Vestdijkkroniek. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Visser | Anton Wachter en Amsterdam: een afrondingIn ons vorig artikel, Anton Wachter en Amsterdam, een verkenningGa naar eindnoot(1.) hebben we getracht enige ‘Wahrheit und Dichtung’ in Vestdijks Amsterdamse Anton Wachter romansGa naar eindnoot(2.)Ga naar eindnoot(3.)Ga naar eindnoot(4.)Ga naar eindnoot(5.) op te sporen, dit in navolging van Nol Gregoor's onderzoek naar Vestdijks Friese A.W.-romansGa naar eindnoot(6.). De conclusie van ons onderzoek was, dat Vestdijk in de Amsterdamse romans een getrouw beeld van zijn eigen studententijd heeft gegeven en dat de professoren, studenten en andere personen die daarin worden beschreven ook in werkelijkheid hebben bestaan, hier en daar literair-technisch aangepast om de ‘verkapte’ autobiografie een roman te doen zijn. Sedert ons onderzoek van enkele jaren geleden is zoveel nieuw materiaal beschikbaar gekomen, hetzij uit literatuur-studie, hetzij uit persoonlijk kommentaar, dat we genoodzaakt zijn tot het schrijven van een vervolg, dat tot op zekere hoogte een afronding is. Deze afronding is geen afsluiting. Integendeel. We kunnen pas na dit achtergrond-werk tot het werkelijke doel van ons onderzoek komen. Immers, wanneer een serie romans, die heten ‘verkapt’-autobiografisch te zijn, een periode behelst, waarin de auteur volwassen wordt, dan zal die serie ons kunnen leren - of althans aanknopingspunten verschaffen - waarom en waardoor de auteur tot het schrijverschap is gekomen, zodat we mogelijk in staat zijn iets meer te begrijpen van de achtergrond en van zijn oeuvre. Hiertoe zullen we in latere artikelen achtereenvolgens behandelen: de relatie van Anton Wachter tot de astrologie, tot de muziek, tot de literatuur en tot de medische studie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doel van het onderzoekHet doel van ons onderzoek nu is de biografische gegevens uit de Amsterdamse A.W.-romans te achterhalen, deze te benutten tot een beter begrip van de schrijver Simon Vestdijk en van zijn oeuvre. Niet dat we de sleutel tot al zijn romans zullen vinden, daarvoor is het nodig deze voortdurend te herlezen, zoals we uit ervaring weten. Maar wel kunnen we op het spoor komen van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbindende principe in dit zo sterk uiteenlopende oeuvre. Tenslotte vloeien de boeken voort uit één en dezelfde pen! Voorts weten we, dat Vestdijk het zelf erg op prijs stelde, dat een onderzoek naar het waarheidsgehalte van de Amsterdamse Anton Wachter-romans zou plaatsvinden, zoals Nol Gregoor meedeelde. Deze is er zelf helaas nooit toe gekomen zo'n onderzoek op papier te zetten, zoals hij dat met de Friese A.W.-romans wel heeft gedaan. Eerst willen we wat dieper ingaan op de beperkingen in ons onderzoek in aansluiting op de kritiek die we ontvingen van een van Vestdijks studiegenoten, prof. PrakkenGa naar eindnoot(7.). Hij schrijft: ‘Tegen uw pogingen om tot een uitvoerig publiek démasqué te komen, heb ik (nog veel ernstiger) bezwaar. Afgezien van de kans dat Vestdijks beschrijvingen gewild of ongewild onjuist zijn, geven uw beknopte samenvattingen (zie Anton Wachter en Amsterdam, een verkenning) een vertekend beeld. Terwijl b.v. in de boeken de mededelingen van intieme bijzonderheden vaak gerelativeerd worden doordat ze gedaan worden door iemand die misschien alleen maar wat roddelde, worden die gegevens in uw stuk gepresenteerd als de kwintessens van een beschrijving waarvan gesuggereerd wordt dat ze bijzonder scherp en raak zal zijn. Het openbaar maken van de namen, soms zelfs met een woonadres van personen waar de vaak zeer dubieuze gegevens, misschien ook nog ten onrechte worden toegeschreven, kan naar mijn mening niet door de beugel’. Verder merkt prof. Prakken op: ‘Hij (Vestdijk) biedt een soms wat verdraaide beschrijving van werkelijke personen en gebeurtenissen in romanvorm aan, onttrekt zich aan de verantwoordelijkheid door de herkenbare personen formeel anoniem te houden maar geeft dan op slinkse wijze in de naam verdraaiingen aan wie hij heeft bedoeld. Het leveren van de “sleutel” bij vaak dubieuze gegevens en soms onzekere identificatie vind ik een bedenkelijke zaak’. Deze aantekeningen van prof. Prakken zijn uitzonderlijk waardevol, omdat ze duidelijk maken, dat ons ‘démasqué’ met de nodige voorzichtigheid bekeken moet worden. Prof. Prakken onderstreept in niet mis te verstane woorden onze beperkingen en die van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
auteur zelf en we aanvaarden ze volledig. Nu evenwel vijftig jaren verstreken zijn sinds de A.W.-geschiedenis zich heeft voltrokken, vinden we het wel geoorloofd de ware namen te onthullen, zonder er enige bijzondere betekenis aan te hechten dan dat het ons inzicht geeft in het werkelijkheidsgehalte van de romans en de humor die vooral met de transposities gepaard gaat. Vestdijk zelf zegt over de professorenGa naar eindnoot(8.) het volgende: ‘Het was echt mijn bedoeling niet om hen tot hun nadeel te beschrijven, maar ze kwamen inderdaad nogal letterlijk uit de verf. Daar had ik echt plezier in. Het was als een soort album voor mijn ouwedag. Verder had ik er niet bij nagedacht. Die professoren zijn onveranderd gebleven. Een van hen heeft mij nog geschreven waarom ik dat nou had gedaan. Verder vond hij het heel mooi. Toen heb ik hem beleefd teruggeschreven dat het echt niet mijn bedoeling was geweest om hem onaangenaam te zijn.’ Vestdijks bedoeling is duidelijk; moeilijker wordt het wanneer hij de dingen gaat veranderen, zoals bij het combineren van personen: ‘Dat is natuurlijk wel een heel waagstuk, want het kan een goede menging worden of een verkeerde’Ga naar eindnoot(9.). Bij het schrijven over vrouwen neemt Vestdijk in ieder geval restricties in acht: ‘Ik vind het ongeoorloofd om dingen over een vrouw te vertellen, die voor die vrouw ongunstig zijn. Dat is b.v. ook de reden waarom ik mijn verloving in het eerste deelGa naar eindnoot(2.) volkomen veranderd heb. Dat is de enige reden, omdat ik de echte vrouw niet exponeren wilde’Ga naar eindnoot(10.). Bovendien stelt Vestdijk: ‘Tegenover een zekere openhartigheid ten aanzien van de feiten, stel ik enige discretie èn het fatsoen, in fatsoenlijke betekenis, niet in belachelijke betekenis!’Ga naar eindnoot(11.). De bedenkelijke kant, die prof. Prakken ziet, is dus enigszins of misschien wel in hoge mate door de schrijver zelf onderkend en niet gewild. In ieder geval zullen we de grootst mogelijke zorgvuldigheid betrachten en geen vaagheden debiteren. Dit in overeenstemming met Vestdijks eigen opvattingen: ‘Ik vind het heel belangrijk om goede biografische bijzonderheden, goed gefundeerde, geen vage zaken, maar feitelijkheden en verstandige opmerkingen daarover te lezen. Ik vind het minder belangrijk dan het werk, maar het hoort er wel bij! Privé-leven, daar heb ik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelf zo weinig eerbied voor aan de dag gelegd. Maar dan moet het goed gebeuren. Het moet niet alledaags gezwam worden over privé-leven of iets minder privé, maar het moet ook wáár zijn’Ga naar eindnoot(12.). We zullen zien hoever we kunnen komen. Vestdijk zelf merkt al op: ‘Vooral bij schrijvers die gestorven zijn kan het verschrikkelijk moeilijk worden’Ga naar eindnoot(13.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HulpmiddelenWelke hulpmiddelen staan ons nu ten dienste bij ons onderzoek naar het werkelijkheidsgehalte van de Amsterdamse A.W.-romans? In het vorige artikelGa naar eindnoot(1.) hebben we gebruik gemaakt van bestaande, openbaar toegankelijke bronnen, in het bijzonder de almanakken van de Vestdijks studentenvereniging U.S.A., zoals die aanwezig zijn in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, en van de kranteknipsels van recensies over de Amsterdamse A.W.-romans, die men in het Letterkundig Museum in Den Haag kan raadplegen. Het leek ons het beste hierna 'n eerste verkenning te publiceren met het idee later mogelijk verdere bronnen te kunnen aanboren. Dat deze methode succesvol was, ìs gebleken uit de reacties van prof. Prakken. We hebben het concept-manuscript naar een aantal mensen gestuurd van wie we wisten dat ze Vestdijk tijdens zijn studie hadden gekend, zoals mij althans uit de beschrijving van hun ‘persoon’ in de A.W.-romans was gebleken. De reacties waren, met uitzondering van die van Mr. Benno Stokvis, zo uitgebreid dat we meteen besloten een vervolgartikel te schrijven. De reacties die we ontvingen kwamen van de hoogleraren PrakkenGa naar eindnoot(7.) en QueridoGa naar eindnoot(14.) en van Vestdijks neef Herman MulderGa naar eindnoot(15.). Bovendien hebben we in gesprekken met de heer Berntrop en, op een later tijdstip, met Nol Gregoor een en ander nogmaals kunnen verifiëren. Inmiddels bleek ook, dat de collectie U.S.A.-almanakken bij de Amsterdamse U.B. niet kompleet was. Die is wel kompleet aanwezig in het Historisch Museum van de Universiteit van Amsterdam waar mevrouw drs. M. Feiwel ons met de grootst mogelijke medewerking behulpzaam is geweest, zodat we ons onderzoek verder konden verfijnen. Tot slot stelde de heer Spiering van het Letterkundig Museum te Den Haag ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in staat een aantal aantekenschriften van Vestdijk uit diens nalatenschap te bestuderen. In beide gevallen was mevrouw Daisy Wolthers, bekend van de Vestdijkbibliografie ‘Vestdijk in kaart’ zo vriendelijk voor een introductie te zorgen. Deze aantekenschriften uit 1941 met ‘Inhoud: Met 't oog op A.W.-romans’ bevatten korte notities over de hoofdpersonen uit de Amsterdamse A.W.-romans onder hun ware naam. Daar de tekst vaak letterlijk, soms gekuist, in de latere romans voorkomt, is het niet moeilijk te achterhalen wie wie is geweest, vooral niet omdat de veranderingen van de namen, waar we later op in zullen gaan, zo opzichtig zijn. Met al deze informatie nu is het mogelijk de ‘werkelijkheid’ in de Amsterdamse A.W.-romans grondig te rekonstrueren, zodat we inderdaad dit artikel als titel: Anton Wachter en Amsterdam, een afronding, kunnen geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontstaan van de Amsterdamse A.W.-romans en hun autobiografisch karakterOp 20 januari 1941 schrijft Vestdijk aan Theun de VriesGa naar eindnoot(16.): ‘Beste de Vries,... Zoo juist beëindigde ik mijn “Weulnerdammer” boek over Anton Wachter, die nu voorgoed genezen van Ina Damman, naar Amsterdam kan gaan om te studeren. Ik zou dan b.v. De Leeuw kunnen laten optreden’. Mr. A.S. de Leeuw en V. hadden elkaar in de jaren twintig als studenten aan de Gemeentelijke Universiteit goed gekend. De Leeuw was tevens een van de beste vrienden van Th. de V. (N.B.: In de zomer van 1941 gaf De Leeuw gehoor aan het bevel zich bij de Gestapo te melden en is niet meer teruggekeerd. Zijn leven en werk zijn uitvoerig beschreven door Ger Harmsen in het Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland 1977, SUN). Bijna een jaar later vermeldt Vestdijk in een brief aan De VriesGa naar eindnoot(17.) terloops ‘...daar (door de bezetter) mijn Anton W. met Argus ogen bespied schijnt te worden...’ en in een brief van twee en een halve week laterGa naar eindnoot(18.) d.d. 21 december 1941: ‘Ja, Anton Wachter zou eigenlijk niet aan de tijdgeest ten offer moeten vallen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vries merkt hierbij op, dat Vestdijk het werken aan de autobiografische romans uit ontmoediging had opgegeven, daar hij groeiende oppositie van de Duitse censuur voorzag. Theun de Vries had Vestdijk proberen aan te zetten dóór te schrijven. Vestdijk zegt verder: ‘Maar er zijn nog andere redenen waarom ik er nog vrij aarzelend tegenover sta. Het is niet onmogelijk dat met De Andere SchoolGa naar eindnoot(19.), het supreme afscheid van Ina Damman, de zaak voor mij toch afgelopen is, en dat ik de stof daarna, dus de studententijd, beter op een andere manier kan verwerken, zoals het uitkomt (zoals ik reeds deed in ‘Heden ik, Morgen Gij’Ga naar eindnoot(20.) trouwens). Ik geloof niet zo erg in dergelijke tot lang in de puberteit voortgezette autobiografieën, vooral niet wanneer de puberteit tevens een soort ‘dood’ is, zoals min of meer in mijn geval. Enfin ‘ik kan er nu nog niets van zeggen, maar erg groot lijkt mij de kans niet.’... De kans in 1941 mocht dan niet groot zijn, de aantekeningen werden wel gemaakt, zoals uit de aantekenschriften blijkt! Het duurde evenwel tot mei 1956, dus 15 jaar, voordat de Beker van de MinGa naar eindnoot(2.) klaarkwam. Hoe gaat Vestdijk nu eigenlijk te werk? In zijn gesprekken met Nol GregoorGa naar eindnoot(21.) merkt V. op: ‘Mijn romans zijn als het ware de notities van mijn reakties op de kontakten die ik hetzij in werkelijkheid, hetzij in verbeelding, met andere mensen heb... In de eerste plaats, een grote belangstelling voor andere mensen, bepaalde typen mensen, maar daarnaast zou ik toch nog meer de nadruk willen leggen op mijn behoefte aan konstruktie, een behoefte om iets te maken,... mijn ervaringsmateriaal in een dergelijke vorm te gieten dat het inderdaad, laten we zeggen een kunstwerk wordt, of in ieder geval iets dat op eigen benen kan staan’. De ontwikkeling van de Amsterdamse A.W.-romans uit Vestdijks aantekenschriften kan niet duidelijker weergegeven worden. Over die romans zelf merkt Vestdijk opGa naar eindnoot(22.): ‘Min of meer Proust als voorbeeld. Dat deze niet in de ik-vorm geschreven zijn, komt voort uit behoefte aan objectivering, jezelf niet al te veel in het spel te brengen, zodat ik altijd kan zeggen, nee ik ben toch niet Anton | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wachter, op die manier. Dat is natuurlijk heel kinderachtig, maar dergelijke kinderachtigheden spelen zich nu eenmaal in het onbewuste af. Omdat het zo erg mijn bedoeling was om juist wel autobiografisch te zijn, tot in de kleinste details toe, kan ik de behoefte hebben gehad om bij de literaire vormgeving nog een kleine reserve te bewaren, de enige die me nog was toegestaan, om zo te zeggen’. We kunnen de A.W.-romans dus inderdaad als autobiografieën beschouwen. Vestdijk voegt daar nog aan toe: ‘dat de autobiografie geen zuivere roman, nooit een echte roman, in ieder geval een buitenbeentje is. Mijn grote probleem is: zal ik het precies weergeven zoals ik het mij herinner, of zal ik er iets in veranderen? En dat zit dan aan allerlei romantechnische eisen vast. De echte behoefte aan objectiveren en aan het letterlijk weergeven, die lopen door elkaar heen. Het zijn twee principiële behoeften bij de schrijver. Het onthullen zoals het geweest is en het camoufleren in een bepaalde literaire vorm en die treden altijd op, onverschillig of het een “gewone” roman is of een autobiografische, of een historische’. Dat bepaalde passages in de A.W.-romans nogal letterlijk uit de verf komen hebben we al gezien uit de reakties van de professoren en anderen. Zo merkt PrakkenGa naar eindnoot(7.) op: ‘Voor tijdgenoten van Vestdijk die zijn milieu enigszins hebben gekend, is van velen van de personen in de A.W.-romans duidelijk wie daarvoor hebben model gestaan. Dat wordt vaak nog gemakkelijker gemaakt doordat in de door de auteur gekozen namen die van de modellen zijn te herkennen’. Vestdijk zelf merkt evenwel opGa naar eindnoot(23.): ‘Wat ik over de studentenwereld geschreven heb en over die professoren is nog niet het tiende van wat er gebeurde. Ik was een lief jongetje hoor. In de grond van de zaak ben ik een moralist! Er is evenwel ook erg raar op de A.W.-romans gereageerd: Als het de indruk maakt van werkelijk gebeurd te zijn, dan was het alleen maar realìsme, en als het de indruk niet maakte dan waren het leugens. En dat was altijd precies verkeerd.’ Het heeft Vestdijk wel gegriefd. ‘Als ik de waarheid vertel, als ze dan zeggen: nou zit hij juist te liegen, dat vind ik toch gek. Wat bezielt die mensen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigenlijk. Nou wat moet ik dan zeggen, stik? Dat is het enige wat er op zit.’
