Vestdijkkroniek. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
B. Verwey | Droom en werkelijkheid‘Toch 't meeste vergeten uit die tijd, mijn gedachten, liefhebberijen, vrienden... Maar niet, hoe ik ononderbroken nagereden werd, achter m'n vodden gezeten, verdomme’, verzucht in Meneer Visser's Hellevaart Meneer Visser in gedachten verzonken op de plee (blz. 25, 4e druk). En even later: ‘Nee, ik weet niets, niets. M'n jeugd: niets anders dan die dikke, blauwe bast met gouden knopen en witte snorren erboven: daarachter gaat alles schuil’ (blz. 27). Vestdijk heeft dit boek geschreven om ons in adembenemende dromen iets van de innerlijke wereld van Meneer Visser te leren kennen. Daarbij draagt hij (V.) een overstelpende hoeveelheid beelden en gedachten aan, korte flitsen en langere overpeinzingen. Is er een roman bekend waarin Vestdijk dit onbedoeld doet? Is niet altijd de diepere zin erin te vinden? Of beter: is niet steeds weer - na gedegen speurwerk - ieder onderdeel te passen als belangrijk en soms onmisbaar in het geheel. V. doet het zelf al voor ons, maar wij moeten het weten te herkennen. Dikwijls is er aldus sprake van een ingewikkelde constructie die best eens als langdradig en ergerlijk gefaseerd overkomt, maar uiteindelijk aan de totaliteit van het verhaal dienstbaar is en zo veel goedmaakt. Bij V. kom je niet snel bedrogen uit, hij stelt je soms voor een opgave, maar stelt niet teleur. Het doet denken aan een uitspraak over de Matthäus Passion waar iemand eens over opmerkte: het is mooi, maar lang, waarop een ander antwoordde: nee: mooi èn lang. In Meneer Visser's Hellevaart intrigeren ons de dromen. Mw. L.G. Abell-van Soest heeft een poging gewaagd tot uitleg van deze dromenGa naar eindnoot1.). Na haar zeer leesbare artikel over Sint SebastiaanGa naar eindnoot2.) kennen we haar methode. Mw. Abell is misschien niet de enige die het werk van V. probeert te doorgronden met een instrumentarium dat in dat werk zelf te vinden is, maar zij is daar inmiddels zo in bedreven dat het respect en bewondering afdwingt. Zij gebruikt Het Wezen van de Angst om het werk van V. beter te begrijpen in het algemeen gezegd. In het bijzonder is Het Wezen van de Angst voor haar een leidraad voor interpretatie van het oeuvre. Overigens hoeft dat niet - interpretatie en uitleg. Niet | |
[pagina 46]
| |
iedere lezer zal er behoefte aan hebben. Voor degenen die er wel behoefte aan hebben - onder wie ik mezelf schaar - is dit natuurlijk een heel zuivere methode. Waar elders is het mogelijk het werk van een schrijver zelf te gebruiken voor een beter begrip van de diepere zin ervan of voor een mogelijke zin zonder meer. Nu is het WvdA niet het enige dat te gebruiken is; ook De Toekomst der Religie en verschillende essays komen in aanmerking. Wat dit artikel betreft: het wil een reaktie en mogelijk een aanvulling zijn op dat van Mw. Abell. Daarbij is garantie voor het gebruiken van de ‘zuivere methode’ niet te geven. Nee, veeleer is het beter tevoren vast te stellen dat deze methode niet gevolgd zal worden, maar slechts een benadering daarvan. De invalshoek is een psychologische, waarbij het uitzicht (of inzicht) zich niet gebonden wil zien aan bepaalde grenzen. Wel speelt zich hetgeen bezien wordt af op het vlak van Het Wezen van de Angst en als zodanig is ook de horizon hiervan dichtbij gebleven. In dit verband is het mogelijk een commentaar te geven op de polemische zinsneden van de heer Vriesman, eerder in de Kroniek verschenenGa naar eindnoot3.). Terecht stelt hij dat sommige kroniekschrijvers