Vestdijkkroniek. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||
Harry Bekkering en Frits Verhoeve | Het geweten en het verleden van Ignaz Vorbrot of hoe een buschauffeur het spoor terug volgdeInleidingIn deze beschouwing over Het genadeschot, één van de latere werken van Simon Vestdijk, zullen wij een aantal o.i. relevante aspecten in deze roman aan de orde stellen. In de eerste plaats gaan we in op de kwestie van het vertelperspectief, niet omdat dat hier uiterst gecompliceerd is, maar veeleer omdat bij het verschijnen van de roman ‘de verteller’ aan nogal wat kritiek is blootgesteld. In de tweede plaats wordt het verhaalaspect ‘tijd’ behandeld, enerzijds omdat de periode, waarbinnen het grootste en belangrijkste gedeelte van de roman zich afspeelt, een tijd is die vaker door Vestdijk benut is (cf. Else Böhler, Bevrijdingsfeest) en het ons interessant leek na te gaan welke visie op deze periode in deze roman vervat was, anderzijds omdat Vestdijk zich gewild of ongewild niet aan de regels van de tijd houdt. Vervolgens zullen wij aangeven waar het in deze roman wezenlijk om gaat en onze interpretatie afzetten tegen de opvattingen van een aantal critici, die zich nogal intensief met deze roman hebben beziggehouden. Voor het goede begrip van het onderstaande volgt hier de korte inhoud van de roman: Het Genadeschot handelt over het leven van een autobuschauffeur, in twee fases, het heden en het verleden, waarin de oorlog een centrale plaats inneemt. In hoofdstukken, die wat betreft heden en verleden alternerend zijn opgezet, zet de verteller, die tegelijkertijd de protagonist is, de twee ‘verhalen’ naast elkaar neer, totdat zij, vrijwel aan het eind, samenkomen. De roman begint met de ontmoeting tussen de chauffeur Vorbrot en een paar circusdwergen, die een soort ‘Wilhelm Tell-nummer’ brengen met in plaats van een kruisboog een buks. Het verleden van de chauffeur wordt op dat moment weer een beetje heden, juist door dat wapen. In de even hoofdstukken vernemen we hoe hij zich in de oorlog (eigenlijk ongewild) tot een moordenaar heeft ontwikkeld: Als chauffeur van de plaatselijke SS-potentaat wordt hij gedwongen om, op een moment dat de oorlog van zijn chef | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
al niet meer te winnen valt, mee te doen aan een veemmoord, of anders gezegd om de officier, wiens naam Balavater luidt, te beschermen bij diens gemaskerde expeditie naar het huis van een door Balavater als pacifist aangeduid iemand, Faschauner. Balavater schiet Faschauner dood, maar wordt dan heftig aangevallen door diens vrouw. Vorbrot vervult dan zijn beschermende rol door op de vrouw, Stefanie, te schieten en (helaas) raakt hij haar wat hoger dan bedoeld was, nl. in de heup. De man is dood, Stefanie voor het leven verlamd. Zo begaat Vorbrot zijn eerste misdaad. Of hij zich schuldig voelt of niet, blijft enigszins onduidelijk. Feit is wel, dat, wanneer het verleden weer gaat leven, zijn denken zich vrijwel volledig concentreert op de figuren Stefanie en Balavater. Na de aanslag op Faschauner verdwijnt Stefanie uit het dorp en duikt bij boeren onder. Vorbrot weet dat en zoekt zelfs contact met haar. Dat contact komt ook tot stand, zonder dat Stefanie overigens op de hoogte is van zijn aandeel in haar beklagenswaardige toestand. Balavater komt echter achter zijn bezoekjes aan Stefanie en geeft Vorbrot de opdracht om haar neer te schieten. Hij gaat wel, maar tracht met haar te vluchten, helaas langs een weg, waar Balavaters trawanten post gevat hebben. Als hij dan ook aangehouden wordt, schiet Vorbrot met een aantal schoten de vrouw, die intussen door hem van zijn rol op de hoogte is gesteld, dood. Daarna legt hij, op een avond, Balavater neer met een welgemikt schot. De lezer wordt van deze climax in de gebeurtenissen in het verleden op de hoogte gesteld aan het eind van de chronologisch vertelde verhaallijn van het verleden, maar ook in het heden heeft deze gebeurtenis een plaats. Roberto, één van de circusdwergen, brengt de zoon van Faschauner, nu jager in het stadje, waar Vorbrot chauffeur is, op de hoogte van het aandeel van Vorbrot in de gebeurtenissen tijdens de oorlogsjaren. De jonge Faschauner krijgt dan van Vorbrot alles te horen, wanneer hij (Faschauner) vraagt of het verhaal van Roberto op waarheid berust. In het hoofdstuk waarin Vorbrot zijn verhaal opbiecht, komen de beide verhaallijnen bijelkaar. Faschauner reageert begrijpend en mild op deze biecht en Vorbrot is verlost van zijn verleden. Of niet? | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