Plaats van de A.W. romans in het oeuvre van Vestdijk
Wanneer we ‘De Persconferentie’ en ‘Kind tussen vier Vrouwen’ buiten beschouwing laten heeft Vestdijk tussen 1934 en 1970 54 romans, waarvan drie samen met anderen, geschreven. Van deze 54 zijn 8 A.W.-romans en die maken dus een belangrijk deel uit van Vestdijk's oeuvre, vooral wanneer we daarbij voegen de romans die een duidelijk autobiografisch karakter hebben, zoals ‘Else Böhler’, ‘De koperen tuin’, ‘De Dokter en het lichte meisje’, ‘Het glinsterend pantser’ en ‘Zo de ouden zongen’. Wat betreft de Amsterdamse A.W.-romans valt op, dat ze verschenen zijn in een zeer vruchtbare periode van de schrijver, zoals het volgend schema laat zien, opgesteld aan de hand van de door de auteur aangegeven afsluitingsdatum in de betreffende werken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opvallend is dat tegelijkertijd twee roman-series zijn geschreven, namelijk die betreffende Anton Wachter en die rond Victor Slingeland. Het verrassende is dat de bewuste aantekenschriften van Vestdijk uit 1941 duidelijk maken wie, maar dan toch wel in de verte, voor zowel Victor S. als Stan Vastenou, een der hoofdfiguren uit de eerste twee romans van de Victor Slingeland-trilogie, model hebben gestaan. Dit zijn Herman Cladder, die overigens niet muzikaal was en Hélène Burgers. Maar even opmerkelijk is dat Vestdijk ook nog 4 boeken over muziek in die periode het licht heeft doen zien. In een volgend artikel: Anton Wachter en de muziek, zullen we op de relatie tussen de boeken over muziek en de Amsterdamse A.W.-romans ingaan. Hier volstaan we met te vermelden dat in Het glinsterend PantserGa naar eindnoot(24.) terloops over situaties, die we uit de Lahringse A.W.-romans kennen, geïnformeerd worden, zoals over een logeerpartij bij de grootvader van de ik-figuur, over een meidenkamertje en over een voorkamer waar piano kon worden gespeeld: dat is alles. ‘Ja, al keerde hij zelfs met Victor S. voor een “flash-back” terug naar het houtstadje van hun jeugd,... het zijn allemaal afsplitsingen van de Harlingse sfeer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afsplitsingen die zich echter in zoverre onderscheiden van de Lahringse romans, dat zij deel ging uitmaken van een niet meer aan Harlingen gebonden romanhandeling’Ga naar eindnoot(25.). We zien dus dat het schrijven van een niet in de ik-vorm geschreven autobiografie, afgewisseld wordt met het schrijven aan een semi-autobiografie die wel in de ik-vorm is geschreven, om het niet of minder autobiografische als het ware meer werkelijkheidsgehalte te geven! Als tegenwicht, opgedragen aan Nol Gregoor, is er dan nog De ziener, waarin werkelijk alles bedacht, vrij verbeeld is. En, zegt Vestdijk tegen Gregoor: ‘Als je verder alles terzijde laat, vind ik dat als zodanig een groter prestatie dan iets uit je eigen leven te beschrijven, maar dat is een persoonlijke kwestie’Ga naar eindnoot(26.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Resultaten van het onderzoekNu we het doel van ons onderzoek en de beperkingen, de hulpmiddelen en het autobiografisch karakter van de Amsterdamse A.W.-romans uiteengezet hebben, kunnen we vervolgen met ons onderzoek naar het werkelijkheidsgehalte van deze romans. We zullen de onjuistheden in ons vorig artikel rechtzetten en op de daar reeds aangestipte details nader ingaan ten einde een zo volledig mogelijk beeld van A.W.'s studententijd te geven, zoals Vestdijk deze heeft beleefd. Dat dit slechts een zeer beperkt beeld blijft, zullen we ook aantonen. 1. De hoogleraren. Vestdijk geeft zelf al aan dat zijn beschrijvingen authentiek zijnGa naar eindnoot(27.): ‘Bij de professoren zat er misschien ook iets studentikoos in, een soort studentikoze baldadigheid, om deze mannen, waar we zo vreselijk tegen opgezien hadden, maar waar we toch wel alles van afweten, omdat allemaal maar eens uit de doeken te doen. Het was echt mijn bedoeling niet om hen tot hun nadeel te beschrijven, maar ze kwamen inderdaad nogal letterlijk uit de verf. Die professoren zijn onveranderd gebleven’. Van de meeste hoogleraren kennen we de werkelijke namen. Degenen, waar we te weinig aanknopingspunten bij hadden, waren Salomons en Boesterd. Voor hen stonden model de professoren de Bruin en BoerGa naar eindnoot(28.). De laatste was geen hoogleraar Grieks, maar hoogleraar in de germanistiek. Hier is Vestdijk enigszins afgeweken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de werkelijkheid in verband met Anton Wachters omgang met zijn zoon, zoals we nog zullen zien. Voor Lisser heeft niet Zeeman, zoals we dachten, maar toch Sissingh model gestaan. Daar hij zeker geen Europese vermaardheid was, heeft Vestdijk hem kennelijk samengetrokken met genoemde Zeeman, vandaar de verwarring. Voor Kolland staat foutief vermeld Holland, dit moet uiteraard Bolland zijn, zoals de lezer direct had kunnen begrijpen. Dit wetende is het interessant uit te gaan van de hoogleraren zelf met behulp van de gegevens die door Vestdijk en verschillende briefschrijversGa naar eindnoot(30.) verstrekt werden en zoals men die kan vinden in het ‘Gedenkboek van het Athenaeum en de Universiteit van Amsterdam 1632-1932’Ga naar eindnoot(31.). De aldus verkregen gegevens zijn dan te vergelijken met de beschrijvingen die Vestdijk van hen geeft. Het resultaat is als volgt: R. Sissingh (Lisser), tweede hoogleraar natuurkunde, ontving het lager onderwijs te Harlingen. Tijdens Anton's examen merkt Lisser op dat hij een oud-stadgenoot is. Volgens Prakken is de beschrijving van deze hoogleraar bijzonder raak. Hij gaf propedeutische colleges natuurkunde voor medici, biologen etc. Sissingh was, in tegenstelling tot Zeeman, de Nobelprijswinnaar, een zeer middelmatig man en niet veel meer dan een middelbare-school leraar. Het is ook vrijwel uitgesloten, dat een medisch student met Zeeman in aanraking zou komen. Volgens Slauerhoff slaat hij met armen en benen en roept: ‘Moet ik dit college sluiten!... A.F. Holleman (Holraadt), hoogleraar organische scheikunde, schreef een Leerboek der Chemie in twee delen. Vestdijk, aldus Prakken, zal waarschijnlijk van het eerste deel (Anorganische Chemie) de vijfde, en van het tweede (Organische Chemie) de zesde druk hebben gebruikt. Deze boeken tellen respectievelijk 615 en 667 bladzijden. Anton kwam in deel II niet verder dan pagina 578. Holleman had een atrophisch handje, was geboren in Oisterwijk en dus geen Limburger, zoals Anton doet voorkomen. Wel wordt een verlamde linker arm genoemd. Zonder die verlamde arm zou hij volgens Kok nooit hoogleraar zijn geworden. Zijn amanuensis was J. Korthals (van Hooft Beyen, een verbastering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Kolemans Beijnen volgens Berntrop) van daar de benaming Jakhals en Dolleman, wat bij Anton Bijenraadt en Holhoofd is geworden. A. Smits (Timmerman), hoogleraar algemene en organische scheikunde. Zijn assistent op het anorganisch practikum is R.Ph. Beck (Beck). De bewering van aartsroddelaar Kok, dat de chemicus Beck een onechte zoon van Timmerman zou zijn en daarom geprotegeerd, moet wel heel goed geverifieerd worden, volgens Prakken, voor men er conclusies aan verbindt. We zullen dat niet doen en een en ander overlaten aan notoire studentenroddel. Theo J. Stomps (Bot), hoogleraar cytologie der planten, opvolger van prof. Hugo de Vries in 1919. Bot staat stellig voor Stomps, volgens Prakken. Zijn homofiel, zijn ‘anders geaard’ volgens Kok, is roddel. Wel is hij volgens mevrouw Feiwel ongetrouwd gebleven. Hij is niet, zoals Kok suggereert, zijn belofte om met de lelijke dochter van zijn beroemde voorganger te trouwen, nagekomen. We laten deze belofte over aan de fantasie. Zijn enthousiasme over een zonsondergang, die hij in Afrika had gezien, is wel authentiek. Ed. Verschaffelt (Verschaeve), hoogleraar in plantkunde en pharmacognosie, is in Gent geboren en overleden in 1923. Dat hij een Vlaming was, klopt dus. Niet klopt dat Anton hem later bij Prof. Boer (Boesterd) zal ontmoeten, daar we deze periode na 1923 moeten situeren. C.Ph. Sluiter (Kluyver), hoogleraar dierkunde, merkt tegen Vestdijk, wanneer hij tengevolge van zijn depressie het examen heeft moeten uitstellen, op: ‘Iedereen is ziek geweest of in dienst’. Op Vestdijk's verweer reageert hij met: ‘Ik geloof je wel, ik geloof je wel’. Anton verzweeg de depressies en heeft achteraf spijt van de verzuimde colleges als hij tentamen heeft gedaan. Sluiter beklaagt zich inderdaad op college over studenten, die aan apen in Artis menie hadden gegeven. G. van Rijnberk (Reinders), hoogleraar fysiologie en histologie, zoon van een bekend oogarts in Amsterdam, volgens Herman Mulder. Hij was een markante figuur, stellig iemand van betekenis. Onder studenten ging het verhaal dat hij het zou houden met de aantrekkelijke secretaresse die altijd op college aanwezig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was, aldus Prakken. Volgens Vestdijk was het juffrouw Schut, bibliothecaresse, met wie hij zich vertoonde in de Kalverstraat en op Terschelling, in deel 6Ga naar eindnoot(3.) aan Anton door Kok verhaald. Overigens merkt Vestdijk op, dat Van Rijnberk getrouwd is en in Bussum of daaromtrent woont. Van Rijnberk was beroemd om zijn college voortplanting. Anton zegt dat v.R. nogal invloed op hem heeft gehad: het college voortplanting, eens in de zoveel jaren gehouden, was eigenlijk verboden, de voortplanting zelf niet! L. Bolk (Bolt), hoogleraar algemene ontleedkunde en ontogenie, was een helhond op examens en leek volgens Anton op zijn vader. met zijn Nietzsche-snor. Dat Bolt tegen Schmitz (Schultz) zegt: ‘Wilt u aan al uw familieleden zeggen dat het anatomisch lab geen telefooncentrale is’, wanneer S' moeder heeft opgebeld, dat haar zoon niet kan komen in verband met de griep, vinden we terug in Vestdijks aantekenschrift, evenals het rechttrappen van Jan Prakken's krukje toen hij zat te wiebelen. Deze scène is ook verwerkt in ‘De dokter en het lichte meisje’Ga naar eindnoot(32.), waar Bolk onder de naam Bolkensteyn voorkomt en Wierts, de lijkenknecht, als Rode Hein, in de A.W.-romans Wirtz geheten. Bolt was ongetrouwd en leed aan coronair sclerose. P. Ruitinga (Glastra alias Kees), hoogleraar algemene pathologie en farmacodynamie, die in 1919 verandert van leeropdracht, volgens Prakken, in interne geneeskunde. Zijn opvolger is Snapper. Hij was een groot docent, praatte met iedere student. De weergave van zijn stemgeluid is correct. Ruitinga en Snapper zijn twee hoogleraren die elkaars tegenpool vormdenGa naar eindnoot(33.), antipoden volgens Anton, wél echte medici, namelijk met witte jassen aan. Glastra was sjofel, er heerste wanorde en hij gaf geen afgeronde colleges. Als co-assistent verzoende Anton zich voor het eerst met zijn beroep. De sfeer was allergenoeglijkst. Tegen Slauerhoff merkt Ruitinga op: ‘Meneer S., als u zulke vuile nagels heeft, kan ik u niet bij de patienten laten’. J. van Rees (Reetra), hoogleraar histologie, oprichter van de Algemeenen Nederlandschen Geheelonthoudersbond in 1897. Hield in 1915 een lezing voor U.S.A. waarin hij pleit voor het toevoegen van geheelonthouding aan U.S.A.-idealenGa naar eindnoot(34.). Was een groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
man in de drankbestrijding, volgens Anton, en een idealist, helpt oude man met kar over brug duwen. A.H.M.J. van Rooy (van Hooyen), hoogleraar verloskunde en de leer der vrouwenziekten sinds 1920. Pas benoemd, volgens Anton, dikke man, rode patapoef, opvolger van prof. Treub, die onder de naam Treurniet voorkomt in ‘De Dokter en het lichte meisje’Ga naar eindnoot(35.). W. Noordenbos (Zuidema), hoogleraar heelkunde, benoemd in 1919. Zijn typische stemgeluid is goed weergegeven. Tegenpool van prof. LanzGa naar eindnoot(33.). Anton is co-assistent, wat een garantie is voor optreden als examinator op arts-examen, terwijl Lenz deze co's liet zakken. N. zou antisemiet en antiduits zijn, kon niet met opereren ophouden; eerste assistent is Dr. J. Hagen. O. Lanz (Lenz), hoogleraar in de chirurgie, geboren te Steffisburg bij Thun (Zwitserland), dus Zwitser. In Vestdijks tijd was hij een vertegenwoordiger van een andere school, waar jongere vakgenoten wel kritiek op hadden. Volgens Anton God der chirurgie, volgens Prakken is het echter niet gelukkig hem als zodanig aan te duiden. Dat hij een groot kunstverzamelaar was, is volgens mevrouw Feiwel bekend. Hij is volgens Anton een kunstzinnig man, tegenpool van Noordenbos. W.M. de Vries (De Jong), hoogleraar ziektekunde, ontleedkunde en gerechtelijke geneeskunde, patholoog-anatoom, een uiterst voorzichtig man, misschien een hyperkritisch geleerde. Het is Prakken niet duidelijk waarom volgens Anton de studenten hem een wolf in schaapskleren noemen (is zijns inziens overdreven). K.H. Bouman (Bouhuys), hoogleraar psychiatrie en neurologie. Psychiatrie is volgens Anton een mooi vak, maar niet iets om je in te specialiseren. I. Snapper (Cohen), geboren te Amsterdam in 1889, hoogleraar, in 1919, in algemene pathologie en farmacodynamie, Europese vermaardheid, spinoza-achtig gelaat. Met dertig jaar hoogleraar, opvallend jong volgens Anton, die hem 35 jaar schat. S. Mendes da Costa (Stokvis), hoogleraar dermatologie en venerologie: huidoloog en in studentenjargon (lulle)smid, aldus Prakken. Lullesmid is de gewone aanduiding voor een specialist in geslachtsziekten (Querido). Hij had een uitstekende hand van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijven (de Froe). Zou door Vestdijk niet gekend zijn. Had een Greco-kop volgens Anton. Assistent Dr. J. Papegaaij komt onder de naam Karekiet terloops voor in ‘Het glinsterend pantser’Ga naar eindnoot(36.). J. de Bruin (Salomons), hoogleraar kinderziekten, heeft aan de erkenning van de leer der kinderziekten als afzonderlijk leervak krachtig meegewerkt. Overleden 1927, geboren te Leeuwarden in 1861, was vele jaren lector. Kinderdiëten waren volgens Querido destijds heel belangrijk. W.P.C. Zeeman (Landheer), hoogleraar oogheelkunde, assistent R.T. Branbergen (Ornstein). H. Burger (de Boer), hoogleraar keel-,neus- en oorheelkunde. B. Brouwer (Kuiper), hersen-anatoom, neuroloog, Europese vermaardheid, kubusvormig hoofd, aldus Anton. Assistent Dr. Biemond (Warmond). J.G. Appeldoorn (Heldring), hoogleraar wijsgerige inleiding tot de godsdienst-wetenschappen sinds 1916, geboren te Harlingen; volgt de HBS aldaar