proberen Vestdijk voor hun karretje te spannen, als het ware. Dan is Vestdijk een typische Jungadept, dan weer een trouw volgeling van FreudGa naar eindnoot4.). Nadere uitleg lijkt geboden. De grootheid van Vestdijk schuilt niet in zijn navolging maar in de mimicry. Hij weet de kleur aan te nemen van een bepaalde omgeving. Dat kleur aannemen, het juist begrijpen en toepassen van een bepaalde filosofische of psychologische theorie stelt menig lezer voor grote problemen. Want de teleurstelling is groot wanneer blijkt dat V. inmiddels weer een andere kleur heeft aangenomen, juist op het moment waarop de lezer zich ook bepaalde gedachten heeft eigen gemaakt. Zo blijft V. ons voor en laat zien waartoe een idee of gedachte ons kàn leiden nml. verder dan we tevoren dachten. Nu is dit niet steeds en onder alle omstandigheden waar, maar het is wel als een bepaald streven in het werk waar te nemen. Zo zijn er in het werk van V. vele sporen te vinden van andere denkers (en romanciers). Voorzichtigheid blijft geboden die bepaalde stromingen eruit te vissen waarvan beweerd wordt dat ze V. beïnvloed hebben en ze vervolgens tot dé waarheid of dé | |
[pagina 47]
| |
denktrant van V. te verheffen. Dan heeft Mw. Abell inderdaad een uiterst zuivere methode gevonden. Zij gebruikt alleen V. zelf. Maar ook hier is voorzichtigheid geboden, want V. blijft ons immers te dikwijls een stap voor dan dat we dé lijn of dé gedachte zomaar kunnen gebruiken. Dikwijls gebruikt V. de tegenstelling om aan te duiden dat er over bepaalde zaken ook meer gedachten mogelijk zijn. In de nuancering ligt een duizelingwekkende kracht, vooral waar die in de totaliteit wordt opgenomen. Het is kenmerkend voor V. lijkt het. De kritiek van de heer Vriesman dat sommige auteurs V. teveel opeisen is juist. Anderzijds blijven er sporen in het werk te vinden die juist vragen om juiste aanduiding en annotatie. Wanneer dit zorgvuldig gebeurt, kan het leiden tot beter begrip van V. In het navolgende zal deze zorgvuldigheid worden betracht. De pluriformiteit is het wezen van Vestdijk's werk; wij kunnen hem op zijn best navolgen, benaderen. Pluriformiteit zal dan ook het streven van de Vestdenkkring zijn.
Na lezing van de analyse van Mw. Abell zette zich een vraag vast. En om in de denktrant van V. te blijven, het was een ‘wezenlijke vraag’, nl.: wat is het wezen van de angst van Meneer Visser? Want zodra Mw. Abell het gedrag van Willem Visser als anti-angst heeft geduid, vragen we naar het angstobjekt. Deze vraag lijkt niet voldoende beantwoord door Mw. Abell. Zij heeft een indrukwekkend begin gemaakt met de analyse van de anti-angst en het angstobjekt. In de dromen komt de kolonel Oom Richard als het angstobjekt naar voren. Dankzij deze analyse is er toch ook een nog nadere analyse mogelijk die hieronder uiteengezet zal worden. Het Wezen van de Angst levert ons een rijk arsenaal aan ideeën en hypothesen over de angst. Vestdijk heeft naast literaire en filosofische bronnen vooral geput uit de bronnen van de psychoanalyse. Het behoeft geen uitvoerige uitleg, want het is bekend dat in een van Freuds beroemdste essays: ‘Hemmung, Symptom und Angst’ tevens met het wezen van de angst geworsteld wordt. [En zeker: geworsteld heeft Freud met zijn concepties over het ontstaan van de angst. Neigde hij eerst naar de opvatting dat angst ontstond als gevolg van repressie, later pleitte hij ervoor dat | |
[pagina 48]
| |