Wie vertelt het verhaal?Het opmerkelijke in deze roman is, zoals in de inleiding gezegd, dat er eigenlijk twee verhalen worden verteld. In beide verhalen is de chauffeur/schutter Ignaz Vorbrot zowel romanpersonage als verteller; hij is degene die de personen, handelingen, gebeurtenissen en gesprekken weergeeft en van commentaar voorziet. Dit ikperspectief wordt de hele roman door consequent gehandhaafd, al zou men van sommige passages kunnen zeggen dat zij van een buiten de romanwereld staande verteller afkomstig zouden kunnen zijn cf. ‘Wie hem achter zijn schrijftafel zag zitten, wat dommelig opgeblazen, alle fijne trekken weggewist als door vlijtige pennestreken, begreep niet, dat hij dezelfde man was, die de vorige avond Vorbrots genealogie had verzorgd.’ (p. 37)Ga naar eindnoot* Doordat er sprake is van een verteller, die vanuit het heden over het verleden vertelt, is het uiteraard mogelijk, dat die verteller, Vorbrot, belangrijke opmerkingen plaatst, die de spanning in de roman verhogen. Wij wijzen in dit verband op twee relevante passages: ‘Nu achteraf haal ik die gesprekken aardig door elkaar, en zou moeilijk kunnen aangeven waarin zij van elkaar verschilden.’ (p. 190) en ‘Voor mijn geestestoestand van toen is kenmerkend, dat ik niet eens meer weet van welke nationaliteit hij was.’ (p. 249) Waarom zijn deze opmerkingen nu zo belangrijk? Welnu, uit deze opmerkingen blijkt overduidelijk, dat onze verteller niet geheel zeker is van zijn geheugen en we moeten als lezer dan ook ernstig rekening houden met een eventuele ‘onbetrouwbaarheid’Ga naar eindnoot1.) van de verteller. Wellicht moeten we ook de vraagtekens op pagina 25 (‘Spartaanse goden (?)’) en pagina 28 (‘Pallas Athene (?)’) in deze richting duiden, evenals de slechts half onthouden Latijnse term op pagina 30 (‘die hij “plexus” noemde, met nog een Latijns woord erachter.’). Op dit slechte geheugen komen we later in een ander verband nog terug. Diverse criticiGa naar eindnoot2.) hebben er Vestdijk een verwijt van gemaakt dat hij dit verhaal in de mond gelegd had van een eenvoudig buschauffeur (de term eenvoudig is in dit geval van de critici). Vorbrot is volgens hen een veel te intellectualistisch, een veel te geniaal verteller om als buschauffeur aanvaardbaar te blijven. Een sociaal argument | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
dus (a-sociaal zou je bijna zeggen, maar goed). Deze kritiek is o.i. ten onrechte. De genoemde critici gaan er a priori vanuit dat elke buschauffeur per se eenvoudig moet zijn. Zij vergeten dat deze Vorbrot een individu is met een eigen, zeer gecompliceerd verleden en met een heel eigen belangstelling (cf. zijn zaklexicon). Dat zijn voornaam Ignaz (= Ignatius) luidt is ook een indicatie voor zijn intellectuele niveau, want enige redeneerskunst (of casuïstiek als men wil) is hem niet vreemd. Ook theoretisch deugt de argumentatie van eerdergenoemde critici niet. Wij halen hierbij Hans van den Bergh aan die het onjuiste van de argumentatie onbarmhartig aan de kaak stelt: ‘En dan nog, zelfs al zou uitgemaakt kunnen worden dat nog nooit enige buschauffeur gedacht heeft, of zelfs maar gedacht zou kunnen hebben zoals in Het Genadeschot beschreven staat, dan is dat nog geen literair argument (cursivering van H.B. en F.V.). Of zijn we soms veroordeeld terug te keren tot het volkse realisme van Israel Querido's Jordaan, waarbij ieder personage zo levensecht mèt zijn eigen taalgebruik werd neergezet? Wat al waanzin om ons heen.’Ga naar eindnoot3.) Desalniettemin blijven er wel een aantal eigenaardigheden te bespeuren in het handelen van deze buschauffeur, maar deze hebben niets te maken met en staan los van de dubieuze psychologische en sociologische opmerkingen van genoemde critici.Ga naar eindnoot3a Het is namelijk opvallend dat er in tegenstelling tot andere romans van Vestdijk, die zich in en om het hooggebergte afspelenGa naar eindnoot4.), wel bijzonder weinig aandacht wordt besteed aan de omringende bergen. Krijgen de dalen nog namen, geen enkele berg of pas wordt door de verteller bij name genoemd, laat staan beschreven. Natuurbeschrijvingen komen überhaupt in deze roman maar zeer zelden voor. Toch ben je daar als lezer van Het Genadeschot niet erg verbaasd over (wèl, als je de roman vergelijkt met ander ‘hooggebergte’-werk van Vestdijk). Immers, Ignaz Vorbrot is een man die zijn hele leven temidden van de bergen heeft gesleten en die in de loop der jaren zozeer aan zijn omgeving gewend is geraakt, dat hij er geen aandacht meer aan schenkt. Aardig in dit verband is, dat Vorbrot nog nooit gebruik heeft gemaakt van de zweefbaan bij hem in de buurt (vgl. de Amsterdammers die nog nooit in het Rijksmuseum zijn | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
