Vestdijkkroniek. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Vestdijk en Jeanne van Schaik-Willing over ‘Op afbetaling’Onderstaande brief is een reaktie van Vestdijk op de boekbespreking van Op afbetaling door Jeanne van Schaik-Willing in Critisch Bulletin, 19e jaargang, 1952. Deze bespreking is opgenomen achter de brief. Vestdijk's brief bevond zich in de verzameling van Nol Gregoor die zo welwillend was hem aan de Vestdijkkroniek te sturen. Wij danken Mevr. Vestdijk voor haar toestemming de brief te publiceren.
Doorn 4-1-'53 Lieve Jeanne, Allereerst mijn hartelijke gelukwenschen met 1953. Ik hoop je binnenkort weer eens te zien, bij Jetje dan. We maken t.z.t. nog wel een afspraak. Intusschen ontving ik je bijzonder boeiende bespreking van Op Afbetaling, die naar niveau en werkelijke ernst wel nergens overtroffen, en niet eens geëvenaard zal worden. Misschien vind je het aardig, wanneer ik enkele kanttekeningen maak, die op een paar na geen ‘anticritiek’ behelzen, maar eenvoudig een uiting zijn van onze verschillen in levensbeschouwing. Om niet tot al te groote uitweidingen te vervallen, heb ik ze puntsgewijs behandeld. 1. Dat ik de normen van goed en kwaad zou hebben weggedacht, lijkt mij niet juist, - wél, als je ermee bedoelt, dat de conventioneele normen zijn weggedacht, en misschien is zelfs dát niet heelemaal waar. Tijdens het schrijven van deze roman (om geen andere voorbeelden te noemen) heb ik Grond, zonder bepaalde opzet overigens, voortdurend gevolgd met een belangstelling, die niet anders dan ‘moreel’ te noemen is. Half bewust ‘noteerde’ ik telkens en telkens de plaatsen waar hij ‘zijn straf niet ontloopt,’ - dat dit niet remmend heeft gewerkt, is waarschijnlijk daaraan toe te schrijven, dat ik zulk een snel tempo in acht nam, dat de gebeurtenissen mijzelf overrompelden. Allang voor de moord (niet twéé moorden: de man in het plantsoentje is niet dood!) heeft | |
[pagina 18]
| |
Grond zich in de ergste schulud verstrikt (niet voor ons, maar voor zichzelf). Het overspel, waarvan hij getuige is, maakt hem onvrij, ‘schuldig’, al was het maar omdat hij Olga's schuld als de zijne voelt, en ook omdat hij natuurlijk, als iedere man, de oorzaak bij zichzelf gaat zoeken (‘ben ik niet nalatig geweest?’ etc.). Dit staat niet in het boek, omdat hij het zich eenvoudig niet bewust is, sterker, omdat hij zich gaat verbeelden wel eens ‘vrij’ te kunnen worden langs de weg, die met het afloopen van de trap begint. Maar objectief doet deze vlucht aan niets zoozeer denken als aan de geste van een schuldige! Van het eerste moment af, dat hij het woord ‘vrijheid’ in de mond neemt, wordt hij ónvrij. De bedoeling van het slot is dan ook o.a., dat hij voor het eerst (na voorafgaande bespiegelingen, die op dit einde preludeeren) zijn onvrijheid inziet. Alleen in en door dit inzicht is hij vrij; voor de rest is hij even ‘dood’ als Grewestein; dat hij blijft leven en zich altijd nog veranderen kan, doet aan de ‘zwaarte’ van dit moment niets af. 2. Zijn twee grootste wandaden zijn geen dingen, waarin ik hem ‘vrij laat’ en die hij krachtens mijn inzichten ‘mag’ voltrekken, maar juist de dingen, die zonder zijn ‘onvrijheid’ niet denkbaar zijn. D.w.z. zij zijn een uitvloeisel van zijn natuur, voorgeschiedenis en omstandigheden. Het interesseert mij (natuurlijk alleen in een bepaalde denkorde) niet in het minst of hij Grewestein al dan niet vermoordt. Hij is een man van dwangimpulsen, en voor hemzelf is het uitrukken van het driehoekje krantenpapier van dezelfde ‘orde’ als het laten vallen van Olga en het doodslaan van zijn vroegere medeminnaar. Gemeten aan de normen van de buitenwereld bestaan er natuurlijk afgronden tusschen deze drie handelingen, en deze afgronden wordt hij zich ná de handeling ook wel degelijk bewust. Dat hij zich de verschillen niet volledig bewust maakt, zal hij met veel menschelijke individuen gemeen hebben. Wat Grewestein betreft, waarbij het karakter van dwanghandeling betrekkelijk het minst op de voorgrond staat, - men kan zelfs aan een ‘gewone’ driftbui denken, - komt er dit nog bij, dat hij door zijn van de aanvang af vaststaande schuld (die zeer verschillend geformuleerd kan worden, juist door de ‘diepe’ ligging ervan; hij kan zich b.v. schuldig voelen, omdat hij zich verantwoordelijk | |