en het gymnasium te Leeuwarden. Adres: Koninginneweg 44, vader van Anna Heldring (Jo Appeldoorn, zie aldaar). C.R. Boer (Boesterd), hoogleraar oud-germaans en Sanskriet volgens Herman Mulder, vader van Boesterd (J. Boer), woont in de Vondelstraat, was leraar Nederlands en Aardrijkskunde aar het gymnasium te Leeuwarden. Overleden 1929. Zag erg neer op prof. Appeldoorn. R.H. Saltet (Sanders), hoogleraar gezondheidsleer, gezien docent, bezocht Parijs in verband met Pasteurs vinding betreffende de inenting tegen hondsdolheid. De reeds gemaakte conclusieGa naar eindnoot(1.) is: bij de hoogleraren is nauwelijks iets aangevuld. Vestdijk heeft zich goed gedocumenteerd. Wat verder opvalt is dat ze ook allemaal aan bod komen, er is er niet een overgeslagen. Wanneer dat aanvankelijk wel het geval is, komen ze in latere boeken voor, zoals Treurniet (Treub) en Bel (van Pelkwijk) in de Dokter en het lichte meisje. Ook de FroeGa naar eindnoot(37.) merkt op dat de beschrijvingen, behalve uitvoerig, zó raak zijn, dat ongeacht de gebruikte fantasie-naam vergissing niet mogelijk is. Het betreft de algemeen bekende, oppervlakkige, maar amusant weergegeven roddel van studenten rond hun hoogleraren. Vestdijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voegt niets toe. Het is zijn geheugen, niet zijn verbeelding die we aan het werk zien. 2. De studenten. Wat betreft de studenten wordt het ons iets moeilijker gemaakt, daar Vestdijk een aantal van hen in elkaar doet overgaan. In ons vorig artikelGa naar eindnoot(1.) zagen we al met betrekking tot Sajet, dat zowel Querido als Stokvis model stonden. We zullen aan die dubbelfiguren een afzonderlijke passage wijden, terwijl we de vrouwelijke studenten voor het grootste deel onder Antons liefdes zullen behandelen. Hier richten we ons op de ‘enkel’-figuren. Uit Vestdijks aantekenschriften blijkt dat de meeste namen, die we in ons vorig artikelGa naar eindnoot(1.) hebben vermeld, juist zijn. Eerst echter enkele korrekties. Voor Lastman heeft niet Van Galen Last, maar Hartman model gestaan, zoals Prakken en Berntrop ons reeds hadden meegedeeld. De broer van Greet Sombart heette in werkelijkheid Piet Donker, wat bij nader inzien ook veel logischer is. Bij Schultsz staat foutief vermeld Schutz, wat Schmitz moet zijn. Voor Jacques Ornstein hebben duidelijk meerdere personen model gestaan, zodat we hier later op terug komen. Henkie Siemens heette inderdaad Henkie Siebers, maar was geen chemicus doch bioloog, naar Prakken ons meedeelde en zoals trouwens ook in de adreslijst van USA staat vermeld (N.P.b.). De hoogleraar in spé was niet Orbaan, doch Vrij. Zo heette Koschinsky in werkelijkheid Kaplansky en Boelhouwer Rijshouwer. Studenten waar we aanvankelijk te weinig gegevens over hadden en over wiens namen we thans wel beschikken: Kok (Kok), Alex Polak (Alex de Leeuw), Boesterd (Boer), Hinne (Hinnen), Mulder (o.a. Jansen), Pieters (Peters), Heeswijk (Heeswijk), Siebe van Schagen (Veenstra althans in De andere school), Koch (Kothe), Stoppelsteen (B. Stoppelsteen naar alle waarschijnlijkheid; komt niet voor in de aantekenschriften, er is evenwel een student van die naam USA-lid), hetzelfde geldt voor Smits (Smits) en W.L. Toxopaeus (L.J. Toxopeus, N.P.b.). Van de studenten blijft alleen over de ‘oude man’, de benaming van Murk voor Antons overbuurman, chemicus en nihilist, die voor ons onbekend blijft, hoewel Vestdijk later over Toxopaeus schrijftGa naar eindnoot(4.) als een rechtzinnige blonde knaap, een in 't eerste jaar met hem meelopende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouderejaars chemie-student. Dit zou de ‘oude man’ kunnen zijn. We zullen nu, ter afronding, op wat nadere details betreffende enige studenten ingaan. De opsomming in ons vorig artikelGa naar eindnoot(1.) was namelijk uitermate summier en kan allicht leiden tot foutieve interpretatie bij de lezer, daar de kwalificaties door Anton Wachter werden gegeven en dus allerminst juist hoeven te zijn. Allereerst dan Anton Wachter zelf. Simon Vestdijk wordt door QueridoGa naar eindnoot(14.) beschreven als een stille, wat oudachtige student die, steeds aan een pijp zuigende, de zaken beschouwelijk in zich opnam. Dit is door Berntrop bevestigd. Hij zag Vestdijk als een saaie, geremde student. Alleen als je hem tegensprak, kwam hij los. Hij was gereserveerd, op afstand en zocht geen kontakt, terwijl ze beiden toch in dezelfde Almanakredaktie zaten, samen met Prakken, Kok en Toxopaeus. De beschrijvingen zijn uiterlijk precies, uit koele observatie, als bij een film. Het wezen komt er niet uit en hij zou falen in het uitbeelden van de menselijke kant. De oorzaak moet schuilen in zijn kontaktueel gestoorde persoonlijkheid, wat weer de stimulans kan zijn tot zijn latere schrijverschap. Van de andere studenten het volgende: Rosie Hirschfeld (Heti Hirsch), de verloofde van Van Oort (Oppenoorth); is inderdaad met laatstgenoemde getrouwd. De ‘Rosisten’, naar haar genoemd, heetten in werkelijkheid Heti-isten. (Zie verder onder USA). Mej. Hirsch is, volgens 40-Jaar USAGa naar eindnoot(38.), enige tijd lerares Nederlands van Slauerhoff geweest, toen deze op de Rijks HBS te Leeuwarden zat. Of zij dit ook van Vestdijk was, blijkt niet. Het is wel interessant te zien dat zij Antons proza-impressies (Gestileerde Waarnemingen) in de USA-almanak helemaal uitlas en zegt: ‘Erg geïnspireerd’, een uitspraak waar Anton nogal waarde aan hechtte. Lastman (H.H. Hartman), een verweerde Viking en later een raszuivere Germaan, zeer woest om te zien, uit Haarlem afkomstig, bekend van zijn opmerking: ‘Dit is geen kroegjool’. Volgens Vestdijk was hij in werkelijkheid een ruwe blonde Zaandammer, die voortdurend schreeuwde ‘dat is geen kroegjool’ en een typische germaan in zijn uiterlijk. In een Varia uit de USA-almanak van 1919: ‘Op H... n: Hij was een... aan bierhuismanieren gewende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jonkman, schoon hij zelf wist dat hij ondanks alles een tamelijk fatsoenlijk mensch was... (Dostojewsky)’. Schmitz (Schultsz), die samen met Murk (Sent van den Berg) eindexamen had gedaan, is de jongen met wie Murk vroeger wel musiceerde en over wie hij toen meer dan eens met een zekere warmte gesproken had; had vierkant kin en koele zwarte ogen die niet alleen Murk, maar ook diens wereld verloochende. Had inderdaad een vierkante kin, was een goed violist, verloofd met de zuster van Alex Polak (de Leeuw). Tegen hem merkt Bolk op college op: ‘Wilt u aan uw familieleden zeggen dat het anatomisch lab geen telefooncentrale is’. Sent was verontwaardigd over hem omdat hij hem aan zijn lot overliet na het verlaten van de middelbare school. Wim Buenos de Mesquita (Flip Cohen Kaz) kiest Anton als diktator van de debatingclub ‘omdat je één meter tachtig lang bent’. In werkelijkheid omdat hij nogal een dikke buik had. Is jong gestorven aan encephalitis, volgens Vestdijk zelf en volgens Querido. Zijn vader was een goed leraar, niet zo zeer een bekend mathematicus zoals Anton veronderstelt, aldus Berntrop. Vestdijk stelt evenwel in zijn aantekenschrift dat Kaz Sr.. een bekend fysicus was, assistent van Van 't Hoff of Van der Waals. In werkelijkheid was hij in 1884 gepromoveerd tot doctor in de wis- en natuurkunde op het proefschrift: Over de terugkaatsing van het licht op magneten. Henkie Siemens (H. Siebers). Volgens Prakken het voorbeeld van een uitgestorven ras: de eeuwige student. Hij moet achter in de twintig geweest zijn, zo niet ouder. Niemand wist wat hij studeerde. Was een groot man op kroegjool of als om andere redenen gedronken werd. Goot het bier naar binnen en was onuitputtelijk in scabreuze liedjes. In een varia van 1918: ‘Op Henkie: Zijn gehele voorkomen sprak college houden uit, zijn gehele lichaam dicteerde dictaten’ (Camera Obscura), en later in 40 Jaar USA: ‘Henkie de Grote, de ziel van het USA-après minuit leven’. Alex Polak (A.S. de Leeuw), intellectueel en muzikaal zeer begaafd volgens Prakken, een idealist die, hoewel afkomstig uit een familie van zeer welgestelde zakenlieden, communist was. Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd hoofdredakteur van het communistische dagblad en is in de oorlog door de Duitsers omgebracht. Zijn idealisme en eerlijke overtuiging waren bewonderenswaardig. Hij was lang zo kwaadaardig niet als Vestdijk hem afschildert. Brakke (J.R. Prakken) leidt auctie, waar Anton wèl doch Simon Vestdijk niet aanwezig was, volgens eigen zeggen. Mevrouw Jansen-Waterloo wijst er op dat Vestdijk situaties heeft beschreven die hij alléén van horen zeggen heeft. Hiertoe zou hij destijds studiegenoten geraadpleegd hebben. Prakken is ook de student zoals we reeds zagen, zonder bij name te worden genoemd, die op een krukje zat te wiebelen, dat door prof. Bolt (Bolk) rechtgetrapt wordt. Prakken zelf merkt op: ‘In mijn eerste jaar heb ik wel eens gebiljart, maar ik ben er al gauw mee opgehouden. Dat ik een fanatiek biljarter zou zijn geweest, is een bedenksel van Vestdijk’. Boesterd (Boer). Volgens Herman Mulder is Boesterd niet gefantaseerd maar (Jo)Hannes Boer, zoon van C.R. Boer, hoogleraar in de germanistiek en als bijvak sanskriet. Zeer goed violist, had niet bepaald een zeshoekig hoofd maar een driehoekig gezicht (met de punt naar beneden). Dat zijn hoofd dan zeshoekig zou zijn, is stereometrisch niet geheel vol te houden. Scharrelde inderdaad met Elly (Corrie), een vlotte volksmeid. Is later verloofd met een leerlinge van zijn vader, die over de professor sprak. 5. Antons liefdes en vriendinnen. Over Antons liefdes moesten we in ons vorig artikelGa naar eindnoot(1.) meestal vaag zijn, daar over niet-studenten in studenten-almanakken nu eenmaal geen gegevens staan. Met behulp van Vestdijks aantekenschriften kunnen we ook hen eenvoudig achterhalen, de naamsveranderingen zijn zo gering dat vergissing niet mogelijk is. We kunnen dan ook nu met zekerheid vaststellen wie voor wie heeft model gestaan. Wel zegt Vestdijk tegen Nol GregoorGa naar eindnoot(10.) het ongeoorloofd te vinden om dingen over een vrouw te vertellen, die voor die vrouw ongunstig zijn. Voor de studentes stonden model: Annie Pool voor Corrie Meursing, Nel Blankenstein voor Nel Blanken. Annie Bukers voor Gonnie Ruhling, Kate Middelburg voor Jo van Vlissingen, Heti Hirsch voor Rosie Hirschfeld en Joukje Appeldoorn voor Anna Heldring. Van de verpleegsters betreft is de ware naam van zuster Driehuizen niet te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achterhalen. De anderen leveren geen probleem op. Zo stond Hilda Wieringa model voor Hilda Heringa, zuster Dijkstra voor zuster Zijlstra, Anneke van Gelder voor Hanneke van Gelder, Lidia Adriani voor Ellie Adriaanse, Anna de Vroom voor Marie Klaassen en Tiny Iddink voor Gerie Immink. Dan zijn er nog Jans, die in werkelijkheid ook Jans heette, Hetie Mossel die waarschijnlijk verzonnen is, (zie echter ook bij mevrouw Burgers), en Fietje en Clasina Melchior, waar Marie en Belia van Eldik model voor stonden. Toos Prins stond model voor Toos Koning, meisje Belinfante voor meisje Filarski, Augusta Kämper voor Augusta Seidl, Ruurtje Tuinhout-Kritenburg voor Ybeltje Kromhout en mevrouw Finken voor mevrouw Löbel. Voor Esther Ornstein stond Rebecca Polk model en voor Tini Houtsma To Brouwer. Van haar heeft Vestdijk gezegd, dat zij geheel verzonnen was, zoals we reeds in ons vorig artikel meldden. To Brouwer was dus Vestdijks werkelijke verloofde, een verloving die door haar, per brief uit Harlingen, verbroken is. Een duistere geschiedenis volgens Vestdijk. Hij ging naar haar toe maar het hielp niets. ‘Mijn hart was allerminst gebroken, toch voelde ik me bedrogen en bestolen’. Tini mag dan geheel verzonnen zijn, het is zeker Trix Cuperus voor wie To model heeft gestaan, zoals de naam al enigszins aangeeft. Grappig is op te merken, dat Vestdijk oorspronkelijk de naam van Elburg voor van Eldik wilde gebruiken, en in plaats van Tini Houtsma Ans Beekhof en vervolgens nog Ans Hagoort. Afgezien van zijn verloofde, zien we dat Vestdijk ook voor zijn liefdes bestaande personen heeft gekozen. De situaties en intriges hebben op kleine details na werkelijk plaatsgevonden. Op een aantal van deze zullen we nog iets nader ingaan. Jans, de werkster heette inderdaad Jans, schrijft Herman Mulder. Ze is op hoge leeftijd overleden, zodat Vestdijk schrok toen hij hoorde dat ze nog in leven was. Ze is ook nog een bekend fouilleerster bij de politie geweest. Fietje en Clasina waren waarschijnlijk ouder dan door Vestdijk opgegeven. Volgens Herman Mulder waren ze wel tien jaar ouder. Volgens Nol Gregoor, die een en ander bij de burgelijke stand heeft nagetrokken, was Maria in 1879 en Belia in 1877 geboren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d.w.z. de zusters waren wel twintig jaar ouder dan hij. Vestdijk zelf zegt: ‘In mijn studententijd heb ik vrijmoedig geleefd, die twee zusters op de Overtoom dat is letterlijk zo gebeurd. Ik heb mijn ouders er wel buiten gehouden. Toen het afgelopen was, heb ik het mijn moeder verteld, maar niet aan mijn vader’Ga naar eindnoot(39.). In een gesprek met Nol Gregoor merkt Vestdijk nog opGa naar eindnoot(40.) dat die twee gezusters de verhouding met hém zijn aangegaan. Anna Heldring maakte inderdaad een overweldigende indruk op Vestdijk toen hij haar voor het eerst op college zag. Ze leek niet op Ina Damman, was wel een Friezin. Het gedicht ‘Zonsondergang’ schreef hij voor haar. Er is ook een Varia op ‘V.std.k en een collegesympathie, Nu gheef ick het verloren; Nou heb ik doch geen kans, so quaat staat dit geschoren (Bredero)’. Nel Blanken (P.M.J. Blankenstein), lid van het meisjescorps, zoals Vestdijk de ASVA noemt, is inderdaad een keer door hem per fiets naar huisgebracht. Voor haar schreef hij het gedicht in de USA-alamanak voor 1922: Aan...
O blanke vrouw, o balsemend behagen,
In doodsstrijd, etter, veege rottingspracht
Heb ik mijn jongen wil om ù verkracht,
Treed nauwgezet in barsch-gesloten dagen.
Ik zie ons beide 't zwoele ziekbed schragen,
Waarin een achterstallig leven lacht;
Ik, die van 't leven wèllust heb verwacht,
Ik zie mij nu de pijn in wellust dragen.
En dààrom is, o vrouw, mijn hart gevangen
In strenge welving van uw killen mond,
In milde lijn van nachtdoorwaakte wangen:
Eén vage kus in witten morgenstond...
Mijn hùnkerende ziel, die u in pijne vond,
Geeft liefdesweerklank in het zoetste doodsverlangen...
