werk, en die ik ‘mijn dialoog met het laken’ noem, dat is een levend maken van je onbewuste.
De manier waarop de heer Jonker nu werkt, wil zeggen dat hij als ondergrond voor zijn schilderijen een laken gebruikt, waar hij, bij een bepaalde lichtval, in de struktuur van het weefsel plotseling voorstellingen, gestalten ziet, waarvan hij dan de lijnen met het potlood volgt en later schildert. De schilderijen zijn uitgesproken figuratief en surrealistisch van inslag.
Behalve het beoefenen van de beeldende kunst, schrijft Geert Jonker ook gedichten en korte stukjes proza met veel binnenrijm, waarvan wel eens iets gepubliceerd wordt, doch dat niet in een afzonderlijke uitgave verscheen.
De in dit nummer opgenomen houtsneden zijn voorzien van citaten uit de tekst als onderschriften.
Misschien is het voor de uitgevers van Vestdijkboeken een overweging waard, in de toekomst eens een uitgave van deze romans te laten verschijnen met ‘illustraties’...
| |
| |
blz. 7: ‘Ik had voor de Browne Arms staan kijken, waar de boeren uitspanden om te gaan drinken, en waar de dagloners van Montaggart stonden te praten, met stroo om hun blote voeten, en drukke armbewegingen om warm te worden’.
| |
| |
blz. 9: ‘Naast mij stond Maria in de aardappelen te prikken; maar achter ons op tafel, dat had ik dadelijk al gezien, lag het ronde ijzer voor de haverkoeken, met het beslag ernaast’.
| |
| |
blz. 56: ‘Het vonnis zat nóg in zijn zak, toen hij de volgende ochtend naast de weg gevonden werd, zwaar bemodderd onder zijn wagen, het paard met twee gebroken benen ernaast. Het was een half uur buiten Balleyvourney, op de weg naar Tralee, en de kogel had zijn hart doorboord, - natuurlijk, daar was het een schot van Ulick voor’.
| |
| |
blz. 98: ‘In de woonkamer stond Tom Higgins voor het raam, de handen gevouwen op de rug. Op de tafel lag zijn rottinkje. Achter de tafel, op vier stoelen, waarvan de ruggen afwisselend naar ons toe en van ons af waren gekeerd, lag een bemodderde gedaante. Eén hand hing tussen de stoelen af, zwart behaard op de handrug; het gezicht was achter een stoelrug verscholen, de voeten waren bloot’.
| |
| |
blz. 112: ‘...en zag tussen negen kaarsen op koperen kandelaars, achterover in zijn wit doodshemd, Ulick liggen, zo dichtbij, onverwacht vertrouwd dat het wel leek, alsof hij tegelijk met mij binnengekomen was, en dadelijk op de baar was geklommen’.
| |
| |
blz. 245: ‘Zij blies de kaars uit, en toen moesten we mijn vader optillen, ik aan de voeten, zo ver mogelijk van zijn hoofd vandaan; en ik dacht nu, dat we hem in de kamer zouden brengen, of naar boven; maar mijn moeder wees met haar hoofd naar buiten, naar de tuin en de schemering; en zo schuifelden wij het tuintje door, langs de goudsbloemen, die er nog over waren, en kwamen op de weg’.
| |
| |
blz. 247: ‘Mijn moeder stond op en begon het bordes op en neer te lopen, vlak langs mij heen, de armen gekruist voor de borst’.
| |
| |
blz. 39: ‘..toen hij nadenkend, als een vreemd, topzwaar standbeeld, aan de rand van het plateau stond...’
| |
| |
blz. 45: ‘Eensklaps trad Cheiron, die hij ver achter zich gelaten meende te hebben, hem tegemoet’.
| |
| |
blz. 96: ‘Na in allerijl hun bekers geledigd te hebben, sprongen zij op en slaakten een oorverdovend gehinnik, waarna zij zich met grote onstuimigheid, en zo snel, dat het de hele tijd door reeds in hun gedachten moest zijn geweest, op de vrouwen en meisjes wierpen, die, behalve Timandra, allen onbeschermd stonden...’
|
|