[pagina 19]
| |
voelt voor Olga, omdat hij haar als man niet beter doordrongen heeft van zijn moreele standaard; hij ‘schaamt’ zich voor haar) reeds schuldig is vóór de moord, en dus niet schuldiger kan worden dóór de moord. Men kan zeggen: door ingehouden jaloezie wordt hij tenslotte tot de ‘daad’ gedreven. Dit is waar, maar op een oppervlakkiger niveau. In diepere zin wordt hij door iets geheel anders gedreven dan door zooiets banaals als jaloezie, n.l. door een willen ‘rechtzetten’ der dingen: hij wil niet naar een doel, een eindpunt, hij wil terug naar de onschuld der dingen. Dit is onmogelijk, maar hij weet dit niet, en in zijn onbewuste mythologie gaat het dan ook toe alsof hij de onzuivere wereld van een monster bevrijdt (vgl. zijn visioen bij de tafelpoot). Op rationeel niveau zijn er dan nog drie sterke motieven tot de moord te noemen (die ook onbewust kunnen werken, wat bij hem het geval is, voor zoover zich dit uit de tekst laat opmaken): het verdelgen van Olga's besmeurder, van Krynie's verrader, en van de man, die hem, Grond, voor de tweede maal beleedigt, door nu al met een testament te voorschijn komen om de bedrogen echtgenoot koest te houden! Men behoeft waarachtig geen geboren moordenaar of sadist te zijn om, en dan nog in een halve schemertoestand, toe te slaan. 3. Er is een (voor mij persoonlijk) bijzonder interessante plaats in het boek, die op één lijn is te stellen met het begin: de ontdekking van het overspel, die men zich niet verpletterend genoeg kan voorstellen, ook al ontstaat er in Grond's gemoed een soort luchtledig, dat hij even later met ‘vrijheid’ verwisselt. Ik bedoel de scène met Fried, die bijna onmiddellijk aan de moord voorafgaat, d.w.z. de moord op Gr. De manier waarop hij het meisje wegjaagt is, voorzoover ik het kan zien, de eenige bewijsplaats, maar dan een zeer ernstige, voor wat je zijn ‘sadisme’ noemt, sadisme overigens, dat na al wat er gebeurd is niet als ‘abnormaal’ mag gelden. Hoewel hij er, maatschappelijk gesproken, verstandig aan doet met het meisje te breken, suggereert zijn bar optreden hier zooveel aan ‘geestelijke wellust’ (die ikzelf ook heb bespeurd, met eenig leedvermaak met de arme Grond, die precies doet wat hij nooit had mogen doen), dat de naam sadisme, algemeen psychologisch, zeker op zijn plaats is. Deze behandeling (dus die onder aan de trap; | |
[pagina 20]
| |
de scènes in het plantsoentje staan hier strikt genomen buiten) vind ik ‘ethisch’ erger dan alles wat hij Olga aandoet, en zeker erger dan de moord. Want hier vermoordt hij iets in zichzelf (met alle gevolgen al weer voor zijn uiterlijk gedrag); hij geniet van zijn superioriteit tegenover een schepseltje, dat in alle denkbare opzichten weerloos en onschuldig is, ondanks, of misschien juist dóór de zorgende Pa en Moe. De manier waarop hij, weer boven, de wandaad goedpraat, is ook bijzonder stuitend. Hij is hier een doodgewone huichelaar. 