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste regel luidde oorspronkelijk: O blanke steen, o werk van mijn behagen, wat voor een outsider onbegrijpelijk moet zijn. Zeven verpleegsters! In gesprek met Nol Gregoor merkt Vestdijk over hen op: ‘En het is allemaal letterlijk waar. Nou ja er is maar een kleinigheid veranderd, romantechnisch. Dit moest in elkaar overgaan, en dat moest een andere funktie hebben, maar die kleinigheden, dat is voor een romancier een kwestie van even een pols omdraaien, nietwaar. Maar het is allemaal letterlijk waar’. (Wat de andere AW-romans betreft met name betreffende Ina Damman, verwijzen we naar Nol GregoorGa naar eindnoot(6.).) 4. Andere personen. Wat Vestdijks familie betreft verwijzen we eveneens naar Nol Gregoors studieGa naar eindnoot(6.). Of de scenes, zoals die beschreven zijn, ook in werkelijkheid plaats vonden, daar laat Herman Mulder zich niet over uit. We zullen aannemen dat dit wel het geval zal zijn, met de nodige korrekties tot precieser relaties. Het is b.v. zeker niet zo dat tante Bertha Vestdijks studie betaalde. Wat de niet-familieleden betreft nog het volgende: de Kerkhofjes heetten in werkelijkheid Wermeskerken. Voor Murk Tuinstra stond Sent van den Berg model. De meeste beschreven gebeurtenissen vonden inderdaad plaats, zoals het bezoek aan Lanfredi in de Amstelstraat; niet de reis naar de Harz, die maakte Vestdijk met zijn vader. Max Mees (Ph. Zwanenburg) werkte eerst in Groningen, doch komt later naar Amsterdam in de fijnhouthandel. In de novelle ‘Pijpen’ kwamen we hem al tegen onder de naam Piet Slim. In beide gevallen wordt Sherlock Holmes ten tonele gevoerd. In ‘Marionettenspel met de dood’Ga naar eindnoot(41.), schrijft Vestdijk: Ik studeerde, soms, leed aan wereldsmart (in mijn twintigste jaar) die kwaal der twintigjarigen, en een medelijdende vriend stopte mij de verhalen van Sherlock Holmes toe. Ondanks de zorgvuldige opvoeding, die mijn vader mij had menen te moeten geven zei ik Holmes. Hij zei: Holmzzz’. Herman Mulder schrijft nog: ‘Niet Max Mees heeft zijn boeltje weggehaald, toen Anton wegens ziekte zijn kamer bij juffrouw Vannod op moet geven, maar ik’. Verder zal Max Mees wel de rol hebben gespeeld van Ph.Z., zoals die in de AW-romans is beschreven, hoewel misschien eerder zoals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in ‘Pijpen’: ‘Ph. Zwanenburg praatte zacht om To's (Vestdijks verloofde) doofheid te demonstreren. De scharrelpartijen vonden volgens Vestdijks aantekenschriften inderdaad plaats. De heer Koster stond model voor Mossel en andere leraren voor wiskunde. Hij solliciteert te Amsterdam, maar of Vestdijk hem daar heeft ontmoet, zoals Anton meedeelt, is niet te achterhalen. Van Hooft Beyen moet volgens Berntrop een verbastering zijn van Kolemans Beijnen, maar deze naam komt in de almanakken niet voor als amanuensis van professor Holleman, zoals we al bij Holleman zagen. Wirtz (A.F. Wiertz), oud-koloniaal, was inderdaad amanuensis op de snijzaal bij prof. Bolk. Hij muntte volgens Querido uit door zijn soldatenhumor. Bus (Bus) was niet de bediende op de kroeg maar de baas van het om zijn biljartzaal bekende café d'IJsbreker, waarvan USA de bovenzaal huurde, aldus Prakken. In 40 jaar USAGa naar eindnoot(38.) wordt nog opgemerkt: ‘Men leeft in orde en vriendschap met de gérant Bus’. Beck (R.Ph. Beck), zal wel niet een onechte zoon van Smits zijn, zoals we al vermelden. We moeten deze opmerking van Kok aan Anton opvatten als een voorbeeld van de bekende studentenroddel en niet meer dan dat. Bob Neuman (Bob Hanf): aan hem is later (in 1932) nog een gedicht opgedragen, te weten: de Vluchteling. Er zijn twee personen die een zekere rol hebben gespeeld in het leven van de student Vestdijk en die toch niet uitdrukkelijk naar voren komen zoals de anderen in de Amsterdamse AW-romans, namelijk Slauerhoff, mede USA-lid, een jaar eerder dan Vestdijk in Amsterdam aangekomen, en mevrouw H.S.E. Burgers aan wie ‘De koperen tuin’Ga naar eindnoot(42.) is opgedragen. De reden zal zijn dat zij uitzonderlijke persoonlijkheden waren, elk op zijn/haar manier. Het is evenwel toch zinvol om op beiden iets nader in te gaan. Slauerhoff: In ‘Persoonlijke Herinneringen aan S’, in de USA almanak van 1937Ga naar eindnoot(43.) schrijft Vestdijk: ‘Ik ken hem van mijn zestiende jaar af en ben toch nooit intiem met hem geweest. Slauerhoffs lidmaatschap van USA kon moeilijk een succes zijn door zijn anti-burgelijke neigingen. Al bij zijn inauguratie als lid van USA maakte hij moeilijkheden’Ga naar eindnoot(44.). ‘In Propria Cures publiceerde S. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder enige aanleiding spotsonnetten op zijn eigen vereeniging, daaronder enkele op senatoren van USA die uitermate beleedigend waren. Op de kroeg is nog gevochten, als ik mij wel herinner’. In ‘Gestalten tegenover mij’Ga naar eindnoot(45.) schrijft Vestdijk hier ook over. Toen Slauerhoff alsof er niets was voorgevallen, zich op de kroeg vertoonde, kreeg hij een oorveeg van de beledigde avunculus. ‘Voor die tijd had de almanakredaktie hem reeds leren kennen als sadist en blasfemateur in het Frans. Het waren, volgens VestdijkGa naar eindnoot(45.) ‘niet zeer goede, maar in elk geval dan toch Franse gedichten over gemartelde vrouwen, het kindeke Jezus, dat in de hemel op een belachelijke manier met een bal speelde en zo meer. En de redaktie waar ik deel van uit maakte, zat ermee in de maag’. Jan Prakken merkte met zijn zeer smakelijke kraakstem op: ‘Dat is geloof ik blasfemisch’. En uiteindelijk is er maar een deel van geplaatst, te weten: Absinthe ‘Poétique’ en Egarement (USA-almanak 1919). In zijn herinneringen aan S.Ga naar eindnoot(43.) schrijft Vestdijk verder: ‘Op een cursus operatieve chirurgie werd hij door den leider (Dr. J.M. Kijzer, assistent en schoonzoon van prof. Lanz) begroet met de woorden: ‘Zoo, dichter-koning...’, waarop S. bromde: ‘Zoo kadaverkeizer’. In De koperen tuin wordt terloops even een medisch student gerefereerd, die dichtte en zijn gedichten publiceerdeGa naar eindnoot(46.), verder zijn de aanknopingspunten met de studenten beschreven in de AW-romans en S. gering. Tot slot nog een gebeurtenis op het examen pathologische anatomie, waar een buitenlandse student, Feriz, uit Oostenrijk afkomstig, later bevriend met SlauerhoffGa naar eindnoot(45.), aan een surveillerende assistent om de Hollandse vertaling van enkele Duitse uitdrukkingen vroeg, die hij nodig had voor zijn schriftelijk verslag. De assistent weigerde kortaf, waarop S. opstond, naar de student toeging en zei dat hij hem wel even zou helpen. ‘U durft veel’, zei de assistent woedend. ‘Ik durf wel meer’, zei S. en gaf de gevraagde inlichtingen. We moeten concluderen dat S. door Anton niet gekend is. Belangrijker is dat Vestdijk duidelijk een selectie heeft gemaakt. We moeten hierop bedacht zijn. De autobiografie mag dan voor negentig procent waar zijn, al hetgene wat niet vermeld is, beslaat natuurlijk een veel groter deel van Vestdijks leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mevrouw H.S.E. Burgers. Het was Herman Cladder, degene die voor Victor Slingeland model heeft gestaanGa naar eindnoot(24.), die Vestdijk in 1924 in contakt bracht met de veertien jaar oudere Helena Burgers. Zij nam Vestdijk mee naar huis in Amersfoort, waar hij een paar maanden heeft gelogeerd en ook later telkens een tijdje terugkwam, aldus mevr. Nolle-van RoodGa naar eindnoot(47.) de dochter van mevrouw Burgers. Deze moedigde Vestdijk aan zich in de muziek te uiten. Hij had de voorkamer, waar een piano stond en kwam er soms dagenlang niet uit, vooral als zij er niet was. Hij speelde op de gekste uren, vooral ‘Die Wüt über den verlohrenen Groschen’ van Beethoven om onderdrukte agressie mee af te reageren. Verder bracht ze hem de beginselen van de horoscopie bij, en introduceerde hem bij de School voor Wijsbegeerte in Oud-Leusden, waar Vestdijk toen ook een lezing over astrologie gehouden heeft. Dit betreft de 17e Algemeene Vergadering van het Nederlandsch Genootschap van Astronomie en Moderne Astrologie, op Zondag 12 October 1924, in de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort. ‘Hierna sluiting der vergadering, waarna de heer S. Vestdijk in een openbare samenkomst een zeer belangwekkende voordracht gaf over Gustav Mahler, uit een astrologisch oogpunt bezien’Ga naar eindnoot(66.). De tekst van deze lezing met nog dertien andere artikelen werd in het tijdschrift Urania door Vestdijk gepubliceerd onder de schuilnaam S. Tascorli. We zullen hierop elders terugkomen. Hij leed, toen mevrouw van Rood-Burgers hem leerde kennen aan periodieke depressies, waarbij hij weken lang in bed bleef liggen, tot grote wanhoop van zijn hospita (dit moet in de periode van Fietje en Clasina geweest zijn) en tot grote schade voor zijn studie. Afstuderen betekende: geen mislukking te zijn. Mevrouw Burgers heeft hem over en door die depressies heen geholpen, zodat hij inderdaad kon afstuderen. Vestdijk zelf merkt in zijn aantekenschrift op: ‘Heleen zag in mijn horoscoop dat ik mijn depressies zelf overwinnen moest’. Dat het waarschijnlijk ook mevrouw B. is geweest die moeite heeft gedaan Vestdijks werk gepubliceerd te krijgen, kan blijken uit de opdracht die Vestdijk schreef in de bundel: ‘Een op Zeven’Ga naar eindnoot(48.): Voor Heleen van Simon, Ter herinnering aan pag. 38, alwaar het eerste gedicht van Vestdijk dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gepubliceerd is (in de Vrije Bladen destijds) staat, namelijk Riemzonder-eind, gedateerd 1924, het jaar waarin hij met mevrouw Burgers kennismaakte.
Riem-zonder-eind
Fabrieksein, stoom, wat korrels vuur,
En 'k sluip mijn slangenwinding uit;
Van rechts naar links heb ik mijn buit
Gebracht, en steeds weer nieuw van duur.
Wandel ik van wiel tot wiel
Ruglings over eigen buik:
Geen gewricht, dat mij verstuik
Of letsel geven kon, als 'k viel.
Ik pers de lucht in repen wind,
Een hoozig kromme dobbering;
Men hoort geen staalkreet, als ik zing
Met 't aanslaan van mijn leeren lint.
Gruis en olie trek ik mee,
Vezels, snippers sleur ik voort;
Ik heb reeds menig ding vergoord
Welks zieleheil er niet toe dee.
En wie te lang ziet naar mijn vlijt
Die heeft zijn éigen ziel beboet
Met wat zich zoo verdubbeld spoedt
In tegenstrijd'ge haastigheid.
Men noemt mij wel de looien tong
Tusschen de klapperkaken van
Een oude vrouw, die niet meer kan
Verdeelen stilte en woordensprong.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms loei ik met een schavende stem
Als moordenaar op rads vertoon,
Dan voert het staal den boventoon
Waar 't zich tusschen mijn beenen klemt.
Er woedt in mij een vale angst,
Een waanzin, snorrend rond mijn hart.
Om oude huid, die altijd zwart
En zwarter wordt van vett'ge vangst.
Ik blaas wat wolkjes vuilnis in de
Te lange longen van een knaap,
Zoodat nog in zijn doodenslaap
Mijn ademresten zijn te vinden.
Maar eens in tien jaar proef ik bloed
En kronk'lend in een rood geluk
Maal ik een jongen kerel stuk
Wiens zielheil er niet toe doet.
1924
Dit is juist, mevrouw Burgers was geabonneerd op de Vrije Bladen. Vestdijk zelf merkt nog op dat mevrouw B. hem bij Tini Burgers heeft geïntroduceerd, die in Wageningen had gestudeerd en een boerderij in Wolfheze had. Hij logeerde bij haar met het plan door te studeren. De sfeer was er onvergetelijk, de kinderen waren druk maar wel aardig, op de jongen na. Elementen hiervan vinden we terug in ‘Het glinsterend pantser’Ga naar eindnoot(24.), waarin mevrouw Burgers in zekere zin als Stan Vastenou voorkomt. Het is duidelijk dat Vestdijk een selectie heeft gemaakt bij het schrijven van zijn autobiografische romans, zodat hij zich kon concentreren op die elementen, die hij zinnig achtte voor het schrijven ervan, terwijl hij aan de romantechnische vorm tegemoet kon komen. Zelf merkt hij nog in zijn aantekenschriften op: Alles zonder Concertgebouw, d.w.z. zonder Mengelberg, Schäfer, Strawinsky, Dopper, H. Bosmans, Schmuller (een Russisch violist, hoofdleraar aan het Amster- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dams conservatorium, die aan het Amsterdams muziekleven een geweldige stoot heeft gegevenGa naar eindnoot(65.)) etc. En elders merkt Vestdijk nog op: ‘Het weglaten van de depressie (zoals dus is geschied) tast het autobiografische (karakter van de Anton Wachter romans) aan’. 5. Dubbel-figuren. In ons vorig artikelGa naar eindnoot(1.) hebben we al gezien dat een aantal studenten gecombineerd zijn tot één roman-figuur. Over dat combineren zegt Vestdijk tegen Gregoor: ‘Dat is natuurlijk wel een heel waagstuk, want het kan een goeie menging worden of een verkeerde’.Ga naar eindnoot(49.). De belangrijkste zullen we eens nader bekijken. Sajet (Stokvis). In 40 jaar USAGa naar eindnoot(50.) doet Vestdijk de gehele geschiedenis van Stokvis tijdens zijn novitiaat uit de doeken, zoals we die ook uit de Beker van de minGa naar eindnoot(2.) kennen. Stokvis had aangekondigd dat hij de Duitse literatuur kende en dat men hem maar vragen moest stellen om zich daarvan te vergewissen. Er kwam, aldus Vestdijk, het grootste schandaal van, dat in de annalen van de USA niet is opgetekend. Een forse derdejaars (Peekema) vroeg S. naar Hanns Heinz Ewers. Voor S. was dit uiteraard kinderwerk. Begon met te vertellen, dat Ewers door Villiers de l'Isle Adam beïnvloed was. Dit werd niet aanvaard. De derdejaars begon te brullen en ging daarmee door. Een vijfde- of zesdejaars (tegenwoordig hoogleraar, in de Beker van de minGa naar eindnoot(2.): hoogleraar in spé (Dr. M.P. Vrij), de derdejaars heeft het ook ver gebracht), die het geval nogal aardig vond, protesteerde tegen deze poging tot sabotage der novieten. Toen de derdejaars zijn protest in de vorm van gebrul niet kon laten varen (‘Hij weet er niets van, arrogante vlerk: we worden hier bedonderd’, etc.) zei hij ijskoud, toch met trillingen in de stem: ‘Dat vind ik ploertig, Brullema’ (de derdejaars heette anders, namelijk Peekema). Dit was een bijzonder moment in het verenigingsleven. De derdejaars zei, dat hij boven zulk een feodaal scheldwoord verheven was, en de vijfdejaars liep geagiteerd rond, omdat hij ‘ploertig’ had gezegd, en niet iets waardigers en het eindigde er mee, dat ze elkaar met trouwhartige haat in het oog de hand drukten - de grootste schande van de hele avond. Benno Stokvis, later bekend kamerlid en radiospreker, zelf gevraagd om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadere inlichtingen, deelt alleen meeGa naar eindnoot(51.): ‘De adverentie (zie vorig artikelGa naar eindnoot(1.)) in de USA-almanak heeft inderdaad op mij betrekking’. Sajet (Querido). Merkwaardig, schrijft QueridoGa naar eindnoot(14.), dat Vestdijk van Stokvis en van mij blijkbaar één figuur maakt. Wij waren gelijk aangekomen; Stokvis rechten, ik medicijnen, maar hij was geen uitgevers-zoon, ik wel. Ik herinner mij, dat Vestdijk mij een bundel fantastische vertellingen heeft gegeven met de vraag of mijn vader die zou willen uitgeven. Dat moet wel later geweest zijn; ik geloof dat wij toen al afgestudeerd waren. In 40 jaar USAGa naar eindnoot(50.) gaat Vestdijk nog iets verder op Querido in: ‘Querido kweet zich van zijn plicht door kinderversjes van Van Alphen te reciteeren, hij deed dit kwiek en goed, en niemand kon er eigenlijk iets tegen in het midden brengen. Toch werd er gemord. Ouderejaars, senatoren, avunculi zijn niet helemáál stom, en in Q's optreden had men iets geproefd van ondergrondsch verzet, van critiek op het novitiaat als zoodanig: als ik hier als een kind word behandeld, zal ik ook zijn gelijk een kind. Natuurlijk was zijn bedoeling niet zo heel erg venijnig, hij nam als het ware ook een loopje met zijn eigen protest, maar de strekking was toch bespeurbaar voor degenen die novieten tot het uiterste wantrouwen, hetgeen altijd aanbeveling verdient’. Jacques Ornstein (Branbergen) was onder die naam inderdaad oud-almanak-redakteur en later assistent op de universiteits-ogenkliniek bij prof. Zeeman. Volgens Prakken waren er twee gebroeders Branbergen in USA: Roel en Theo. De eerste was in bedoelde tijd ongeveer vierdejaars-medicus en hij werd oogarts. Beide broers waren blond, maar de mogelijkheid dat zij joden waren is nooit bij Prakken opgekomen en lijkt vrijwel uitgesloten. Noch zijn vrouw (Mevrouw Prakken-Bukers stond model voor Gonnie Ruhling en was tevens USA-lid) noch Prakken zelf hebben enige herinnering aan het lichte hinken, dat Roel zou hebben gedaan. ‘Van een zuster hebben mijn vrouw en ik ook nooit iets gehoord’. Jacques Ornstein (A.H. Salomons). Het was Salomons, jaargenoot van Vestdijk en uit Leeuwarden afkomstig, die Vestdijk nogal eens opzoekt in zijn eerste jaar. Hij liep mank, en in weerwil van zijn opgewektheid, had hij iets van een voorbestemd slachtoffer. Zelfs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door enkele mede-USA leden, werd hij met de nek aangezien. Zo had Peekema aanmerkingen op Vestdijks omgang met hem. S. bracht Vestdijk in aanraking met de ‘dichter’ Slau. Is jong gestorven aan de griep. Jacques Ornstein, broer van Esther Ornstein (Rebecca Polk). In de USA-almanak van 1920 komt een medisch student met de naam Polk voor, adres Onbekende Gracht 5, niet ver van Anton's huis op dat tijdstip (Grensstraat). Of hij een zuster had die verpleegster was (de bewuste Rebecca Polk was geen bibliotecaresse) is niet onmogelijk maar moeilijk te verifiëren. Kloppenburg (W.G. Peekema) had volgens Vestdijk een verhouding met een west-indische vrouw, een creoolse met wie hij zich in het Concertgebouw vertoont. Was zeer brutaal (volgens een der briefschrijvers: ‘een onuitstaanbare, grootbekkige aansteller’; in zijn studententijd zullen we aannemen). Zijn vader was een liefhebber van Wagner, verlooft zich later met een zekere Kune. Zingt met Kothe en nog anderen achter een tafel op een verhoging liedjes, zoals: Kom maar in mijn tuintje. Schrijft een aardig stukje in de USA-almanak over Quebb, de biljartvereniging van USA: ‘meneer Bus kneep hem met een grooten knijp gansch zeer’. Details met betrekking tot Peekema, die we alle in De beker van de minGa naar eindnoot(2.) terugvinden. Kloppenburg (J. Cladder en anderen). Het staat wel vast dat in de latere delen van de Amsterdamse AW-romans, anderen model hebben gestaan voor Kloppenburg, de gegevens zijn echter te vaag om te achterhalen wie het geweest zijn. Jan Mulder-Knutsen (Jansen, ab Knudsen) was bokser die het hele corps afgeklopt heeft. In zijn aanwezigheid kruipt Vestdijk achter een boom wanneer ze samen Augusta Kämper tegenkomen. Jan Mulder (Herman de Vries) werd door Elly Adriaanse verpleegd voor zijn dysentrie en brengt Vestdijk in kontakt met degene die voor haar model heeft gestaan. De verdere vriendschap is geheel verwerkt in ‘Heden ik, Morgen gij’. Jan Mulder (Maupie Ten Harmsen van der Beek) loopt al proestend door het lab. kloot Hinnen, kloot Hinnen... roepend, als hij samen met H. en Vestdijk ‘pisco’ is bij Ruitinga. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermee hebben we de voornaamste studenten die in de Amsterdamse AW-romans voorkomen, gehad. In het algemeen zijn ze getrouw neergezet, hier en daar duidelijk aangedikt, extreem gemaakt, soms samengevoegd, sommigen kregen kleine details toegedicht die aan anderen zijn toe te schrijven. 6. De naamsveranderingen. De Froe heeft destijdsGa naar eindnoot(37.) de naamsveranderingen van de hoogleraren ingedeeld in vier groepen: 1. het wijzigen van één letter: Bolk wordt Bolt etc., 2. namen met een bepaalde betekenis worden vervangen door namen met een soortgelijke betekenis: Stomps wordt Bot, Brouwer wordt Kuiper, zodat mogelijkheid bestaat dat Vestdijks verloofde To Brouwer in zekere mate model heeft gestaan voor Trix Cuperus in De koperen tuinGa naar eindnoot(42.), 3. een tweetal joodse hoogleraren behouden een joodse naam: Snapper wordt Cohen, 4. namen waar wat uitvoeriger aan geknutseld wordt, maar nooit zonder gedeeltelijk te laten zoals ze waren; van Rees wordt Reetra etc. Deze indeling geldt ook voor de andere naamsveranderingen in de Amsterdamse AW-romans, met enige uitzonderingen echter zoals we gezien hebben. In de gevallen Rebbeca Polk/Esther Ornstein, Alex de Leeuw/Alex Polak, Annie Pool/Corrie Meursing, Annie Bukers/Gonnie Ruhling, Anna de Vroom/Marie Klaassen, Augusta Kämper/Augusta Seidl en Bob Hanf/Bob Neumann is er nauwelijks enig verband in de achternamen te bespeuren, wel echter in de voornamen! Misschien is hier wel een reden voor: enerzijds omdat deze achternamen zich niet lenen voor een der omzettingsmogelijkheden zoals door de Froe aangegeven, anderzijds omdat de personen die model hebben gestaan te ver van de romanfiguur afstaan, zoals dit het geval is met Tini Houtsma en de dubbelfiguren. Het kan ook zijn dat Vestdijk met hen enige omzichtigheid op het oog had, een kwestie te onbelangrijk om verder op in te gaan. Vestdijk zegt hier zelf over in een gesprek met Nol Gregoor: ‘Ik vind het in ieder geval ongeoorloofd om de echte namen te gebruiken. Dat heb ik één keer gedaan in “Heden ik, Morgen gij”Ga naar eindnoot(20.) bij Bob Hanf, in een volkomen onschuldig verband, gewoon Hanf bleef noemen. Ik dacht dat moet dan maar, vooruit, wel leuk voor een keertje. Dat heeft Hanf gelezen, tot zijn grote plezier. Maar in de meeste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen kan dat natuurlijk niet. Dus dan moet je met echte namen, vooral ook niet te doorzichtig, veranderen, en die overtreding heb ik al begaan bij het portret van die professoren, waar al die namen voor kenners doorzichtig zijn. Maar de kenners sterven langzamerhand af, dus een generatie later weet niemand meer precies wie het geweest zijn. Dus dat is ook al niet te ernstig’.Ga naar eindnoot(52.). Consequent is Vestdijk dus niet geweest: niet alleen de namen van de professoren zijn doorzichtig, ook die van de andere personen. 7. USA. In ons vorig artikelGa naar eindnoot(1.) zijn we reeds diepgaand ingegaan op de Amsterdamse studentenvereniging USA, waar Vestdijk in zijn studententijd lid van was. Het zijn de USA-almanakken waarin zijn eerste proza en poëzie werden gepubliceerd en waarin dus in wezen zijn eerste aanzet tot schrijven werd gedaan. Van de vereniging valt verder nog het volgende te vermelden. Betreffende de Rosisten of Ethici, in werkelijkheid Heti-isten genoemd: talloos zijn de moeilijkheden bij het samenstellen van de Senaat 1918-1919, waarbij de vroegere debatten van de Heti-isten (een groep leden, genoemd naar Heti Hirsch (Rosie Hirschfeld), die zich onderscheidde door het naar voren brengen van enigszins progressieve ideeën op Algemene Ledenvergaderingen, van een groep te spreken is echter overdreven) en hun tegenstanders nog maar kinderspel mochten heten. ‘Wer will noch regieren?’ luidt een aan Nietzsche ontleend citaat op deze senaatscrisis. Maar ‘Komt tijd - komt raedt’ zegt een ander en zo komt ten langen leste een Senaat tot stand, weliswaar met twee meisjes, maar toch zonder rectrix, aldus lezen we in 40 jaar USAGa naar eindnoot(38.). Over Kioseb (Babiel) lezen we verder het volgende: ‘Misschien een voorloper van de colleges: een club van dwazen, die menig kroegavond aller genoeglijkst opluisterden. Wat is er gestreden door de ouderen om niet tot het college-systeem over te gaan, ook al omdat het een nabootsing van de corps-disputen leek!’Ga naar eindnoot(53.). Elders vinden weGa naar eindnoot(54.): ‘In het novitiaat van 1921 werd het geheim genootschap Kioseb opgericht. De al te radikale aanslag der Kiosebisten op de duffe geest in USA vermocht alleen een conflict te scheppen, dat noodlottige gevolgen had. Het bleek dat één sterke vriendenkring, staande tegenover alle andere USA-leden, niet vermocht bij te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dragen tot een versterking van het leven van de vereniging. Kioseb stond dan ook in 1926 buiten USA’. De leden droegen zwart papieren rozetjes. Achter de naam moet men niets zoeken. Het was niet meer dan een klankcombinatie en een soort persiflage van de vaak duistere namen van studentenclubs, een soort wat pueriele geheimtaal, volgens PrakkenGa naar eindnoot(7.) zoals hem ook bleek bij informatie bij een vroeger lid van het gezelschap. Een goede typering van het genootschap vinden we, in een drietal varia's, in de almanak van 1922: - Kioseb in Utrecht:
Uns is ganz kannibalisch wohl
Als wie fünf hundert Saüen
Goethe Ende er was aen hunne tafel eene gantsvrolycke stemminghe,
de welcke in niet geringhe maete te dancken en viel
aen de ‘Sjamsjoei’ ofte ‘daauw van de gerste correl’
Marco Polo: Reyse in Kathai of 't China - Kioseb in de Amstelstraat:
You know how they fought, In the wink of an
eye there was a raging hundred of them,
top and bottom kids and squaws tumbling
which way, and the camp gone wild.
J. London
Wat het Amsterdamse studentencorps betreft, vernemen we nog dat de verhouding in die dagen gespannen was. Geregeld werden veldslagen geleverd en tot de geneugten van het novitiaat behoorde een bezoek aan de corpskroeg in de Marnixstraat. Het apedeuntje waar Vestdijk in zijn eerste jaar ‘beroemd’ om geworden is, was het lied: Hebbedebebbedebebbe (o.i.d.)... Wat een rotsooi is het hier. Tot slot willen we niet nalaten te vermelden dat ‘op den 13e April 1921 H.M. de Koningin Uwen Senaat ontving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.M. was zo vriendelijk ons eenige vragen te stellen aangaande ons verenigingsleven en onze onderafdelingen’. 8. Het almanakproza. In zijn eerste jaar schreef Anton twee stukjes in de almanak: ‘alle stukjes waren onder pseudoniem geplaatst, behalve de zijne, alleen onder een balladeske persiflage op de kaas en mosterd van de heer Bus had hij “Cheiron” gezet in plaats van A.W.’Ga naar eindnoot(55.). In werkelijkheid was dit stukje niet van Vestdijk maar slaat op een gedicht van Slauerhoff, zoals we in ons vorig artikel zagenGa naar eindnoot(1.). Van het gesigneerde artikel (Gestileerde Waarnemingen, in de almanak van 1918) zei Rosie Hirschfeld (Heti Hirsch): ‘Erg geïnspireerd’, en op de vraag van haar verloofde: ‘Is dit geïnspireerd’, zodat Anton het nog net verstaan kon: ‘Volkomen constructief’. Hierbij moet opgemerkt worden dat mejuffrouw Hirsch mogelijk een tijdje de lerares Nederlands van Vestdijk te Leeuwarden is geweest. Zijn echte leraar Nederlands toen geloofde te veel in Tachtig met het gevolg dat Vestdijk in schoolopstellen dermate impressionistisch te keerging, dat hij alleen nog automatisch tienen kreegGa naar eindnoot(56.). De eerste Gestileerde Waarnemingen zijn daar duidelijk een vervolg op, zoals we zullen zien. Wanneer Berntrop over deze Waarnemingen zegt dat het grappige dingen zijn, protesteert Vestdijk, zo lezen we in zijn aantekenschrift, waarop Berntrop antwoordt: Nu, mooie dingen dan.’ De ‘Gestileerde Waarnemingen’ worden in de almanakken voor 1919 en 1920 voortgezet. Ze zijn inderdaad gestileerd en volkomen constructief en roepen beelden op van (het verre) Harlingen. Is die van 1919 nog nagenoeg van dezelfde toon als die van 1918, de derde van 1922 is al veel minder ‘constructief’ in de zin van gekunsteld en minder abstract. In de laatstgenoemde almanak verschijnt evenwel ook het eerste echte ‘vestdijkiaanse’ verhaal ‘Droom’, onder het pseudoniem ‘Petit Moune’, wat vertaald wil zeggen: ‘Molentje’ (Moune = molen in het fries). Het is een verhaal van Vestdijk waarin enkele elementen voorkomen, die we in zijn latere werk weer ontmoeten, zoals de boom met zijn ongeëvenaarde takkezetels en het oude huis, vanwaar de steile, houten trap in den ommuurde tuin afdaalde! We laten het hier volgen, met de ‘Gestileerde Waarnemingen’ uit 1918, 1919 en 1922. Nol Gregoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkt hierbij nog op dat, toen hij Vestdijk destijds de almanak voor 1922 onder ogen bracht, deze zich niet over het auteurschap van genoemd verhaal heeft uitgelaten. We plaatsen het dan ook onder voorbehoud. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gestileerde waarnemingenI.De distelende pioen der dagen zelfgenoegzaamt zilver en goud op een nauwgedrongen stad en hoog is een witte aureool in blauwe helling. - - Op den weg, die gaat van stad tot stad, door wijd-neergelegde weiden - ver de groene kim, opgericht in boschjes en boerderijen - rollen vlugge dukaten heen en weer en de boomen toonen zich licht en groen; zonneschuim stuift in de bladeren. - Het riet stamelt en de stengels bijten 't water in naar trage maat. Op het water is het wonderlijk van velerlei kleuren, de zon slaat er schijven over uit, die in rimpelende verscheidenheid plassen; gebroken wapentuig, zilveren hellebaarden of reeksen van wisselende zonnehelmen. Daaromheen openen zich blauwe verschieten. - In zeldzame gespannen nadert de wind en glijdt in roekelooze haast uit over 't beweegbare water. - Hoog en wijd is de middagstilte en van ver komt klokgebam door de warme luchten dwalen. - Dan verheft zich de aanmatigende roep van een verborgen haan: luid begin eener zomer-symfonie op fluiten en klaroenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Nu de boomtakken in vertwijfelde windingen de schamele bladerresten bewaren, nu de blootgele hoopen in wrange rust den loenschen val en koperen zwenk doffen - nu is er de herfst -. Vanuit verdere boschstraten, voorbij uitziende stammen, nadert een beklemde juiching: daar wentelt de avond op dompige veeren. - Torschend een doode last van herfstgoud gaan er de kalme reuzen om en om en de talmende tik van een verbaasde droppel sprokkelt er de stilte uiteen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel zullen nu de wakende ruiters der schemering ruischen in dreigenden gang - onzichtbaar achter elke boomerij - dieper in 't bosch. - - De geestlooze boomen verzamelen een nevel in geheime groeven. - Verdord is de dagelijksche dons van een zomersche verblijding en duidelijk de herfstroep, die schuift onder den grijzen hemel. Schraal is de ruchtende ritsel. - - En ver het veinzende licht. - S.V.
USA-almanak 1918 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gestileerde waarnemingenNa een dag van schimmelende misten bloedt nu, rood in den avond, nog een late zon open en 't roode licht veert en trilt van over de zee. Huizen aan den havenkant - onder de spichtige hoede van een grijze torenspits -, kleinere dingen langs de kustlijn, vlekken en blokjes, ze leggen hun juist omschreven gloed tegen het blauwe fluweel van den oostelijken avondval, dat de vacht dezer lage landen inwindt binnen zorgende rust en bezonnen schemeringen. Lucht en zee, ze zijn vol blozende diepten; gele en groene tinten spelen hun mengsels uit, er is de klaarheid van blauwe weerschijnen. In 't kalmere water, daar roeren de zonneslangen en kronkeldieren, die een korte poos op den avondgrens leven in een roode vreugde. Eenstemmige golfjes zwemmen toe, passend gerimpeld. Hebben ze een stipte marschorder vanaf den horizon?
*** De paars-roode zon verduikt onder den doorluchtigen stand van Bengaalsche vuren. Kuddige wolken, duistere luchtaanslibsels, dragen zuivere handen en leliën, altaarlijk hemelwerk, in de onbeheerschte kleuren van een nooit gezien paradijs. Dan - kalm van gebaar - strijkt de nachtelijke vleugel weg deze laatste lichtheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
***
Lichtjes knipoogen in 't donkere land, dat onnaspeurlijk samenbrokt onder de onbeschreven ruimte. Heel hoog lichtwisselen enkele sterrensplinters, het stalen beslag van den verren hemel, of wel, misschien, de op de aard gerichte pijlpunten van een eeuwig leger... S.V.
USA-almanak 1919 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gestileerde waarnemingenI.ZZT! doet de wind en schuimt los in de herspannen golven, die omhoog woelen onder spreien van schuim, toespringend, uitschilferend, spattend, even talmend - kolkend-gekruld boven een groen hol - en dan met een dreunenden donder kapot-gebroken op den bazaltdijk. Enkele witte bloesems, en 't spel wil zich herhalen... Als de witharige koppen van verdronken visschers rijen zich andere golven, trekken het schuim uit tot marmerlijnen, in bijna doorzichtbare spoeling, dan massaal-aangeheven tot hernieuwden stormloop: sissend, loeiend, loerend ter bazaltdood: donder en schuim. En in zijwaartsche banen speelt de zwalpende wind toe, galmt z'n oproerige daden de golven in: z'n fluiten verschord door de snuivende branding. De schuimkringsels, onwillig volkje, aarzelen, loopen over naar opvolgenden vijand, en ook de gebroken golf sluipt terug en schoort de nieuwe gelederen, die weer tezamen gieren tot hoogsten kuif, losbrandend en ùitdonderend. Zoo dreunt het water naar den steeds hernieuwden bazaltdood en de schuimvlokken gichelen en vloeien weg tusschen de grauwe steentronken. De albasten hemel, riant, grijs-gerimpeld en gelijnd als 'n oud, bol lachgezicht, buigt zich over de veelvuldig-klotsende zee en glimlacht z'n toegeeflijkheid uit over de overtogen baren. En de kim trekt er z'n wijde, eeuwige lijn.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Het was de bijna reeds voltrokken nacht, die - òm ons - de zwarte angst van omkijkende vluchtelingen ging aangeven: één kale, schichtige boomstam, gekromde klauwvinger, witter uitzicht van den weg, waarop wij stonden: grijze, doode handpalm. En hellend, drèigend, de nachtgevel voorover.... Geeuwende rust. - De heenglooiende weiden openden zich vóór ons, en gaven zich heel ver op als 'n vleugel, doodsvleugel.... hun grenzen afgestreept langs den horizon, onder de bijna onzichtbare schemerte, die nog den hemel in hing. Als karige brandsignalen hikten spattende lichtspikkels van verre: zeelichtend neerslag van den hemel, nachtelijke, gespitste vuuradems van geheven hoeven, daallichtjes misschien. - Een zwaar-beboomde laan, voortzettend den weg, greep opzij, tastte naar de kim: machtige arm in duister fluweel. Dubbele geheimenis ruischte de nachtwind uit in boomen en over weiden. Wij, op den doode handpalm: eenzaam, in droomverband met den nacht, waarin de wondren gingen staan, in ongeweten eenvoud. Vanuit de laan lekte 't lichtje van een heenrollenden boerenwagen tot ons; 't knipte wat zwarte boomvormen uit, omglansde den gebogen kop van het aandachtige paard, stoof even over weideruggen, nauwelijks. En baadde de boombladeren in een onwezenlijkgroenen schijn. Die schudden zich als zieke kapellen, in den sluipenden nachtwind. Verder ging het licht, schoof de boomen van de eene duisternis in de andere, totdat 't versmolt als een verloren medaillon.... Nog steeds stonden we als in een uitgedoofde kathedraal beklemdgebogen toeschouwers. Want geheel verduisterd was nu de zwijgende nacht, waarin alleen nog lichtjes met diabolische nauwkeurigheid den horizon bestippelden.