geweest). In een fraaie Vestdijkiaanse zin wordt over deze ‘geografische’ eenkennigheid opgemerkt: ‘Maar, en ik mag dan kaart kunnen lezen buiten Schittach en omstreken, voorbij Bund begint dat eigenlijk al, verdwijnt alles voor mij in een onthutsend waas van niet-bestaan, waar men de mensen niet kent en niet de stenen, waar men niet van de andere kant - de een of andere kant - binnen kan komen, waar ieder reëel plan mislukken moet, en waartoe nauwelijks de irreële dromen reiken.’ (p. 194) Het is zelfs zo erg met de man gesteld, dat hij niet alleen zijn eigen land niet kent,Ga naar eindnoot5.) maar het zelfs presteert om af en toe in zijn eigen woonwijk te verdwalen. (p. 44) Wordt er dan helemaal geen aandacht aan de ruimte besteed? Zeker, maar in zeer beperkte mate. De verteller verschaft ons reeds in de eerste twee hoofdstukken de belangrijkste geografische gegevens: de roman speelt zich af rond de plaatsjes Bund en Schittach, gelegen aan het riviertje de Riesel, in de buurt van het Tölla- en Rieseldal. In het verloop van de roman worden daar slechts weinig details aan toegevoegd; nergens doet de auteur enige moeite om een zekere couleur locale te scheppen, zoals dat bijvoorbeeld wel gebeurt in Een Alpenroman en De arme Heinrich. Van de woning van de verteller weten we niet meer dan dat deze klein en gehorig is, voorzien van een moes- en bloementuin, en dat hij gelegen is in een blokkendoosachtig buitenwijkje. Van alle gebouwen die in het boek beschreven worden, komt alleen het eerste huis van Balavater redelijk uit de verf; niet zo verwonderlijk uiteraard, als we bedenken welke rol Balavater in het leven van Vorbrot heeft gespeeldGa naar eindnoot6.). Toch is het niet zo moeilijk om naast de hierbovengenoemde verklaring voor die geringe aandacht voor de omgeving nog een andere te geven. Waar gaat de roman in feite over? Deze minimaal beschreven romanruimte is kenmerkend voor de thematiek van de roman: de roman handelt immers over een innerlijk conflict. | |||||||
Vestdijk in de fout?Hoewel er in het verhaal over het verleden een aantal (absolute) tijdsindicaties voorkomen, is het voor de lezer toch betrekkelijk moeilijk zich een voorstelling van het tijdsverloop te maken, dat met alle door de verteller verschafte gegevens in overeenstemming is. | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
Om een beeld te geven van de moeilijkheden waar de verteller ons voor plaatst, stellen we hem de volgende vragen:
We moeten eerst vaststellen dat het voorjaar, waarin Vorbrot voor het eerst iets hoort over Stefanie (‘Het moet in het voorjaar geweest zijn, dat ik voor het eerst iets over Stefanie Faschauner hoorde:’ (p. 140)) volgt op de strenge winter waarvan sprake is op pagina 119: ‘Zo gingen wij de winter in. Een strenge winter, met veel ongemakken, vooral aan het oostfront, waar de snerpende kou de verkeerde kant opwoei, en de vorm aannam van nederlagen, door geen Balavater langs magische weg ten goede te wenden.’ In dat eerdergenoemde voorjaar heeft Balavater nogal last van zijn plexus (‘de aandoening van zijn rechterschouder had bij het smelten van sneeuw en ijs een reumatisch karakter aangenomen’ (p. 143)), reden voor hem om flink te kankeren op het misleidende klimaat. Eén van de opmerkingen die Balavater maakt is voor de datering van de eerste actie van cruciaal belang. Balavater merkt op ‘Stalingrad was een herfstmanoeuvre geweest van de Russen zelf, verdeeld in een rode en witte partij, waarbij ze ons niet hadden kunnen gebruiken.’ (p. 143) Het lijkt ons aannemelijk, dat Balavater het hier (in het voorjaar dus) heeft over de herfst van het voorgaande jaar, hetzelfde waarin de gezamenlijke actie heeft plaatsgevonden. De slag om Stalingrad vond plaats van augustus '42 tot februari '43 en luidde de nederlaag in van het Duitse leger aan het Oostfront. We mogen aan de hand van deze temporele verwijzing vaststellen dat de actie van Balavater en Vorbrot in de herfst van 1942 heeft plaatsgevonden, te meer daar er nog enkele kleinere indicaties zijn die er op duiden dat er sprake is van een herfstperiode (‘met veel afvallende bladeren en niet trekkende schoorstenen en veel somberheid in de stad’ (p. 63)). Bovendien gaat vlak nadat de actie geweest is, de winter in. | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Nu