4. Hierna wou ik je alleen nog ‘lastig vallen’ met iets wat ik absoluut als een fout beschouw, n.l. de homosexualiteit van Krynie. Misschien hecht je niet aan deze onjuiste opvatting, maar ik ga nu maar uit van de veronderstelling, dat je er nog wel voor vechten wilt. De karakteristiek ‘pervers’ laat ik daar, want zijn drang om zich voor het meisje op te offeren, gesymboliseerd in de zelfmoord, kan zeker als een hooger soort ‘per-versie’ worden opgevat, al weet ik niet op hoeveel per-versie de al dan niet historische Jezus dan wel aanspraak maakt. Krynie is een soort Jezusfiguur, sterk misvormd overigens, zich sterk concentreerend op één wezen. Zonder dat ik dit heb willen onderstreepen, draagt zijn dood bij tot het vervolmaken van Grond's zich allengs verhelderend visioen. Ergens weet Grond, dat Krynie ver boven hem staat; daarom, en dit is teekenend voor hem, doet hij ook alles om Krynie te vergeten; zijn ‘onbewuste’ komt hem zelfs zoo ver tegemoet, dat Krynie gewoon meeschaatst met de anderen (tusschen haakjes: dit slot heb je bijzonder goed opgevat en beschreven!): een gewoon mannetje, met zijn tics, zijn ‘gekkigheden’. Krynie weet zich op te offeren, al is het dan op een ‘barokke’, volslagen nuttelooze wijze; Grond daarentegen heeft zich geen moment opgeofferd, tenzij gedwongen. Grond heeft veel van de Verstokte-uit-Waardigheid, Krynie veel van de Onwaardige die eigenlijk een Heilige is. Ik geef toe, dat ik zijn optreden beter had moeten voorbereiden; maar er waren al zooveel bijmotieven. In elk geval offert hij zich op voor een vrouw. Maar dit alles daargelaten, was het mijn uitdrukkelijke bedoeling om van Krynie juist géén homosexueel te maken, ook al heeft hij telkens weer de schijn tegen zich. Zijn ontkenning tegenover Grond | |
[pagina 21]
| |
is eerlijk en afdoend, en er is nergens een tegenbewijs, zelfs niet wanneer Grond hem in drift uitscheldt voor ‘flikker’. Persoonlijk vind ik zijn korte ontkenning tegenover de aantijging van Alie een nog sterker tegenbewijs, maar daar zou over te twisten zijn. Verder staan er in het boek geen andere feiten of aanwijzingen dan dat hij enkele vrouwelijke eigenschappen heeft, zich goed kleedt en niets uitvoert, iets wat wel op decadentie wijst, maar niet per se op homosexualiteit. Dat hij wordt belasterd door de onderwereld; dat hij veel vrouwen heeft gehad; en tenslotte een zonderlinge, doch zeer intensieve liefde opvat voor één vrouw, niet een droombeeld of symbool, maar een vrouw van vleesch en bloed, hoe giftig ook, met wie hij vroeger geslachtelijke omgang heeft gehad. Ik zou Krynie hoogstens wat a-sexueel willen noemen, zooals dat meer voorkomt bij idealisten. Dat hij beweert nooit op een vrouw verliefd te zijn geweest, zegt niets (voor Grond is dit dan ook geen ‘bewijs’); er zijn heel wat ‘normale’ mannen, die hetzelfde van zich kunnen zeggen, iets wat zij overigens wel zullen vermijden! Dat een jongen in zijn dorp verliefd op hem is geweest, kan Krynie niet helpen; dit geval behelst zelfs geen bewijs voor homosexualiteit van de jongen, - hoogstens voor homo-erotiek. Wat in principe heel iets anders is, al kan het een in het ander overgaan, en dan misschien nog minder vaak dan men denkt. Vader-, broederliefde zijn per definitie tenslotte óók homo-erotische verschijnselen. Op een bepaald vlak sluiten homo-erotiek en homosexualiteit elkaar zelfs uit. Nu zou Krynie nog een ingewikkelde rol kunnen spelen, en ‘toch’ homosexueel kunnen zijn, op zijn minst in zijn gedachtenleven. Alleen: dit staat niet in de roman. Overigens moet ik bekennen, dat je vergissing me wel even plezier deed, hoe droef het mij ook stemde, bij mijn slechte naam ook nog homosexuelen te moeten schilderen waar ze niet voorkomen. Blijkbaar stond je tijdens de lectuur onder dezelfde suggestie als Grond, die niet de eerste de beste is, ook al wandelt hij door dit boek in zijn ‘mindering’, als de afnemende maan. Tot ziens dus. Zou je Jaap willen zeggen, dat zijn exemplaar klaar ligt, en hem bereiken zal, wanneer ik tot het verzenden van auteursexemplaren kom? Met hartelijke groeten, je Simon | |
[pagina 22]
| |
Ondanks alles een belangwekkend boekGa naar eindnoot1)S. Vestdijk, Op afbetaling. Roman. De Bezige Bij, Amsterdam, 1952, geb. f 8.90.