***
In 't boerenhuis verderop is dan plots een geel raam opengeschoven: eenig kelderlicht in den donkeren nachtgevel. Plat en vierkant is het, droevige miniatuur in de geweldige omlijsting van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verpuinde nacht. Bijna een stille bemoediging geeft het ons tegen het al te veel onzichtbaars rondom. En in dezen dood van alle licht is het als 'n primitief-uitgelijnd, warm-kleurend sprookje....
USA-almanak 1922 V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DroomLaat me los! - ‘Nee, je zùlt niet! Dadelijk wordt de ballon losgelaten, je kan nog nèt mee! Je zùlt....’ M'n vader, die al met de anderen in de mandengondel zat, had zich over den rand gebogen en z'n rechtervuist stevig in m'n blouse gekrampt. Zoo trachtte hij me uit alle macht in 't schuitje van de ‘Kaaiman’ te trekken. Met 'n wanhopigen ruk wist ik me evenwel te bevrijden en hijgend rende ik naar 't einde van 't grasveld, waar tegen 't hek een heuvel van verrotte bladeren, afval en steenen lag. Dáár wachtte ik. Totdat de luchtballon ‘de Kaaiman’ langzaam opsteeg, de sterren tegemoet, m'n vader in woedende wanhoop meevoerend. Eindelijk vrij! Verlangend keek ik naar boven. Hier verhief zich de boom - laatste van de rij, die 't grasveld van de donkere gracht scheidde - de boom, dien ik nog uit m'n jeugd kende. Hoog en eenzelvig stond hij daar, kaalgeplozen en gebeukt door de westelijke zeewinden, brekend den storm voor z'n bebladerde makkers. Z'n kaalheid gaf 'm meer 't karakter van 'n primitief meubel dan van 'n plant: 't was 'n heerlijke boom! O, de sensatie van 't boomklimmen, vroegste krachtsbetoon mijner prille mannelijkheid!.... Deze boom gaf evenwel méér. De wapperende windstooten werden hier niet begeleid door banaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladergeritsel, maar hadden 'n directe, simplistische werking. Het uitzicht-bij-dag vanuit den top reikte ver door een zondoordrenkte ruimte, scheerde over de spoorbaan, over de stapels balken, over molens en daken, tot aan den zeedijk, waarop paalwerk en alle afzonderlijke dingen te zien waren. Soms, door de zon belicht, glom zich daar 'n stukje zee boven uit. En ongeëvenaard waren de breede takkezetels; uitgebouwde schouwplaatsen, waarop wij, piraatachtig, plachten te zitten, zakdoeken om 't hoofd gewonden, trotsch-romantisch.... Dit alles was echter niets tegenover 't geluid, dat de boom voortbracht. Oud, vermolmd, in al z'n ringen en lagen een donker, gestorven hout, sprak hij, door den wind bewogen, met zonderling-kreunende stem, zagend, doordringend. Deze stem had voor mij méér beteekenis dan wélk ander geluid ook; hij was als 'n synthese van alle klanken, die er op de wereld kunnen zijn, als 'n smartelijke openbaring van de diepste natuurkrachten, deze zacht-snerpende kreun, dien de doode, verlamde boom van zich gaf... Ik wilde 't wéér hooren! Na zooveel jaren wilde ik wéér den ouden boom beluisteren in z'n top en takkenwerk, zacht geschud door den drentelenden nachtwind. Het uitzicht zou beperkt zijn tot de gracht met de rijen balken - in 't water de slangachtige reflexen van 't lantaarnlicht-aan-den-overkant - en den massieven spoordijk, waarover soms 'n rangeerende locomotief kon rijden, grillige vonken wegsproeiend. Maar - óm alles, ín alles: de wetende, berustende sterke kreun van m'n wonderboom, schorend alle andere, nietige geluiden in den nacht.... Dáárom ook had ik m'n vader met de anderen rustig ten hemel laten stijgen. Trouwens, de heele geschiedenis had me tegengestaan: dat gesjacher om 'n ballon machtig te worden, teneinde - liefst in 't geniep - lijfelijk de aarde te verlaten. Alles was me onsympathiek geweest, niet 't minst de poenige eigenaar van de ‘Kaaiman’, die onder anderen beweerd had 'n rechte lijn te kennen, die zoo maar door 't heelal ging zonder eenige ster of satelliet te raken!.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Héélemaal vrij was ik nu, goddank: nog slechts flauw kon ik den grijzen bol in de donkere lucht onderscheiden. Vastberaden zette ik dan ook m'n voet in een van de openingen van 't uit zink gevlochten hek en heesch me, begeerig trekkend, óp aan den ondersten tak - in m'n kous dadelijk 'n groot gat opengescheurd. - Hooger geklommen, stond ik weldra op 't hek, waardoor de eerste étappe van m'n tocht bereikt was. Daarop volgde, zoo wist ik, 't moeilijkste. Om op de onderste trede te komen moest ik tegen den gladden stam opzeulen, 't eene been over 'n dikken, geknotten tak slaan en me dan tot 'n schrijlingschen zit opgeven, alles door me op te sjorren aan 'n hoogere boomstomp..... Ik volvoerde dezen voorgeschreven toer, maar... toen ik 't zwevende been wou bijtrekken, voelde ik plots 'n scherpe pijn in m'n kuit, tevens merkte ik, dat er iets aan mijn voet hing. In verbaasden schrik trapte ik achteruit, zonder om te kunnen kijken. Eindelijk wist ik m'n been vrij; verward en verbluft - ruiter-te-paard op den tak zittend - zag ik naar beneden.... Onder me, op 't hek, zat, in souvereine kalmte en beheersching 'n groote zwarte kater, den kop vragend omhoog, den staart om zich heengelegd in 'n fraaie krul. Groote verwondering maakte zich van me meester: wars van gewoon kattenbedrijf - door den nacht sluipen en snoepen van afvallige beentjes of muizenlijken - had deze kater z'n klauwen in m'n been geslagen en keek me nu, rustig-hoog, met ongeloofelijke zelfbewustheid in de oogen. Hier moest ik meer van hebben! ‘Poes’ riep ik. Hij verstond me evenwel niet, maar draaide zich zonder geluid te geven, voorzichtig om, dook ineen en gleed lenig van 't hek af. Gekletter van kattenagels tegen 't zink, geritsel van dorre takjes, en daar stond hij aan den walkant, z'n kop weer naar mij gericht. Daarin verschoten twee snelle, groene glanzen, geheimzinnig lokkend. En toen, elastisch, sprong hij op een van de balken, die met vele anderen en 'n naar teer stinkende praam vastgemeerd lag. Onder 't gewicht van 't dier bewoog nauwelijks 't dikke, ronde stuk hout; even rimpelde 't water, iriseerde petroleumachtig... Met 'n hosserig vaartje liep de zwarte kater naar 't einde van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glimmenden balk, daar bleef hij staan en keek nogmaals naar me om. Tegen de ten halve verlichte gracht plekte z'n lichaam in felle zwartheid; de contouren van 't kattenlijf waren vanaf m'n zitplaats zuiver te zien, in 't bijzonder de vermetele pronkstaart en de oorpunten: twee kleine steken, uit zwart papier geknipt. Mysterieus, vol verstandhouding was de groene schijn in z'n schuwe oogen.... Met demonische kracht trok dit duistere dier me tot zich! Voor ik goed wist, hoe, was ik uit den boom geklommen, het hek aan den anderen kant afgestruikeld en na enkele seconden stond ook ik aan den wal, m'n eene been reeds uitgestrekt, 't andere gebogen in evenwichtstand: gereed den balk te bespringen. Doch plotseling schoot me, splijtend, een gedachte door 't hoofd, de gedachte aan 't oude, patriarchale gebod: ‘je mag nooit op de balken loopen!!’ Even bleef ik trillend staan. Als juichende tegenzang echter - tegelijk met een klagelijken, subtielen miauw van den kater - kwam 't geruststellende antwoord in me: ‘Onzin; hindert niet: vader is met den “Kaaiman” naar den hemel...’ Met 'n sprong stond ik op den balk, die vervaarlijk onderdook. Slechts langzaam schreed ik vooruit; alle moeite moest ik doen om niet m'n evenwicht te verliezen. Zoo naderde ik geleidelijk m'n doel: de zwarte kater. Pas toen ik bijna het einde van den balk bereikt had, durfde ik op te kijken van 't schuivende beweeg mijner voeten. En.... Als 'n donderslag doorkeilde 't me: de kater was verdwenen! Voor me stond evenwel, vast en stevig geplant op de uiterste punt van den wiegenden, rollenden balk, de houtvlotter met 't houten been, hij de schrik der teerwateren, hij, met de mompelende stem, hij met 't loensche oog en 't omnevelde brein!... Dreigend boog zich de vreeselijke silhouet naar me toe: kantige duivelsgestalte, die òpduisterde tegen 't rappe sidderen der schemerige ‘Snotjongen’, fluisterde hij naargeestig. Als vanuit een lijkenkelder kwam de stem van dezen man. ‘Moordenaar!’ Gillend stootte ik 't uit, m'n borst door afschuwelijken angst dichtgeschroefd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En hij, in nog akeliger toonsoort: ‘Ik, de aardsche kaaiman, de kademan van de houtkade, op je donder.... Meer verstond ik niet. Alleen weet ik nog de dolle woede die over me kwam, toen hij me onverhoeds op den naastbijliggenden balk smeet. Verder kan ik me heel weinig herinneren.... Opgesprongen. Worsteling. Vloeken, 'n gemeene jeneverlucht vlak bij m'n neus. Steigerende balken. De gracht bezeten door 'n gelen schater. Laatste inspanning, krampachtige greep. En - ik met 't houten been van den vlotter in m'n armen gekneld - zóó plonsden we beide, in grandiozen val, 't water in.... Zwart...., zwart.... We vielen snel. In m'n stikkende ellende, m'n onzinnigen wanhoop, klemde ik toch nog 't houten been tegen me aan: eenige steun in deze helsche daling.... En in m'n ooren gonsde rhythmisch 't bloed van m'n doodsstrijd, met 'n afgrijselijk-schorren bonk. Als in omneveling voelde ik ons dieper, steeds dieper zinken. Enkele grijze waterstrepen schoten schichtig voorbij als visioenen. In een mat-zilveren afgrond zag ik, tot heel diep, tot waar iets onnoemelijks begon. En 't was, als stierf ik aan een overgeweldigen angst....
***
Bijgekomen.... Nieuw, ijl gevoel van onzeggelijke verlichting.... Maar.... nog klemde ik 't hout tegen m'n borst, nog zag ik flauw de grijze water lijningen in m'n hoofd toette nog de heeschkreunende doodstrompet, zagend, doordringend.... Was ik tòch, ondanks alles, in den wonderboom geklommen?.... Toen legden zich de laatste nevelen in me. Over alles kwam zich heffen, blank en licht als 'n geboorte, de helder blauwe lucht der dagen en in vreugdige herkenning zag ik vlak bij me 't oude huis, vanwaar de steile, houten trap in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ommuurden tuin afdaalde. De leuning in m'n armen gedrukt, zoo keek ik, in herwonnen rust, naar beneden, naar de toevallige lijnen op den grijs-gekalkten muur, die me vroeger immers altijd den toover van diepe vijvers, van watervlakken en -ruimten voorgespeeld hadden.... Alles herkende ik: den kleinen tuin, de klimop met de sombere holen - de late middagzon verglanzend de bovenste bladeren tot fijn lakwerk - de statige boomen en de muren en schoorsteenen van 't naburige huis. En de hemel... de hemel....
Als 'n stille engel hing er 'n groote, witte wolk, diaphaan was 't verre flauw en 't westen, in reeds aangloeiende kleuren, borg in zich, in z'n onzichtbare waden en poorten, als altijd, het geluk.... Rhythmisch koerend - o opgeklaarde droomklank - trilde het diepe verreinde woudgeluid van den houtduif, die z'n nest had in de grootste olm - achter den tuinmuur. Als een ingehouden basgezang was 't, als levend geworden en klinkend hout; en daarop steunend het hooge fluiten van de ruimte zelf, het zegenende fluiten van de onhoorbare ruimte, als 'n kristallijn kontrapunt....
***
Toen ik wakker geworden was hierna - soezerig en bezweet - hoorde ik den doffer van m'n buurman in z'n hok om eten roepen, of om schoon water misschien....
USA-almanak 1922 Petit Moune
Volgens Vestdijk in KaartGa naar eindnoot(57.) zou de USA-almanak voor het jaar 1922 voor het merendeel werk van Vestdijks hand bevatten. Naast de reeds vermelde ‘Gestileerde waarnemingen’ en het verhaal ‘De Droom’ komen nog drie korte verhalen voor: De Bloem, auteur: Anak Mas; Terugreis, auteur: F. en Het lijk in de nacht (Een verhaal waarvan Conan Doyle plagiaat placht te plegen. Red.). Dit laatste verhaal is het langste verhaal in deze almanak, auteur is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Poor Uncle Johnnie. Het is moeilijk na te gaan of Vestdijk ook in deze verhalen de hand heeft gehad. ‘Het lijk in de nacht’ is ongetwijfeld een uitermate fascinerend verhaal. Nu zegt Vestdijk in zijn aantekeningen, dat Kothe (Katte) zeer productief was in het uitdenken van malle detective verhalen, in het jaar dat hijzelf het Robinson Crusoë-verhaal over de USA-almanak (van 1922) deed. Met andere woorden, we kunnen Katte zeker niet uitsluiten als auteur, vooral ook niet omdat hij samen met Vestdijk lid van de almanak-redaktie was in dat jaar. Over het Crusoë-verhaal kunnen we niets meedelen; het komt in de AW-romans niet voor. Waarschijnlijk betreft het Vestdijks geruchtmakende rede getiteld: Onderzoekingen van het Calendoir-College over het ontstaan van de USA-almanak, vermeld in ons vorig artikelGa naar eindnoot(1.). Overigens merkt Anton op in de tijd dat hij op de Overtoom woondeGa naar eindnoot(58.) - van 1921 tot 1925 - in de vakantie verhalen te hebben geschreven, vertellingen voor publikatie bestemd, waarbij hij Poe, Meyrink en Conan Doyle als leermeester beschouwde. Van de laatste bewonderde hij vooral de stijl, die hem zover mogelijk van de Tachtigers zou moeten afvoeren. De verhalen, die dan in enig detail beschreven worden, hebben echter geen overeenkomst met die zoals boven aangegeven, althans qua inhoud, zodat we het antwoord op het auteurschap schuldig moeten blijven. 9. De almanak-poëzie. ‘Samen met Slauerhoff compareerde ik in een studentenalmanak’. Vestdijk doelt hier op de almanak van de Amsterdamse studentenvereniging USAGa naar eindnoot(59.) voor het jaar 1919, waarin hij naast enkele (?) prozastukken twee gedichten (zie hierna) publiceerde. Hij bezong een verloren geliefde in sonnetten, waarin van de Woestijne-invloeden hem door een satirisch aangelegde medestudent onder het oog werden gebracht. Ook in de almanak voor 1922 werd poëzie van Vestdijk afgedrukt, naast het gedicht voor Nel Blankenstein, wat we eerder plaatsten ook ‘Wolkenspel’ en drie ‘Gedichte eines Valutaschiebers’, waarvan ‘Das Komplentarmädchen’ reeds in ‘Vestdijk in Kaart’Ga naar eindnoot(60.) werd afgedrukt. De ondertekening: Heine's Affe, maakt duidelijk dat Vestdijk hier zijn kritici voor heeft willen zijn. Grappig is verder dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
later in een brief aan VestdijkGa naar eindnoot(61.) Du Perron, aan wie hij zijn eerste gedichten zond en wel via Slauerhoff, hem op Slauerhoffinvloeden wijst, terwijl van de gedichten die Du Perron juist bevielen - dat wil zeggen waar die beïnvloeding veel minder zichtbaar of afwezig is - Vestdijk later zegtGa naar eindnoot(62.), dat ze juist onder invloed van Du Perron zelf stonden. ‘Er waren trouwens andere voorbeelden: ik had nog steeds het gevoel het vak te moeten leren, ik vond ook niets schandelijks in het ondergaan van invloeden, die ik als gangmakers blijkbaar nodig had’. Mag het dan waar zijn dat de invloeden van anderen duidelijk aantoonbaar zijn, de almanakgedichten steken in ieder geval duidelijk af bij die van de andere studenten, Slauerhoff daar gelaten. Evenals bij het proza geldt weer dat mogelijk meer gedichten van Vestdijks hand in de almanak voor 1922 voorkomen, zoals de ‘Monoloog in het Wachtportaal der Hel’. Het pseudoniem waaronder het geplaatst is, Veinzaert, biedt geen verdere houvast. (Nol Gregoor bevestigde dat dit gedicht inderdaad van Vestdijk is. Berntrop wijst ons nog op het gedicht ‘Marche Funèbre’ welke met de reeds genoemde in de ‘Verzamelde Gedichten’ is opgenomen.) Tot slot komt in de almanak van 1926, wanneer Vestdijk geen USA-lid meer is, het gedicht ‘Visschers’ voor, onder zijn eigen naam, een gedicht dat weer teruggrijpt naar de gekunsteldheid van de ‘Gestileerde Waarnemingen’. We laten nu de gedichten waarvan we zeker zijn dat ze van Vestdijks hand zijn, volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SonnettenI.