kunnen we aan de hand van een opmerking op pagina 38 (‘In de zomer van zijn tweede jaar gaf hij (= Balavater) bevel, dat het hele personeel schieten moest leren’) een antwoord geven op de vraag wanneer Balavater in Schittach de macht overneemt. De herfst uit hoofdstuk vier sluit aan op de zomer van hoofdstuk twee. Beide hoofdstukken spelen zich af derhalve in 1942. Als 1942 Balavaters tweede jaar is (zie boven), dan moet 1941 dus het eerste jaar geweest zijn. Balavater komt dus vrij laat in Schittach aan (de Anschluss werd op 15 maart 1938 officieel geproclameerd), hetgeen overeenkomt met de gegevens in het begin van de expositie van Balavater: Hij heeft eerst nog in Noorwegen gevochten en later nog aan het Westfront. Voor het oplossen van vraag C is vooral de dood van de achterlijke koeherder Thomas van belang, die door Balavater in een aanval van woede in het vierde oorlogsjaar wordt doodgeschoten (‘Nu achteraf geloof ik niet, dat men zich in het vierde oorlogsjaar nog druk maakte over deze dingen’ (p. 224)). Dit is immers hetzelfde jaar dat ook Stefanie en Balavater door Vorbrot worden doodgeschoten. De hamvraag is nu welk jaar Vorbrot als het eerste oorlogsjaar beschouwt. Gaan we ervan uit dat Vorbrot 1940 als het eerste oorlogsjaar opvat (we hebben daar geen exact bewijs voor (Vorbrot noemt nergens een jaartal in dat opzicht), het blijft een hypothese), dan is het vierde oorlogsjaar dus 1943. Vorbrot ontmoet Stefanie in het voorjaar van 1943 en wordt dan door Balavater in juni van datzelfde jaar gedwongen Stefanie dood te schieten, waarop Balavater op zijn beurt in september wordt gedood. Tot zover lijken alle stukjes van de puzzle redelijk in elkaar te passen. We vinden echter in dezelfde romantekst enkele temporele verwijzingen die de bovenstaande theorie enigermate aantasten. Cf. pagina 59: ‘Dat er onder ons, óók onder ons, een categorie teven, en ook reuen, waren, die wij zo slecht kenden als lauwe onderschatting ten gevolge van het klimaat en een te veel aan warme meren maar toestond, werd ik gewaar, toen Balavater, heel anders, veel serieuzer dan in het eerste oorlogsjaar (cursivering van H.B. en F.V.), van “sociaal-democraten” begon te reppen.’ Uit deze opmerking kunnen we opmaken dat Balavater kennelijk al in 1940 | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
in Schittach de scepter zwaaide. Tevens worden er in de roman toespelingen gemaakt op het instorten van de macht der nazi's in Oostenrijk (‘Binnenkort zal de boel hier wel ineenstorten; dan schiet ik me wel voor mijn kop’ (p. 235) en ‘Hun wereld stortte ineen, hun hoofd liep om, alsof in hun hersens een zoveelste front in stand gehouden moest worden.’ (p. 252)). Deze aanwijzingen vallen voor het jaar 1943 wel rijkelijk vroeg, zeker als we bedenken dat de Russen pas op 1 april 1945 voet zetten op Oostenrijks grondgebied. En wat moeten we met de volgende opmerking op pagina 174: ‘Het gaat er nu alleen om, of Frau Krassnitzer dat voornaamste weet, - heeft geweten, vanaf zekere dag in 1944 (cursivering van H.B. en F.V.), en vóór zekere dag in 1945, toen Krassnitzer sneuvelde in de bergen.’ Wijst deze zin er niet op dat Vorbrot Stefanie in 1944 heeft doodgeschoten? Om het een en ander met elkaar in verband te brengen is de volgende oplossing mogelijk. Hierbij gaan we ervan uit dat voor Vorbrot de oorlog pas goed begint als Balavater het bevel in Schittach overneemt. Tenslotte begint zijn beschrijving van de oorlogstijd ook in feite met diens komst en eindigt ook met diens doodGa naar eindnoot7.). Bovendien was de voorganger van Balavater maar een ‘paardrijdende en oude handschriften verzamelende nietsnut.’ Balavater arriveert in het jaar 1941, het jaar dat door Vorbrot als eerste oorlogsjaar wordt beschouwd, het vierde jaar is dan 1944. Toch is ook deze theorie niet helemaal bevredigend. Zij impliceert namelijk dat het voorjaar waarin Vorbrot Stefanie bezoekt niet identiek is aan het voorjaar waarin Balaveter zijn woedeaanval krijgt en Thomas doodschiet. Geen der beide theorieën voldoet dus. Twee mogelijkheden blijven ons over: Ofwel wij vinden hierin een bevestiging van het ‘onbetrouwbare perspectief’ (cf. het slechte geheugen hierboven) ofwel wij moeten de schrijver Vestdijk een verwijt van onduidelijkheid maken, misschien niet zó gek als we weten dat hij dit boek binnen één maand schreef? | |||||||
Een poging tot interpretatieMachtHet motiefGa naar eindnoot8.) ‘macht’ concentreert zich in deze roman vrijwel uit- | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