Wanneer Vestdijk zijn tegenstanders materiaal ter verguizing had willen in handen spelen, had hij niet beter kunnen doen dan de roman ‘Op Afbetaling’ schrijven. Dit verhaal van een jong advocaat, die geschokt door het overspel van zijn vrouw zijn diabolische wraakgevoelens uitviert en zijn strafmiddelen zoekt in het gebied der sexualiteit. Deze Mr Grond, die via zijn genegenheid voor een perverse vriend in de onderwereld verzeild raakt, zich met een bordeel inlaat en de vrouw van de baas van het établissement tot zijn minnares maakt. Die later twee moorden begaat zonder gepakt te worden en langs deze, wel zeer pathologisch-criminele weg, zijn problemen verwerkt en rust vindt. Dit alles in een overmatige barokstijl, volgeladen met toelichtende détails van niet al te smakelijke soort... Er is waarlijk geen bekrompen Tilburgse geestelijkheid nodig om te besluiten het boek weg te bergen als uw nichtje komt logeren! Voeg daarbij dat de schrijver zijn zederechters nog eens extra op stang jaagt doordat hij zijn geval hier en daar met een zeker kwajongensachtig gegrinnik voordraagt en zichtbaar gnuift om de manier, waarop hij beelden, afkomstig uit ver uiteenliggende levensgebieden, profane en verhevene, onbeschaamd door elkaar hutst. Een procédé niet nieuw bij deze schrijver maar in dit boek geperfectionneerd. Deze reflexen van de in zijn fatsoensnormen gekittelde burger hebben evenwel met waardebepaling niets uitstaande. Na al het geërgerd of verontwaardigd of geamuseerd reageren is er nog geen begin gemaakt met de beantwoording van de vraag naar de hoedanigheid van het boek. Voor de meeste kunstenaars betekent scheppen: door middel van symbolen rekenschap geven van het levensraadsel, zoals hij dat persoonlijk ervaren heeft, niet om te doceren maar om voor zichzelf een zekere ordening in de chaos te bewerkstelligen. Bij Vestdijk gaat met dit streven gepaard iets anders, een neiging tot spel. In het onderhavige geval een baldadig spel. Want het is onjuist te beweren, | |
[pagina 23]
| |
dat de schrijver met het oproepen van deze pathologische wereld ergens de bedoeling zou hebben gehad het leven te demasqueren, het te beschrijven ontdaan van de vermooiende leugens der hypocrisie. Had hij dit gewild, dan was zijn opzet niet gelukt, ondanks het feit dat de handelingen der figuren door de uitkomsten der wetenschappelijke psychologie misschien gedekt worden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre de zelfmoord van de gecompliceerde homosexueel Woudema, of het doen en laten van de sadistische moordenaar Mr Grond verantwoord is, maar die vraag is niet aan de orde. Want hier worden we niet geconfronteerd met ‘gevallen’ binnen een normale wereld, maar de visie van waaruit is geschreven blijkt conform aan de verbijzondering der beschreven gevallen. Als zedestudie opgevat zou het boek mislukt zijn omdat het leven niet is een poel van misdaad verstopt onder een laag van camouflage, geheten schoonheid en goedheid, maar de tendenties van goedheid en schoonheid bestaan, al is het de mens niet gegeven er naar te leven. Zomin als de aarde bevolkt is met engelen is zij bevolkt met duivelen. Beide uitersten zijn even onwaar. Het essentiële en de tragiek van het menselijk bestaan is, dat de mens om het symbolisch te zeggen een gevallen engel, een in een dier gevangen God, een in modder wentelende hemeling schijnt te zijn en deze dualiteit, deze tegenstelling tussen verlangen en zijn is het