Ik heb uw zilten beeld aan 't witte bed gehangen,
- Uw veinzen lach een nooit gezegd verwijt -
Zoodat gij steeds en immer bij mijn zijt
En ik slechts naar uw schaduw kan verlangen.
Doch weet: mijn droomenspan, na druischende gedrangen,
Is 't, dat mij soms naar uw gelaat verleidt;
Ik voel dan, als een dons van ongezongen zangen,
Mijn ongeschonden lust, in 't stilstaan van den tijd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En daarna, langs den welf der dagelijksche zalen,
Speelt uwe weeke schijn mij voor de schreden uit.
De dingen in den dag, de vele en de vale,
- op schamp're maat, in wreed en wrang geluid -
Zij zelfs, ze willen mij 't voorbije gaan verhalen:
Een zoete avondschim en bloesemende bruid....
II.
O, achter 't dood verhang van mijn verneveld weten
Daar ademt niets, neen niets dan gij alleen;
Wel nauw bespeurbaar soms - want lang geleên
Wat 't dat ik u in vroomheid heb bezeten -
Maar steeds wéér: fijne drupp'len, één na één,
Ze hebben mij in 't lijdzaam vleesch gebeten
En alle ergernis en opgedrongen veete
Verstart in mij een droge bloem tot steen.
Toen heb 'k uw late beeld verhangen en verbogen
En wacht nu op uw dood in argeloozen schijn,
Uw tijd en dans en troost verbleekten, maar uw oogen
Ze deinzen telkens weer in eenen huls van pijn;
En àlles, wijl ik weet, dat uwe lust gelogen
En uwe smart de mijne niet kon zijn....
USA-almanak 1919
S.V.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marche FunèbreTrom dom dom,
Dààr gaan ze weer om:
Stampende mannen, zoo ernstig, zoo stom;
Raaf'lend geroffel van hapertrom,
Drom dom.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trom dom dom,
Wat recht was, werd krom:
Het doek van den dood grijpt om de trom.
Gaat langzaam om en zwijgend om,
Drom dom.
Tra ta ta bom!
Chopin heeft 'm om...
Er is duidelijk een dooie: sergeant-majoor Blom!
Door z'n makkers begraven in 't zwartst van de aard',
- Rom doet de trom -
Roteeren de wormen eerlang door z'n baard
En z'n buik wordt een schrompele, tanige taart,
Spinnen en torren, ze dolen alom...
Een gloed die verglom...
Drom dom...
Katalysator
USA-almanak 1920
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monoloog in het wachtportaal der hel(Fragment). ... Welaan! de strijd gestreden, is de rùst gekomen...
Nog went'lend is het uur, dat mij de dood besliep...
De dommekracht des doods kon mijne kracht betoomen,
Die priesters heil'ge heul verachtte. Mij vervromen,
Die met 't geheele lijf op zondaarsbeenen liep!?...
Nog zie 'k de gluipend-gladde trekken van dien oude,
Geslepen en gezalfd in meen'ge doodenbiecht.
Hij zwaaide wierook zelfs, die mijn gelaat omblauwde,
Doch sterk voor laatsten tocht, in zelf-gekozen koude
Bleef ik, die zeker weet, dat 't godsbeamen liègt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nooit zekerder dan hier in 't mistige versterven -
- Als overjarig leed om laatsten levenspool -
't Voormalig ik: de zièl, o hoon, ligt hier aan scherven;
Dit helsch verlaat, dat zich geen aàrd'lijk beeld wil verven,
Is van een eeuwig eind' het welgelukt symbool.
't Is moeilijk voor 'n man als ik: die vooze vormen,
Waarmee d'ontbonden ziel zijn eígen niets bewijst,
Ze spreken niet tot mij, die menschelijker normen
Tot richtig richtsnoer nam in stilten en in stormen,
En in den dienst van 't redelijk weten is vergrijsd.
Met vreugde evenwel zie 'k mijn geloof zich staven,
't Geloof aan Niets: het grootste wonder van 't Heelal;
Genezen doet 't mij van 't eeuwigheidsverslaven;
Hij die weldra ontzeilt aan dèzen nevelhaven,
Kent al het woest genot van eersten zondeval.
En opent nu de sluis, geeft branding mijn verbeelden,
Gun mij nog éenen blik op ouden, eigen schroom,
Op liefd' en schaam'le lusten: armelijk bedeelden,
Die in mijn weig'rend hart een paradijs bespeelden,
Op eigen krachtenstuip en dan: knipt af den droom!...
USA-almanak 1922
Veinzaert.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wolkenspel.Ik zie ze gaan: als hooge baldakijnen
In weelderige wuiving om een vorst,
Hòogopgericht de bol-gespannen borst,
Met ronde heup, als wulpsche mannekijnen...
De hemel fronst uiteen in wolkenlijnen...
Vliegende wind rent aan en hijgend torst
De vrachten wolkenmeel, door zon gedorscht,
Die om 'n hoek der horizon verdwijnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het spiegelmerenblauw der versche luchten
Legt uit z'n banen om den zonnenkelk....
Verflenzend wijken af de wolkenvluchten,
Weggedeinsd naar verren strand, verwelkt
Tot schimmels op den blauwen zonmuur, èlk
Als langvergeten schim van hemelsche gehuchten....
V.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedichte eines Valutaschiebers.Okertal.
Steinerne Possen, graue Felsgrimassen
Reihen sich um sprudelende Tiefe;
Das Wasser zieht dem Stein entlang, als liefe
'ne weisse Heerde durch verhexte Strasse.
Sie stehn in mittelalterlichem Spasse:
Ein Löwe, faul und schlafend; auf dem Riffe
Teufelchen, so bucklich, krumm und schiefe,
Die wenig zu der heil'gen Jungfrau passen.
Die Tropfen singen wie gedämpfte Fiedel,
Sie wagen is, das Adlernest zu kühlen....
Sitzender Pabst blickt sinnend auf das Wühlen
Zerstreuter Mummen, Nasen, Totenschädel.
- Dort türmen sich Gestalten, hoch und edel
Und lassen ferne Buddhaträume fühlen. - -
Rabenklippe.
Blätterkatarakte von dort oben
Stürzen sich, ein grüner Rausch, ins Tal;
Wie'n Regenbogen in den Wasserfall
Ist zwischendurch der weisse Weg geschoben.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die Erde hat die Brüste hochgehoben
In brunstiger und frecher Liebeswahl,
Der grüne Schmuck, den sie der Sonne stahl.
Ist auf die Wollustglieder hingewoben....
Hier soll'n die alten Brockengeister wohnen,
Voll böser Liebe in der Eerde; auch
Da auf dem Brocken, hinter jedem Strauch....
Doch.... kommst du dort, ach zweifelsohne
Wird ein Kellner deinen Mut belohnen
Und schwingt dir Hammelbraten - Hexenrauch....
USA-almanak 1922
Heine's Affe
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Das Komplementarmädchen.Mädchen in dem immer neuen Kleide,
Dem ich begegnete, ich armer Tor,
Beim ersten Anblick in der Halle trugst du schwarze
Und weiss schimmerte meine Liebe empor
Am zweiten Tag war's delikat rosé,
Und Hoffnung trat mir bebend in das Herz,
Darauf seegrün, und wütend-taumelnd
Stritten sich Mut und roter Liebesschmerz.
Bei der Abreise endlich: weiss wie frischer Schnee....
- Warst schon verlobt - und grau ward mir das Licht....
Das Ende ist: du rèizend-schönes Mädelein
Inspirierst mich zu einem schlechten Gedicht!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Visschers‘Mijn vrienden, vischt niet in den avond,
Over leien lucht doolt een griffelvlucht
Van vogels dreigende rond.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Houdt uw kans binnen havenknel
En de zeilen verslapt, nu een bries betrapt
De golven op schuimender spel’.
Maar ze wil niet weten van schroom
Gewogen den wind aan een hongerend kind,
De branding aan witteren zoom...
En ze stevenen schuw naar het zwart,
Voorbij dreunende pier, die in een vertier
Van golven de branding ontwart...
Uit in de ontzetting gespoeld,
- Als krijtwit gezicht den dood in zijn plicht
Reeds buiten den haven voorvoeld -,
Heeft het zeil hun duivels gebaard:
Wapperende kreten, die het beter weten,
Ontkoersen sarrend hun vaart.
En schreeuwen van zee en van kind
Den weerlozen zangen: beiden verlangen
En zijn hun lichaam gezind.
Ontvluchtend het soppende ruim,
Gestremd aan den mast, tot lijken getast
Door reut'lende reuzen van schuim,
Zoo bespringt hen een vuurtorenworp
Van welpenpracht, gestreept langs den nacht:
Een kreet van het zwijgende dorp.
En onder het snerpende, blonde
Licht, scherp getijgerd, gaan visscher en zwijger
Vereend en verbeten te gronde.
USA-almanak 1926
S. Vestdijk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. Pensions. Wat de pensions betreft, na tante Bertha (tante Anna), was Anton op kamers bij de familie Korbag, die in werkelijkheid Corfage heette. Daarna was het Drenthe, dat wil zeggen juffrouw Drent, die inderdaad speciaal voor Vestdijk een piano kocht en bij wie de gehele verloving met To Brouwer plaats vond, terwijl het niet de schoondochter, maar de dochter van juffrouw Drent was, die Vestdijk enigszins prikkelde. Overigens een akelige depressie-tijd, schrijft Vestdijk in zijn aantekenschrift, d.w.z. de periode van september 1919 tot oktober 1921. Het was hier ook dat hij voor het eerst last had van bovenburen, namelijk een strijkende juffrouw. Vervolgens trok Vestdijk in bij een oude kleermaker met twee dochters; Maria en Belia van Eldik, wat ontaardde, volgens zijn eigen zeggen, in erotiek, eerst met Maria. De kat Mini werd er door Vestdijk gepest, wat verwerkt is in de novelle: Barioni en PeterGa naar eindnoot(63.) Mevrouw Burgers was de oorzaak van het voorlopige einde van de relaties, hoewel, schrijft hij in zijn aantekeningen, hij in de periode-Heleen nog wel bij hen kwam in verband met de was. Ná de van Eldiks, november 1925, (dus niet er vóór, zoals bevestigd door Herman MulderGa naar eindnoot(15.)), ging Vestdijk eerst naar de familie Hagoort in de 2e Helmersstraat en vervolgens naar een R.K. organist in de 1e Helmersstraat, tenslotte twee huizen verder twee hoog bij juffrouw Vannod. Door een depressie is hij daar vandaan vertrokken naar Harlingen, waarna neef Kees (Herman Mulder) en dus niet Max Mees zich met het weghalen van zijn boeltje belastte en een humoristische verslag maakte.Ga naar eindnoot(15.). Daarna vestigde Vestdijk, na eerst weer bij tante Bertha (tante Anna) geweest te zijn, zich aan de Herengracht, volgens het aantekenschrift niet op nummer 343, zoals Vestdijk in KaartGa naar eindnoot(64.) vermeldt, maar op nummer 243. De kamer was driehoog achter, winderig en werd alleen door een elektrisch kacheltje verwarmd, wat de oorzaak van Vestdijks reumatiek zou worden. Na het behalen van zijn artsexamen verhuisde Vestdijk naar den Haag, op 8 oktober 1927. We ziens dus, dat Vestdijk niet zóveel heeft veranderd in zijn Amsterdamse AW-romans. Er is wat geschoven met de volgorde en de tijdstippen, waarin een en ander plaatsvond; maar over het algemeen is alles zeer nauwgezet op de voet gevolgd, alleen de depressies zijn verzwegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herman Mulder schrijft hieroverGa naar eindnoot(15.) dat hun huisarts, Dr. E.W. Feltkamp, Vestdijk aangeraden had veel te lopen en dat zijn vader (oom Pim) zich had opgeworpen kilometers met hem te wandelen: Waver - Botshol, 25 tot 30 kilometer per dag. Als hij militair verlof had, wandelde Mulder mee. Daarin valt dan, zoals we zagen ook de periode met H.S.E. Burgers, inclusief Vestdijks activiteit op astrologisch gebied: 14 artikelen in het tijdschrift Urania, in de jaren 1924 tot 1926. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieWat we al in onze vorige studieGa naar eindnoot(1.) stelden, Vestdijk heeft een getrouw beeld gegeven van zijn studententijd in de vier Amsterdamse AW-romansGa naar eindnoot(2.)Ga naar eindnoot(3.)Ga naar eindnoot(4.)Ga naar eindnoot(5.), dat wil zeggen over zijn ontmoetingen en relaties met andere mensen. Het werk is inderdaad voor negentig procent autobiografisch. Wat die tien procent fantasie betreft, hebben voor een deel achterhaald wat die fantasie inhoudt. Het procédé is duidelijk: de autobiografie is tot roman verwerkt. Dit wetende zijn we in staat, uit deze verkapte autobiografie, die een periode behelst waarin de auteur volwassen is geworden, aanknopingspunten te vinden voor een onderzoek naar de wording van Vestdijks schrijverschap zodat we mogelijk iets meer kunnen begrijpen van de achtergronden van zijn oeuvre. We zullen hierop in een aantal vervolg-artikelen nader ingaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AanvullingNadat bovengaand artikel: ‘Anton Wachter en Amsterdam, een vervolg’ voltooid was, hebben we het concept naar de heren Herman Mulder, Nol Gregoor en J.C. Berntrop Jr gestuurd met het oog op het wegnemen van mogelijke onjuistheden in de tekst en voor eventuele aanvullingen. De correcties en aanvullingen van de twee eerstgenoemden konden gemakkelijk in de tekst verwerkt worden. In een persoonlijk gesprek heeft Nol Gregoor nog eens duidelijk gewezen op de betrekkelijkheid van de werkelijkheid die we hebben trachten te achterhalen. We willen dat hier dan ook nog eens benadrukken: de werkelijkheid is Anton's werkelijkheid en in veel mindere mate die van Vestdijk, in ieder geval minder dan die van de personen die beschreven zijn. Het weergeven van hun ware namen is alleen geschied terwille van de autenticiteit van de beschrevenen en de humor die in vele gevallen met de transposities samengaat. De reactie van de heer Berntrop echter was zo uitgebreid en zo interessant dat verwerking ervan te kort zou doen aan de informatie die hij ons verstrekt. We hebben hem daarom toestemming gevraagd deze reacties in hun oorspronkelijke vorm te weten in een tweetal brieven integraal te mogen publiceren in directe aansluiting op ons artikel. We plaatsen ze nu hierbij met zijn toestemming. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam, 13 juni 1977Zeer geachte Heer Visser,
Uw uitvoerige toelichting bij de Amsterdamse ‘Anton Wachter’ romans van Vestdijk heb ik in dank ontvangen en al met belangstelling dóórgelezen - te oppervlakkig! - maar ik hoop terzijner tijd gelegenheid te vinden er meerdere aandacht aan te schenken, hetgeen uw speurwerk zeker verdient! Ik kan u echter niet beloven, dat ik me ook nog weer in verbinding zal stellen met de door u genoemde studiegenoten, maar misschien met andere, door u niet genoemden. Dat is misschien t.z.t. mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mag ik mijn reactie (voorlopige reactie hoop ik) beginnen met wat ik zeker weet en met wat mijn persoon betreft? In de ‘Beker van de Min’ kunt u me vinden op p. 50 als Holtrop en dan al dadelijk met een onjuistheid: als eerstjaars medicus, want Vestdijk kwam een jaar later aan dan ik. We hebben dus niet in dezelfde novietenprestaties kunnen optreden. Wèl is het juist dat ik met succes optrad op het podium van het studenten toneelgezelschap T.U.S.A., (N.B. Holrop was een Amsterdams auteur en zijn vrouw Mevr. Holtropvan Gelder een zeer bekende Amsterdamse actrice) in komische en ook wel serieuze voordrachten en rollen. Vestdijk maakt dan een vergelijking met Anton zijn ‘apedeuntje’. Dit ‘apedeuntje’ was een pianovertolking waarmee Vestdijk, die een goed pianist moet zijn geweest, bij zijn inauguratie diner al (meen ik) groot succes oogstte. Het was een volkomen onernstig, bonkerig stuk (improvisatie??), maar de vertolking verried bedrevenheid in de techniek. En zó werd Vestdijk dan ook als pianist ‘beroemd’ om (door) dit apedeuntje, net als ‘Holtrop’ om (door) zijn komische rollen! Op p. 231 komt Holtrop nog eens te voorschijn: Daar zit Anton ‘te genieten van de mopjes van Holtrop of eigenlijk alleen van het grappige gezicht van Holtrop’ (Dat ‘grappige gezicht van Holtrop’ klopt m.i. nog wel.) Dan komt ‘Smit of Smits’ (nee, hij heette Smit, meen ik) langs en geeft Anton in het voorbijgaan een harde draai om zijn hersens. (Ik herinner me niets van dit voorval - fantasie!! -) Maar Smit was een student, wat ouderejaars in de scheikunde (?) en aan het ‘portret’ - wèl gechargeerd! - hoger op de pagina herken ik hem enigszins in mijn herinnering. Dat zelfde geldt voor ‘Grolle’ (Ben Grolleman, jurist, gelijk met mij aangekomen). Hij komt ook op andere plaatsen voor en lijkt uiterlijk, maar ook weer gechargeerd, op zijn voorbeeld. In ‘Essays in Duodecimo’ kunt u mij dan nog vinden als de ‘tweede’ Sinterklaas die Vestdijk ten tonele voert om ‘de zin van het komische’ te demonstreren. (p. 121, 122, 124, 125). Zoals Vestdijk het vertelt, herinner ik me het precies! Als op de geluidsband vastgelegd! Wat een geheugen. (Alleen was er geen deur die de kroeg afsloot van de trap, het waren gordijnen). Maar ‘de kreet van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woede’ en het ‘dreigen met de staf’ - toen ik dit las, herinnerde ik me het weer precies. Diezelfde herkenning beleefde ik als ik me de colleges van Prof. Holleman voor de geest haal. En dan zie ik opeens die eerwaardige amanuensis, die eigenlijk misschien wel professor zou kunnen zijn, die door ‘Holraadt’ het ‘Boek’ laat voorlezen. Ik dacht zeker dat hij, die amanuensis dan, Koolemans Beijnen heette - hoe komt Vestdijk anders aan ‘van Hooft Beijen’? dat lijkt niets op Korthals. Maar het tafreel zie ik nog voor me. Als ik dan maar bij mijn eigen persoon mag blijven: Voor me liggen twee Vestdijk-curiosa: ten eerste: een visitekaartje, geadresseerd aan Mejuffrouw T. Manger en de Wel. Ed. Geb. Heer C. Berntrop, Nic. Maesstraat 45, Stad, met op het kaartje: Simon Vestdijk Jr., med. stud., gestuurd ter gelegenheid van mijn verloving met Tini Manger (in 1920). (De familie Manger was in USA ruim vertegenwoordigd. Mijn latere zwager, de theoloog komt onder andere naam ook zeer herkenbaar in ‘De Vrije Vogel en zijn Kooien’ op p. 228, te voorschijn). Dit felicitatiekaartje krijgt enig relief als we in ‘De vrije Vogel en zijn Kooien’ op p. 237 Vestdijk door Kloppenburg horen zeggen: ‘Verloofd, dat is de volkskanker, maar dat zul je nog wel leren; Holtrop, die is ook verloofd, twee apies op een stokkie, aai ik jou, dan aai ik je weer...’