repressie juist het gevolg van angst was.] Opvallend is dat Freud in het bovengenoemde essay een hoofdstuk laat beginnen met: ‘Es ist Zeit, sich zu besinnen. Wir suchen offenbar nach einer Einsicht, die uns das Wesen der Angst erschliesst, nach einem Entweder-Oder, das die Wahrheit über sie vom Irrtum scheidet’. In dit hoofdstuk bespreekt Freud de verschillende angsten die het kind in zijn ontwikkeling moet ontberen. Waarom hierop wordt ingegaan zal duidelijk worden wanneer men weet dat V. dit belangwekkend essay behandelt in Het Wezen van de Angst. ‘Het is een der grootste verdiensten van Freud de gewetensangst haar rechtmatige plaats naast de gevolgen der sexuele verdringing te hebben toegewezen’, merkt V. OpGa naar eindnoot6.). Onder ‘Het Ueber-Ich’ besteedt hij vervolgens uitvoerig aandacht aan de uiteenzettingen van Freud en zijn volgelingen over de ervaring van het geweten en de gewetensangst (waarbij de introjectie van het angstobjekt een rol speelt) en het is niet overdreven te stellen dat hij deze ideeën vrijwel onveranderd overneemt. Het is deze gewetensangst die een grote rol speelt in Meneer Visser's Hellevaart. Maar voor we tot Vissers persoonlijkheid komen eerst nog een belangrijk intermezzo. Dit betreft nogmaals het ontstaan van de angst. We hoeven ons niet te verdrinken in het werk van Vestdijk of Freud. Het gaat maar om één wezenlijk aspekt. Dat is het feit dat angst kan ontstaan door fantasie. Freud stelde zijn theorieën over de ontwikkeling van de persoonlijkheid op aan de hand van analyses van volwassenen. Er drong zich een dilemma op: was het allemaal wel waar wat de geanalyseerden hem vertelden. Na een lange aarzeling kwam Freud tot de konklusie dat óók de fantasie een grote maar in feite even wezenlijke rol speelt bij het ontstaan van angst. V. heeft dit belangrijke dilemma bij Freud gesignaleerd en zegt er dit van: ‘Overigens heeft ook Freud in de Vorlesungen van 1917 erop gewezen dat het castratiedreigement zelden in feite wordt geuit en in talrijke gevallen gefantaseerd wordt of afgeleid uit bepaalde indrukken of gebeurtenissen (dus gedeeltelijk gefantaseerd)Ga naar eindnoot7.). Hier zien we dus een gefantaseerd angstobject of een fantasie over een angstobjekt. De praktijk van de kinderanalyse heeft dit inmiddels voldoende aangetoond. En we vinden het terug in de | |
[pagina 49]
| |
analyses van kinderen die een of beide ouders hebben verlorenGa naar eindnoot8.). Iedere scheiding van ouder en kind brengt meer of minder angst teweeg bij het kind. Oorspronkelijk is dat angst als gevolg van de onzekerheid (jonge kinderen) het eigen lijf te kunnen behouden. Later wordt dit een ingewikkeld complex van deze weer oplevende oorspronkelijke scheidingsangst vermengd met de angst die berust op schuldgevoelens. Deze schuldgevoelens zijn gevolg van de fantasie van kinderen. Ten opzichte van hun ouders koesteren kinderen niet alleen positieve gevoelens (en gedachten). Ook negatieve (of deze werkelijk het karakter van doodswensen hebben kan hier buiten beschouwing worden gelaten). Het verlies van een ouder heeft dikwijls (en dit is beslist voorzichtig uitgedrukt) heftige schuldgevoelens tot gevolg. Schuldgevoel over de negatieve fantasieën, zelfverwijt. Een schuldig geweten is een zware last, in zoverre is er dan sprake van gewetensangstGa naar eindnoot9.). Dat dit alles onbewuste mechanismen zijn, behoeft waarschijnlijk geen betoog. De kenners van Meneer Visser's Hellevaart zullen inmiddels de parallel gezien hebben. Willem Visser was ‘gezegend’ met een afstandelijke moeder en een mogelijk tyrannieke vader die zich van kant maakte toen Willem 10 jaar was. Alsof dit al niet erg genoeg was werd Willem