sluitend rond de figuur Balavater. Immers, Albin Balavater, gewezen lector in de geschiedenis, is als het ware de personificatie van de macht. Na aan het front als officier van zijn vechtlust en moed blijk gegeven te hebben, wordt hij in Schittach gestationeerd om in het gunstige klimaat van zijn verwondingen te bekomen. Daar laat hij zich onmiddellijk kennen als een streng heerschap: hij regeert de streek despotisch en volgens de meest strikte ambtenarij. Ook tegenover zijn directe ondergeschikten is hij niet bepaald gemakkelijk. Hoewel Balavater dus zijn ‘eigenaardigheden’ heeft, zorgen zijn vechtreputatie en zijn ‘betoverende’ persoonlijkheid ervoor, dat iedereen tegen hem opziet. Vorbrot schrijft: ‘Er ging iets van hem uit, meer nog: men hield de adem in bij zijn aanblik.’ (p. 25). Na de zoveelste chauffeur om de een of andere futiele reden te hebben weggestuurd, laat Balavater zijn oog vallen op Vorbrot en vraagt hem in zijn dienst te treden. Hoe de verhouding is of zal worden tussen de beide heren blijkt reeds uit de namen van de beide hoofdfiguren. Volgens BerghuisGa naar eindnoot9.) is Balavater een sleutelwoord, samengesteld uit ‘vater’, dat voor zich zelf spreekt en ‘bala’ dat van Tartaars-Turkse afkomst is en ‘hoog, groot, verheven’ betekent. Balavater wordt voor Vorbrot de verheven meester, de grote vader, de hoge heer. Niet alleen wij als lezer schijnen oog te hebben voor deze symboliek, ook Balavater heeft er kijk op, wat we mogen opmaken uit de opmerking: ‘Jij bent het voorbrood, slecht gerezen, slecht doorbakken, ik het nabrood, is het niet?’ (p. 222). De relatie tussen deze twee mannen is dan ook in feite een variant op een bekend Vestdijkiaans motief, nl. het motief van de vader-zoonrelatie, ook wel uitgewerkt in het motief van de meester en de leerling. Kees Fens geeft in een essay, dat grotendeels aan dit motief is gewijd de volgende typering van de meester: ‘De meester is een koning, meer nog: een virtuoos. Hij kent de spelregels. Hij heerst en beheerst, hij is de piraat, die dàt kan waartoe de schuchtere, teruggedrongen puritein niet in staat is.’Ga naar eindnoot10.) Het voorafgaande wil niet zeggen, dat dit motief ‘macht’ een statisch element is in de roman, want er is een duidelijke ontwikkeling waarneembaar in de machtsrelatie tussen Balavater en Vorbrot. We kunnen die relatie o.i. in de volgende fasen indelen: | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
1. Van de indiensttreding tot de schietoefening. De initiatiefase (geen onbekende situatie bij Vestdijk), waarin Balavater, gebruikmakend van zijn machtige positie, zijn nieuwe chauffeur ‘test’ door hem met veel plezier onder vier ogen allerlei beledigende opmerkingen over diens uiterlijk naar het hoofd te slingeren. De schietoefening sluit deze fase af. Er is geen sprake van een oefening maar van een test. Als Vorbrot zich dan ook tijdens die test als een meesterlijk schutter ontpopt, stijgt hij daarmee zeer in aanzien bij Balavater, die hem dat ook laat merken door zich voortaan te onthouden van vernederende opmerkingen. 2. Van de schietoefening tot de aanslag op Faschauner. Vorbrot wacht gelaten de opdrachten van Balavater af. Uiteindelijk komt de laatste, in een fase waarin de oorlog eigenlijk al verloren is, met de theorie van de zuiverende veemmoorden. Een bevel geeft Balavater niet, maar hij draait wel de duimschroeven aan: ‘Langs zijn neus weg gaf hij voorbeelden van bestrafte onwil om misdaad in dienst te stellen van de oorlogsvoering.’ (p. 72/73). Hoewel Balavater Vorbrot tenslotte met echte maatregelen bedreigt, weet Vorbrot toch een compromis te bereiken: hij zal geen actieve rol spelen, maar Balavater tegen eventuele aanslagen beschermen. Dat het compromis in feite niet minder is dan een weigering, begrijpt ook Balavater (‘toen je vrouw hetzelfde lot boven het hoofd hing, - nieren kapotgeslagen, ondergang in bloed en drek, - toen ben je wel met een aanvaardbaar compromis voor de dag gekomen, maar in de grond van de zaak was het toch een weigering.’ (p. 236)). Psycho-analytisch geduid zou het breken van de sigaar op bladzijde 65 reeds kunnen wijzen op een zich verzetten tegen de vaderfiguur. 3. Na de veemmoord. De macht van Balavater kalft af. Nog eenmaal geeft hij zijn leerling een opdracht. De leerling overwint echter de meester. Hij schiet Stefanie dood uit betrokkenheid (zie hieronder), niet uit haat, sadisme of krijgshaftigheid. Ook Balavater wordt door zijn leerling neergeschoten. Binnen het motief ‘macht’ spelen ook bepaalde nazistische trekken van Balavater een rol, hoewel Vorbrot een opmerking maakt dat Balavater geen echte nazi is geweest: ‘Balavater was geen echte nazi, | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