. Het kaartje is een duidelijk vriendelijk bedoelde reactie van Vestdijk, die misschien zelf niet zo positief stond tegenover verloofd zijn - of geldt dit alleen voor Kloppenburg? ten tweede: Bij zijn zestigste verjaardag feliciteerde ik Vestdijk schriftelijk en herinnerde ik hem aan onze laatste ontmoeting vroeg in de jaren '30, in de Scheveningse tram in den Haag. Ik was in USA-almanak 1919 en ook in latere jaargangen zeer getroffen door de bijdragen van Vestdijk - o.a. door de geciteerde ‘Gestileerde Waarnemingen’, waarvan ik gezegd zou hebben dat ik ze grappig vond. Nee, ik vond ze echt mooi! Ze verrieden m.i. toch duidelijk een literair vermogen ver boven het gemiddelde. Maar ik had verder niets van Vestdijk kunnen lezen omdat hij pas na onze ontmoeting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de tram, aangemoedigd door Du Perron, in tijdschriften zou gaan publiceren. En ik vroeg toen in dit tram aan Vestdijk: ‘Schrijf je nog wel eens wat?’ (!). Ik schreef toen in die felicitatie: ‘Toen zal de literatuurgeschiedenis wel een binnenpretje hebben gehad’. Ik schrijf nu even de briefkaart over, waarin Vestdijk voor de felicitatie bedankte: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doorn, 28-10-'58.Waarde Berntrop,
Ik vind het aardig van je, dat je me op mijn verjaardag schreef, te meer omdat jij de enige comparant was uit de USA tijd. Wat is dat lang geleden! En zelfs onze Scheveningse ontmoeting is lang geleden. Maak je het goed? In mijn studentenroman ‘De Beker van de Min’ treedt je nog weer op, maar ik hoef je daarover mijn verontschuldigingen niet aan te bieden, want je bent een der weinigen, die er ongehavend afkomen. Met hartelijke groeten je Vestdijk
Terug naar uw artikel. Niet ik sprak Vestdijk zo zeer tegen, dat deed Schultsz (‘Schmitz’) wèl, omdat hij het niet eens was met Vestdijks grote bewondering voor Mahler. Ik heb nl. aan Dr. Schultsz voor enige jaren nog eens gevraagd of hij Vestdijk als student niet een beetje saai vond? Dat kwam volgens Dr. Sch. door zijn geremdheid. ‘Als je hem flink tegensprak, kon hij goed los komen, omdat hij dan zijn geremdheid doorbrak’. De steeds weer optredende depressies, die in de AW-romans niet worden beschreven, hadden in lichtere stadia invloed (m.i.). Ook Mevr. Krone- van Herwaarden, die Vestdijk verving als questrix in de senaat (waarin ik assessor I en Prakken abactis; Grendel (rector) zal ik, hoop ik binnenkort spreken en hem ook nog eens vragen naar herinneringen. Dit is inmiddels gebeurd. Hoe vond je Vestdijk? ‘Een sombere man’ aldus Grendel.) Vertelde me enkele jaren geleden dat Vestdijk soms heel origineel uit de hoek kon komen, maar dat ze hem niet bepaald sympatiek vond omdat hij eigenlijk met niemand van de medestudenten echt hartelijke vriendschap had. Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wilde wel m.i., maar kon toch, door opkomende of afbuiende depressie verhinderd (?), moeilijk een hartelijk contact krijgen, is mijn indruk. Ik vroeg haar verder: Had jij nu gedacht indertijd, dat Vestdijk zo ontzettend knap was?’ en zij antwoordde: ‘Nee, dat had ik echt ook niet gedacht’. Om Vestdijk te benaderen moet je hem lezen m.i. Bij de uitgave van de ‘Verzamelde Gedichten’ van Vestdijk heb ik Martin Hartkamp nog kunnen wijzen op ‘Marche Funèbre’ (USA almanak 1920) ondertekend met Katalysator. (Vestdijk gebruikte overigens in die eerste USA almanak jaargangen waaraan hij bijdroeg bijna nooit pseudoniemen, meestal ondertekende hij S.V.) dat dan ook op p. 325 in de Verzamelde Gedichten is opgenomen. (Hij heeft later nóg eens een komische Marche Funèbre gepubliceerd.) Ik heb het nu wat te warm gekregen om verder te schrijven. Toch zijn er nog wel opmerkingen én aanvullingen te maken! Vooral wat sommige portretten van professoren (Ruitinga, Van Rijnberk), studenten (o.a. A.S. de Leeuw), die m.i. géén goed beeld van de waarde van deze bijzondere personen geven. Ik hoop u t.z.t. nader te schrijven en blijf intussen, met vriendelijke groet, gaarne uw
Berntrop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam, 14 juni 1977Zeer geachte Heer Visser,
Mag ik nog enige kanttekeningen plaatsen? In ‘De Rimpels van Esther Ornstein’ op p. 238: ‘Op de drempel trof hij Ton van der Manden (= Wim Manger) aan, de spraakzame theoloog etc. -’. En dan op p. 240: ‘Vooral het zwijgen van de theoloog was hoogst indrukwekkend, want daar werd tevens mee gedemonstreerd, dat hij daartoe in staat was’. Wim Manger, broer van mijn overleden vrouw leeft nog en hoewel emeritus, hij preekt nog vaak! Ik vind het portret zeer herkenbaar b.v. ook in wat volgt: ‘Terwijl Ton van der Manden naast hem, de borst vooruit, een mefistolistische grijns om de dunne lippen, heel veel woorden in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich onderdrukte’. Ik ben daar niet bij geweest, maar ik zie het wel voor me! Op p. 243: ‘Ton van der Manden, die aan het andere tafeltje had zitten praten, zweeg enige tellen -’. Wim Manger beschikte (en beschikt nog!) over een onstuitbare flux de parole! - Ergens in de Anton Wachter romans heb ik gelezen dat Ton van der Manden een vloek uitte (ik kan de passage, hoewel ik ijverig zocht, niet terug vinden - Kunt u het misschien? - (p. 229 en 230 van De vrije Vogel en zijn Kooien, JV). Dat gaf me even een schokje, want Wim Manger zou dat nooit hebben gedaan. (die zei dan: ‘gunst’). Betreffende ‘Alex Polak’ (A.S. de Leeuw): Uiterlijk is er in de wijze van optreden èn van debatteren een betreffende gelijkenis. Maar de Leeuw was in wezen een hartelijk, vriendelijk zelfs gevoelig mens. Hoewel ik zijn politieke inzichten niet deelde, vond ik het altijd prettig hem te ontmoeten. Hij was hyper intelligent, zeer belezen, snel van begrip en met zijn scherpe reacties soms zéér doeltreffend. Maar daarachter huisde een heel menselijke zelfs behulpzame persoonlijkheid. Ik (en vele anderen) mochten hem graag! En ook zijn familie: drie broers en een zuster. De passage waar Vestdijk deze familie als een soort apenoptocht in de pauze van het Concertgebouw laat voorbij drentelen is beneden peil! Stuitend! Vestdijk heeft hiermee velen ernstig gegriefd. (Alex' jongste broer Karel was nog USA-senator in 1927/1928 en 1928/1929. Diens portret staat in de senaatfoto's in '40 jaar USA', tweede van rechts. Hij geleek heel weinig op Alex. Dus Vestdijk fantaseert hier een gelijkenis van uiterlijk die er niet was, of overdrijft heel sterk). Naar ik meen is Alex de Leeuw door de Duitsers in of bij de Universiteitsbibliotheek gearresteerd. Ik heb nooit gehoord dat hij zichzelf zou hebben gemeld. Ik gedenk hem als een heel begaafd en sympathiek mens. ‘Ornstein’ is zeker niet Branbergen, die niet joods was, geen zuster had en niet hinkte. De enige overeenkomst is het specialisme oogheelkunde. M.i. heeft Vestdijk deze figuur (Ornstein) gefantaseerd, (o.a.?) omdat hij de oorsprong van zijn vrouwelijke figuren (i.c. Esther) niet wilde prijsgeven. Een goed portretje van iemand die niet bij name wordt genoemd, maar waarin Maarten P. Vrij uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stekend wordt getypeerd leest men op p. 16 en 17 van ‘De Beker van de Min’: een der alleroudsten, een hoogst degelijke beroemdheid in de vereniging, mede oprichter ervan, idealistisch spreker bij feestelijke gelegenheden, hoogleraar (en raadsheer in de Hoge Raad der Nederlanden, B) in de dop, jurist ook alweer, een kleine, correcte man met het iets te grote hoofd in de nek, die nu te kennen gaf Sajet wel degelijk te willen aanhoren, want dat dat juist heel aardig was, heel bijzonder, weereens iets anders, heel aardig etc.’. Het is een uitstekende typering van het uiterlijk en de wijze van spreken! En dat de lezer over het ‘innerlijk’ van deze persoon niets aan de weet komt, mag in een zo korte (maar rake!) typering niet als een tekort gelden. Merkwaardig vind ik dat Slauerhoff (medicus, een jaar eerder dan Vestdijk aangekomen) nergens in de A.W. romans is te herkennen. Heel schimmig als Siebe van Schagen? (Van Schagen, de dichter later ook graficus, was juist afgestudeerd als jurist toen Slauerhoff (en ik) aankwamen, maar in de USA almanak 1917 staan verscheidene bijdragen van van Schagen, onder pseudoniem en die almanak zal Vestdijk wel hebben gekend en later zeker meer werk van hem). Slauerhoff was toch een heel merkwaardige persoonlijkheid en men mist hem echt in de ‘portrettengalerij’! Hoe zou ‘Slau’ vertellen over prof. ‘Lisser’ en die laten roepen: ‘Moet ik dit college sluiten!’? Dat vertelt Anton toch zelf! Slauerhoff zat niet tegelijk met Vestdijk bij Prof. Sissingh in de collegebanken, omdat hij (Sl.) een jaar eerder was aangekomen en de propadeutische studie al achter de rug had. Met de almanakredactie 1919 hadden we niet zo makkelijk contact met Vestdijk, die in 1919/1920 ook in de senaat werd gekozen, maar aftrad wegens depressie. Over depressies komt in de AW-romans niets ter sprake. Nog enkele opmerkingen betreffende de professoren: Prof. ‘De Jong’ (de patholoog anatoom de Vries): goed getypeerd! ‘Een wolf in schaapskleren’ moge Anton was overdreven lijken, daar zat toch wel wat in. Op míjn doctoraalexamen ging alles zo vriendelijk genoegelijk, totdat ik opeens moest denken: ‘nou niets meer zeggen, anders heb ik maanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prof. ‘Glastra’ (de internist Ruitinga) wordt ook weer duidelijk zichtbaar èn hoorbaar. Maar het wezen en het waardevolle van deze humane persoonlijkheid wordt niet onderkend. Dat sociale omstandigheden en psychische instelling factoren van belang zijn in de geneeskunst wordt tegenwoordig als ‘iets nieuws’ onderwezen, maar Ruitinga integreerde dit in zijn wijze van omgaan met de patiënten. Tegen een patiënt in ziekenhuiskleding, die op college werd ‘gedemonstreerd’ zei hij b.v.: ‘En conducteur, vertelt u ereis etc.’. Dan wist de patiënt en wisten wij dat de professor wist wat hij voor functie had - en dat geeft vertrouwen. En wij leerden zo, dat het nuttig kan zijn om te weten wat het werk was dat de patiënt in zijn gezonde dagen deed. Bepaalde beroepen predisponeren voor bepaalde ziektes! Inlevend in de onaangename sensatie die lawaai voor zieken kan hebben zei hij doelend op een co-assistent, die op zijn tenen over de zaal liep: ‘Dat is ook al wat waard, ziet u, als iemand zo zacht over de ziekenzaal loopt!’ Dat men uit de literatuur ook iets kan leren over mensen bleek uit zijn gezegde: ‘U moet niet alleen altijd maar geneeskunde doen, u moet ook eens wat lezen: Guy de Maupassant is zo goed!’ Geen slechte keuze! A.s. artsen kunnen minder goede docenten in psychologie en sociologie ontmoeten dan de Maupassant. Maar van hetgeen de docent Ruitinga zo uniek maakte vindt noch bij Anton Wachter en naar ik dacht ook niet bij Vestdijk enige weerklank. Het blijft bij een wel goedgelijkende uiterlijke typering; maar het wezen van de persoon, de ziel s.v.v. blijft ‘terra incognita’. Bij de typering van het uiterlijk aspect is ook wel eens een woord dat niet klopt b.v. ‘sjofel’, dat trouwens door de verdere typering: ‘het type van de beschaafde Indische resident’ ook direct wordt tegengesproken. Prof. Ruitinga vond, dat een dokter wel enige aandacht aan zijn kleding moest besteden. Daar hebben de patiënten recht op! Van een bekwaam Amsterdams arts zei hij: ‘Dat is een goeie dokter, maar mevrouw mag wel wat meer op zijn kleren letten’. Prof. Bolk was niet zozeer een stoeltjes omtrappende ‘bullebak’ als wel een ‘paus’ van de anatomie, gekenmerkt door een plechtstatig optreden en zich uiterlijk onderscheidend van alle andere medici, die lange witte jassen droegen, door een kort wit jasje, ook droeg hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een lavalière-das, en een fraaie hangsnor. Wirtz, de cadaverknecht bespeelde de grote trom in een amateur muziek (accordeon) gezelschap. Prof. Bolk was beschermheer van die club en bij een patiënt zag ik prof. Bolk en Wirtz weer terug op een foto, die bij die patiënt, lid van dit muziekgezelschap, aan de muur hing. Prof Bolk - dacht ik - werd geopereerd wegens een sarcoom van een been (amputatie). Of hij tevens coronair sklerose had is me niet bekend. De indruk die Prof. ‘Reinders’ op de lezer maakt is toch wel minder dan die men van degene kreeg die er model voor stond. (Prof) Prakken en ik waren tegelijk student-assistent bij Prof. van Rijnberk en ik nog na mijn artsexamen enige maanden tweede assistent. Wij hebben aan deze periode altijd een bijzondere herinnering gehouden door deze figuur met een uitzonderlijk ruime belangstelling b.v. ook in z.g. ‘occulte verschijnselen’, kunst, geschiedenis van de geneeskunst en alle oude afbeeldingen die daar bij te pas kwamen. Hij dacht na over het inrichten van het onderwijs aan a.s. artsen. Hij had door zijn Italiaanse middelbare en universitaire opleiding de Latijnse helderheid meegekregen en zei dan b.v.: ‘Wie helder denkt kan helder schrijven’. Dat er in zijn wetenschappelijk werk een (physiologische) parallel met dat van de grote anatoom Bolk bestond, b.v. de segmentaire innervatie (aangetoond bij vissen door van Rijnberk) en bij zijn onderzoekingen over de functie van de ‘kleine hersenen’ schijnt Anton W. en ‘vrees’ ik Vestdijk niet erg te hebben geïnteresseerd. Ook met de medische studie had Vestdijk, dacht ik geen levend contact. Intussen geeft dit mede wel een aspect van vervreemding dat veel werk van Vestdijk kenmerkt en een zekere literaire waarde vertegenwoordigt zoals die in door Vestdijk zeer bewonderde romans van Kafka op veel genialer en indringender wijze wordt gesuggereerd. En als men bedenkt dat Vestdijk de Wachterromans schreef met enigszins als voorbeeld de ‘Recherche’ van Proust, dan zijn de portretten die Vestdijk geeft toch wel ‘sjofel’ te noemen. Als men b.v. aan dat van de internist Prof. Cottard denkt bij Proust! Maar nu verval ik in persoonlijke subjectieve beschouwingen en dat is niet mijn bedoeling. Ik hoop, dat u van deze kanttekeningen iets zult kunnen gebruiken. Er zouden er zeker nog andere zijn te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsen. Mocht me iets treffends invallen of van anderen iets horen waarvan ik meen dat ze u zullen interesseren, dan hoop ik die eventueel u nog eens ter kennis te kunnen brengen.
Met vriendelijke groet, Berntrop Jr. |
|