kenmerkende van het bestaan, dat geen enkel kunstenaar verwaarlozen zal, wat ook Vestdijk niet ontkent en waarvan hij, onder andere, in dit boek getuigt. Men kan zelfs zo ver gaan te beweren, dat het bestaansrecht van dit boek in de ontleding van deze tragische, dualistische essentie is gelegen. Wie echter werken van Vestdijk en zeker dit boek leest als een zedeschildering zoals Balzac of Stendhal zedebeelden ontwierpen, komt bedrogen uit. Het boek is iets anders. Ik zeide het al: het materiaal, aan de hand waarvan de schrijver zal gaan zeggen, wat hij te zeggen heeft, is afkomstig van spel. Het spel van een onbegrijpelijk vruchtbaar opwellende fantasie door een overweldigende schrijfdrift mobiel gemaakt en met een bijna barbaars te noemen talent botgevierd. Dromen, gedachten, kreten, kleuren, milieu's worden geboren. Dat bijna niets van al deze beelden, gemeten aan de nuchtere werkelijkheid, bestaanbaar is, wat doet | |
[pagina 24]
| |
het er toe! Dit is een wereld geworden die een autonoom leven leidt. De gebeurtenissen overtuigen, bestaan ze dan niet op deze aarde dan misschien op een andere planeet en zo niet, als God verzuimde deze vegetaties van zielsgebeurtenissen te creëren dan is er de grote kunstenaar Vestdijk, die aan het scheppen toog en het schokkende en trillende en bevende van deze door leed geadelde schandewereld heeft opgeroepen uit het niets, met fragmenten aan de werkelijkheid ontleend omdat het de mens nu eenmaal niet is gegeven om volkomen oorspronkelijk te zijn. Doch zoals griffioenen werden opgebouwd uit klauwen van leeuwen met vleugels van een vogel, zo werden deze wezens geschapen, die slechts herinneren aan mannen, vrouwen en kinderen, maar voorzien werden van klauwen en van vleugels van zielsverschijningen. In zijn steeds maar doorbrandende schrijfwoede heeft deze Nederlandse auteur iets van Dickens, met dien verstande, dat Dickens zijn wereld vervormt volgens de wetten van een onbestaanbare boven-moraal en Vestdijk naar een eveneens onbestaanbare amoraliteit. De vergelijking houdt bij het constateren van de schrijfdrift op. Dickens staat voor een deel boven Vestdijk, daar waar het kennis van het mensenhart betreft, aan de andere kant bezit Vestdijk iets, dat ver en ver boven dat van de negentiende-eeuwer uitgaat en dat hij deelt slechts met de allergrootste, de belangrijkste geesten, die ooit de pen hebben gevoerd, maar dat meestal slechts in essayistische vorm voorkomt. Ik heb Vestdijk wel eens beschreven als een religieus schrijver die God heeft weggedacht. Na dit boek moet ik verder gaan en hem karakteriseren als de man, die niet alleen God, maar ook de normen van het goed en kwaad denkende heeft geannuleerd en die deze leegte op de plaats waar het criterium der ethiek zich hoorde te bevinden, als een gesel, als een vloek voelt. Van deze gezichtshoek uit krijgt het bizarre spel dezer groteske fantasie een andere, een diepe betekenis. Is de door hem opgeroepen wereld dan al geen afspiegeling der maatschappij, dan is ze toch door leedkramp mogelijk gemaakte en tegelijk verhevigde en vertrokken projectie van de innerlijke wereld van de schrijver, niet zoals men misschien denken zou van de baldadige, provocerende puber, die ergens in hem huist en in dit boek hier en daar aan het woord komt, maar de | |
[pagina 25]
| |