zoals ik het nu zie.’ (p. 95). Maar moeten we de niet geheel brandschone Vorbrot hier op zijn woord geloven? In elk geval kan men van fascistisch spreken in gevallen waar het gaat een automatische dekking van de ondergeschikte door de superieur: ‘Zo beloofde hij mij, zeer terloops, - of beter: hij beloofde het aan handlangers in het algemeen, (cursivering H.B. en F.V.) - een straffeloosheid, die hij zelfs als onvermijdelijk voorstelde, want dat hijzelf de hoofddader was geweest zou niet onbekend blijven; daar stelde hij zelfs een eer in; en wie vroeg dan nog naar medeplichtigen? Het was een geval van automatische dekking door de superieur.’ (p. 72). Om van de theorie van de zuiverende veemmoorden in dit verband nog maar niet eens te spreken. Het is uiteraard niet toevallig dat in de relatie Balavater-Vorbrot en dan met name in de ontwikkeling van die relatie het schieten zo'n belangrijke rol speelt, want er vindt behalve een verschuiving in de machtsverhouding ook een verandering in de aard van het schieten plaats. We bedoelen dit: Er kunnen diverse manieren van ‘schieten’ in deze roman onderscheiden worden: a. het schieten om te doden, het schieten uit wellust; b. het schieten uit medelijden (we komen daar nog op terug); c. het schieten als kunst. De eerste manier functioneert met name op het niveau van het door ons besproken motief ‘macht’. De tweede op het niveau van het hierna aan de orde komende motief en van de derde vormt Roberto, de dwerg, de representant, emoties spelen hier niet in mee, voor hem is het schieten slechts een beroep. | |||||||
BetrokkenheidDit motief, dat we ook met de term ‘medelijden, mededogen’ (een speciale vorm van betrokkenheid) kunnen weergeven, speelt een centrale rol in de verhouding Vorbrot-Stefanie Faschauner, en komt tevens naar voren in de relatie Vorbrot-Balavater. Vorbrot kent Stefanie nauwelijks, als hij er samen met Balavater op uit trekt om de veemmoord op haar man ten uitvoer te brengen. Zowel vóór als onmiddellijk ná de aanslag tracht hij zijn geweten te sussen (‘niet erg door mijn geweten gekweld (dat zou, àls het ervan kwam, toch ook voor later zijn), want de hele dag had ik bij mijzelf | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
herhaald: het is oorlog, iedereen is een schoft, ik ben maar een chauffeur, en Resi mag niet in een concentratiekamp komen.’ (p. 109) en (Mij interesseerde op dit ogenblik alleen, dat ik in de gegeven situatie zeker wel het recht (krijgsrecht, natuurrecht, veemrecht) had gehad de vrouw van Faschauner dood te schieten, en dat het mij vergeven kon worden, wanneer de kogels haar bijgeval te hoog hadden getroffen.’ (p. 114)). Nadat Vorbrot door zijn buren op de hoogte is gebracht van de verblijfplaats van Stefanie, besluit hij, na eerst de omgeving te hebben verkend, haar een bezoek te brengen. In dit besluit spelen verschillende motieven (in psychologische zin) een rol, vergelijk de gecompliceerde gevoelens, die hierna beschreven worden: ‘Intussen moest het verbodene mij wel aanlokken; ook was ik nieuwsgierig, en door een vaag plichtsgevoel bezield om Stefanie Faschauner, mijn slachtoffer, ter zijde te staan. In het licht der latere gebeurtenissen is het moeilijk te zeggen wàt mij precies bezielde.’ (p. 144) en ‘Maar vreemd, onder het uitspinnen van deze gedachten was het een eigenaardig gevoel van warmte en innigheid dat mij doorstroomde, een lentebode voor de jongeman die op avontuur uitgaat, iets dat ik in mijn jeugd nooit had gekend, want ik was erg laat in mijn ontwikkeling geweest,’ (p. 144/45) (cursiveringen in deze citaten van H.B. en F.V.). Vorbrot zelf twijfelt aan zijn geestelijke gezondheid. De hele onderneming is niet zonder gevaar (‘ik maakte mij niet de minste illusies over Balavaters gedrag, wanneer deze gewaagde onderneming hem ter ore zou komen.’ (p. 143) en we moeten het motief ‘betrokkenheid’ dan ook zien als de pendant van het machtmotief. Het is niet voor niets dat Balavater Stefanie vergelijkt met Bertha von SuttnerGa naar eindnoot12.). Ondanks het feit dat Stefanie verlamd is, maakt zij op Vorbrot door haar kalme en beheerste manier van optreden een diepe indruk. Uit haar houding spreekt zelfbeheersing en geestelijk overwicht. Het meest duidelijk geeft Vorbrot natuurlijk blijk van zijn betrokkenheid, wanneer hij Stefanie om haar de verschrikkingen van het concentratiekamp te besparen, het genadeschot geeft. Is dit nu het enige genadeschot, dat in de roman afgevuurd wordt? OversteegenGa naar eindnoot13.) merkt op dat Vorbrot Stefanie met meer dan één kogel doodt. | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