uit huis gedaan en kwam zo bij oom Richard (broer van zijn moeder). Zijn moeder werd later bijna onder curatele gesteld. Het contact met haar was zeer afstandelijk, tenminste, meneer Visser herinnert zich haar zo. Het gaat erom dat we als vaststaand feit kunnen aannemen dat Meneer Visser op zijn tiende jaar zijn beide ouders verloor, nadat zijn vader zich vergiftigd had. Het is niet de bedoeling een zeer diepgaande analyse van de verhouding van Meneer Visser t.o.v. zijn beide ouders te maken. De gegevens daarvoor ontbreken. We kunnen volstaan met te wijzen op de consequenties van de dood van zijn vader: hij werd uit huis gedaan, zijn moeder vervreemdde van hem. Hij werd als het ware beschuldigd en bestraft (de andere kinderen, zijn twee broers, bleven thuis). Niet alleen de fantasie speelde hier een rol, de realiteit kwam deze fantasie zeer na. De negatieve fantasieën, aanwezig bij ieder kind, werden nog eens versterkt en aangewakkerd. Er ontstond een heftig schuldgevoel en een forse gewetensangst.Ga naar eindnoot10.) | |
[pagina 50]
| |
Op deze wankele structuur kon een relatie met Oom Richard niets bouwen. Maar dat is niet het enige. In werkelijkheid zal deze man zeker een angstobjekt zijn geweest. Zo wordt dan de tienjarige Willem Visser van alle kanten bedreigd: door zijn geweten (ontstaan uit fantasie en een stukje werkelijkheid) en door zijn oom. Er ontstaat extreme angst. Een heftige anti-angst is het gevolg. Een tweeledige reactie: teruggetrokken gedrag en agressie. Vlucht en agressie. De agressieve bejegeningen aan het adres van zijn vrouw worden in zijn huwelijk duidelijk (sexuele onthouding, geen kinderen willen, pesterijen). Zijn vrouw staat - zoals terecht door Mw. Abell opgemerkt - voor dé vrouw. We mogen dit misschien duiden als de agressie t.o.v. zijn moeder. Het teruggetrokken bestaan en de tyrannieke uitingen zijn overigens ook nog eens een identificatie met zijn gehate oom. Maar dat terzijdeGa naar eindnoot11.). Achter het angstobjekt Oom Richard gaat de werkelijke angst schuil. De wereld heeft Meneer Visser onrecht aangedaan, maar hij beschuldigt uiteindelijk zichzelf, en hij straft zichzelf ook door zich te gedragen als een afstotend mens, hij is geïsoleerd - ondanks de ongeloofwaardige successen aan de borreltafel -, een eenzame man. Hij draagt een schuld mee, een schuld die ontstond uit de kinderlijke fantasie als reaktie op een ernstig verlies en gepaard gaande met indringende angst. Meneer Visser is een levenslang gestrafte. Eindigt het boek daarom met het vervolg van de straf? De wekker! De sulfonatabletten! En niet met de bevrijding, die de catharsis in de droom misschien had kunnen bewerkstelligen. Door de droom hebben we de werkelijkheid van Meneer Visser voor een deel leren kennen. Maar deze werkelijkheid - zijn verleden - maakt een droomachtige indruk. Geen wonder als we bedenken dat de fantasie voor een deel de werkelijke schuld heeft: ‘U was haar liefste zoon, de liefste broeder onder de drie gelijke, maar er is wat met u misgelopen in 't begin al: een prins bent u nooit geworden, niet eens een mens eigenlijk’. (blz. 215) Bij het lezen van deze zin komt op of we eigenlijk wel een antwoord op de vraag naar het oorspronkelijk angstobjekt gegeven hebben. Misschien niet, misschien ligt er onder de gewetensangst nòg een nader te analyseren objekt, maar dan zou er een volgende droom | |
[pagina 51]
| |
moeten zijn. Is die er? In de laatste zinnen staat: ‘Hij zwom de veranderingen tegemoet’. (blz. 218) Dus toch een hoopvol einde?Ga naar eindnoot5. |
|