teleurgestelde, die tot wanhoop vervallen, alle humanistische overeenkomsten, dienende om het leven aanvaardbaar te maken, wegens gebrek aan fundering van de hand wijst. Doch hij trekt, gelijk een ernstig cynicus betaamt, de consequenties van dit uiterste negativisme en redt zich in de metafysica, de mystiek. Het slot van het boek onthult de zin ervan. De afbetaling, waarop de titel zinspeelt, is de afbetaling met leed, die geschiedt om de vrijheid te kopen. Maar de levensrecepten en leerstellingen der Christelijke moraal accepteert hij niet, zomin als hij eerbied heeft voor zelfoverwinning en gevoelssublimering om ongelukken te voorkomen. Datgene, wat algemeen als zonde wordt beschouwd zoals bij de hoofdfiguur het uitvieren van gevoelens van rancune en haat, apprecieert hij omdat hij deze gevoelens ziet opwellen uit de bron van leed, het enig middel om de vrijheid te bereiken. In Vestdijk's gedachtegang mocht Grond de moord op de vijand, de verleider van zijn vrouw, niet uit de weg gaan. Zijn adagium is: het aanvaarden van het leed, waartoe de bouw der persoonlijkheid aanleiding geeft, heiligt. Sociale consequenties dienen te worden veronachtzaamd. Dit boek suggereert de idee, dat zonden, in een vagevuur van ellende bedreven, boren tot aan de twee-eenheid leed-liefde, zijnde de kosmische zin van het bestaan, waarvoor hij de naam vindt van Christus. Niet van Jezus, de profeet van de bergrede, de mensenleider, de God van barmhartigheid, maar het principe, waar de mystici contact mee zoeken en waar de kerk op doelt, wanneer zij de gemeenschap der heiligen poneert. Deze Christus, ondogmatisch, losgemaakt uit het verband van de catechismus, verschijnt in dit boek in droomverschijningen, eerst zacht praeluderend maar steeds dwingender tot hij het hoofdmotief wordt in deze heidense symfonie van de zonde om ten slotte in een machtig vizioen te verrijzen. Als een grote, met doornen gekroonde vogel vliegt hij heen over drollige, burleske schaatsenrijdertjes, die naar een wazig verschiet toebuitelen. De dwaze figuurtjes personifiëren de mensen. Als hij dit vizioen ziet begrijpt de hater, de sadist, de moordenaar in het kruispunt te staan van twee werelden, die van de naar de verte wegrijdende en vallende schaatsers en die van de boven hem, in tegengestelde richting vliegende Christus-vogel. Hij weet dat hij met de | |
[pagina 26]
| |
potsierlijke, onwaardige schaatsers mee moet, dat hij er zich in te schikken heeft niet mee te mogen vliegen met de vlucht van de met doornen Gekroonde (het boek sluit hier aan bij het prachtige gedicht: ‘Mnemosyne in de Bergen’) maar door de erkenning wordt Grond er zich van bewust, dat hij eindelijk genoeg heeft afbetaald, ten slotte is hij vrij. ‘Ik ben klaar’. ‘Dat klokkend stemgeluid, dat zou altijd wel tot zijn verbeelding blijven spreken. Hij draaide zich om, en omvatte haar heupen met de blik van een drenkeling, die zojuist ontdekt heeft, dat men onder water leven kan, ontberende het groen der wereld en het blauw van de hemel. “Ik ook”, zei hij zwaar.’ Zo eindigt dit merkwaardige, groots opgezette boek, dat inzicht geeft in de filosofie van Vestdijk. Een filosofie met ethische consequenties, afwijkend van de gangbare moraal en die op een zeer diep plan verklaart, waarom de interessante, curieuze, maar zeer egocentrische wereld van Vestdijk's boeken, als gevolg van die afwijkende normen, wel móét schokken en bevreemden. Hulde aan ‘De Bezige Bij’, die het heeft aangedurfd deze tot veel misverstand aanleiding gevende, zeer drastische verbeelding van het leven, te publiceren.
Jeanne van Schaik-Willing |
|