Hij wijst dan ook op het feit dat één enkel schot slechts eenmaal in het boek met grote nauwkeurigheid wordt beschreven: Het is het schot waarmee Vorbrot een eind maakt aan het leven van Balavater. Hoewel Oversteegen o.i. hier vergeet dat ‘het genadeschot’ ook categoriaal opgevat kan worden, is zijn theorie niet geheel onwaarschijnlijk. Wij geloven dat Vorbrot al betrekkelijk snel inziet dat Balavater ondanks al zijn machtsmiddelen in feite een meelijwekkende figuur is, al moeten we uiteraard niet vergeten dat ook wraakgevoelens bij Vorbrot aanwezig zijn (Vorbrot is een gecompliceerde figuur, weet u nog?). Is er nog verschil van mening en discussie mogelijk over de vraag wie nu precies het genadeschot krijgt, oneens zijn wij het met Oversteegen, als hij in zijn essay stelt: ‘Het doden van Stefanie en Balavater heeft nog een heel andere betekenis dan die van uiting van medelijden, een betekenis die tot Vorbrot zelf blijkbaar niet eens doordringt: de twee gevaarlijkste getuigen uit zijn oorlogsverleden worden er door uit de weg geruimd!’Ga naar eindnoot14.). De lezer, die het boek werkelijk goed heeft gelezen, zal met betrekking tot de romanpersonages de kwalificatie ‘de twee gevaarlijkste getuigen uit zijn oorlogsverleden’ misplaatst vinden. Op grond van de bijzondere relatie die in de loop der tijd is ontstaan tussen Vorbrot en Stefanie en de vergevensgezinde en berustende houding die laatstgenoemde ten toon spreidt als zij uiteindelijk uit Vorbrots eigen mond heeft vernomen, dat hij het is geweest die haar (ongewild) heeft verlamd, mogen we dunkt ons wel stellen dat zij voor het predikaat ‘oorlogsgetuige’ niet in aanmerking kàn komen. Ook Balavater zien wij niet als een potentiëel ‘getuige à charge’, want is het niet juist Balavater zelf die de grootst mogelijke moeite doet alle sporen die eventueel naar Vorbrots misdadige handelingen zouden kunnen leiden uit te wissen? Onderstaande citaten tonen o.i. onomstotelijk aan dat Balavater hoogstens als ‘getuige a décharge’ zou kunnen optreden: ‘..., Balavater had geen demonen nodig - ook niet in die zin, dat hij ervan hield zijn trawanten voor zijn eigen wandaden op te laten draaien; integendeel zelfs.’ (p. 29) en ‘Je moet ook hier rekening mee houden: alles staat zwart op wit. Antecedenten, voorgeschiedenis, slaan met de bergstok: alles is | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
opgeschreven. Alleen jouw rol niet. Verder een heel dossier, met de aanwijzing “dringend”. Overkomt mij iets menselijks, dan ga jij vrijuit, maar het lot van de dame blijft ongewijzigd.’ (p. 234). Niet alleen in het verleden overigens, maar ook in het heden speelt het betrokkenheidsmotief door, hoewel gezien het grote belang van de relatie Stefanie-Vorbrot, minder indringend: We kunnen hierbij denken aan Vorbrots houding als Ilse Boskofsky verkracht dreigt te worden en aan het mededogen van de jager Alois Faschauner, die de les van zijn moeder goed in zijn oren geknoopt heeft, Vorbrot niet neerschiet maar vergeeft. Deze houding van Alois Faschauner hoeft voor de lezer niet geheel onverwacht te zijn, als hij zich de volgende opmerking van Verbrot in herinnering brengt: ‘Maar neen, dat doet hij niet, de jager, hij is wel wijzer, hij houdt ook niet zo erg van schieten, hij houdt ervan - heeft hij me dat niet zelf verteld? - om anderen het schieten te beletten (cursivering van Simon Vestdijk).’ (p. 212). Je zou kunnen zeggen dat na de biecht van Vorbrot Alois Faschauner zijn functie van jager toepast op zichzelf, nl. zichzelf uit mededogen het schieten belet, zoals het ook de betrokkenheid met de dierenwereld is, waarom hij anderen het schieten verhindert. Deze twee motieven ‘macht’ en ‘betrokkenheid’ zijn eigenlijk twee aspecten van één overkoepelend aspect, nl. het dienen. Je kunt een negatief dienen onderscheiden, wanneer je spreekt over een dienstbaarheid op basis van macht, en van een positief dienen, wanneer dit gebeurt op basis van betrokkenheid. Het curieuze is nu, dat beide aspecten in de protagonist van deze roman samenkomen. Deze kent zichzelf een bepaalde karaktertrek toe, nl. de behoefte om af en toe tegen een (sterke) persoonlijkheid te kunnen opzien: ‘Daarbij ben ik iemand die op gezette tijden aan betoveringen onderhevig schijnt te moeten zijn: dwergen, vrouwen, - misschien heeft ook Balavater mij een klein beetje betoverd in het begin... En natuurlijk Stefanie.’ (p. 157) (cursivering van H.B. en F.V.) | |||||||
Het gewetenDe essentie van de roman komt o.i. goed tot haar recht in de onderstaande citaten: ‘Wie een behoorlijk mens wil worden moet helemaal in de rondte. Hij moet alle dingen van de andere kant | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
bekijken. Alles heeft een voor- en achterkant, dat vergeet men zo licht, en de achterkant is helemaal niet minder dan de voorkant, want ze komen allebei aan de beurt’Ga naar eindnoot15.) (p. 204) en ‘Het zal in en uit mij biechten, die donkere macht zelf, die altijd in mij verborgen is geweest, en waarmee ik mij nooit heb kunnen verenigen. Mijn achterkant, mijn allerongelukkigste schim, waar ik zelf de schim van ben, ik, de vuile huurling, de buschauffeur met een doveGa naar eindnoot16.) vrouw, de scherpschutter die het tot niets gebracht heeft in het leven.’ (p. 212). Uitgaande van deze citaten zouden we de thematiek van deze roman als volgt willen omschrijven: Onder invloed van het geweten wordt een confrontatie aangegaan met een verleden, dat welhaast verdrongen leek. Door de zuiverende en integrerende werking van die confrontatie komt Vorbrot tot een acceptatie van dat verleden. Om het wat ‘boodschapperig’ te zeggen: Besef dat je een geweten bezit, lezer. Immers, door de gehele roman heen treft de lezer sporen aan van de strijd die Vorbrot voert met de aanvankelijk verdrongen gebeurtenissen uit het verleden, want, hoewel hij er in het verleden alles aan heeft gedaan om geen last te krijgen met zijn geweten (zie boven), en hij na de oorlog in het Stift heeft gebiecht, is het hem niet gelukt zich definitief te bevrijden van ‘die allerongelukkigste schim’. Dat wordt duidelijk, wanneer de kleine meesterschutter Roberto zijn intrede doet in het verhaal. Door het optreden van de dwerg wordt Vorbrot voor het eerst in twintig jaar weer serieus met zijn neus op de onomstotelijk vaststaande feiten gedrukt. Reeds in hoofdstuk I wordt dit herinneringsproces, dat uiteindelijk in de biecht aan Alois Faschauner zal resulteren, op gang gebracht ‘Pief, paf, poef. Een klank uit mijn verleden, een soort verre echo... O, ik zal het wel te weten komen.’ (p. 18) Geeft Vorbrot er door zijn ontwijkende antwoorden tijdens het gesprek met Roberto in het Alpendierenpark nog blijk van zijn verleden liever te willen vergeten (‘Natuurlijk kan hij (Roberto) beter niet te lang bij dit onderwerp blijven.’ (p. 96)). Kort daarna geeft hij ruiterlijk toe, dat het schieten in zijn leven eens een belangrijke rol heeft gespeeld (‘Pief, paf, poef, in dat teken staat nu eenmaal mijn leven.’ (p. 157) | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
Het negende hoofdstuk neemt in de ontwikkeling van de thematiek een belangrijke plaats in. Na het gesprek met Schmitt, zijn collegachauffeur, die hem uiteindelijk duidelijk maakt dat het verleden nog steeds dreigend aanwezig is in de persoon van Kurt Krassnitzer, die het oorlogsverleden van Vorbrot aan de grote klok wil hangen, denkt Vorbrot terug aan de biecht die hij twintig jaar geleden in het Stift heeft afgelegd, maar die toen in tegenstelling tot Vorbrots verwachting niet het gewenste resultaat opleverde. Ook na het gesprek met Frau Krassnitzer leert Vorbrot dat hij onmogelijk kan doorgaan met het ontkennen van het verleden. In hoofdstuk 11 neemt de biechtgedachte dan ook een belangrijke plaats in. Na een nacht aan de familie Krassnitzer te hebben moeten denken, speelt hij de volgende morgen met het idee alles aan Resi (Therese, zijn vrouw) te vertellen: ‘Maar als ik Resi eens alles vertelde, vanavond nog.’ (p. 208). Nog even speelt hij met de gedachte om onmiddellijk te vertrekken (‘we verdwijnen met de noorderzon, dan ben ik meteen van Kurt en Karl en al mijn herinneringen af.’ (p. 203)), maar hij ervaart reeds de heilzame werking van het proces dat zich in zijn binnenste afspeelt, ‘want ook ik ben klein, klein, al ben ik bezig groter te worden.’ (p. 205) (cursivering van H.B. en F.V.) Uiteindelijk besluit Vorbrot de biecht niet aan Resi, maar aan Alois af te leggen. Het verraad van Roberto, de dwerg, speelt hierin maar een secundaire rol: Vorbrot is zelf tot de conclusie gekomen, dat wie een behoorlijk mens wil zijn helemaal in de rondte moet. Door het afleggen van de biecht verenigt hij het heden en verleden, de buschauffeur en de vuile huurlingGa naar eindnoot17.).Ga naar eindnoot11.) |
|