die duidelijk maakt in welke opzichten de historische roman altijd tekort zal moeten schieten. De historische roman lijdt per definitie aan een tekort én aan een teveel. Een teveel, nl. aan beschrijving, men moet immers een bepaald tijdperk oproepen. Een aantal zaken kunnen niet bekend verondersteld worden. Een tekort, nl. aan inlevingsvermogen in de personen, figuren uit een ander tijdperk, toen men niet alleen anders gekleed was, maar ook anders dacht en leefde.
Voor Vestdijk, stelt Kooy, is de revocatie van het verleden een terug naar hoe het geweest is, niet een terug naar hoe hij denkt dat het misschien had kunnen zijn. Ik denk dat dit niet geheel juist gezien is van Kooy, omdat men tenminste aan kan tonen dat in De nadagen van Pilatus een beeld wordt opgeroepen van hoe Vestdijk dacht dat het had kunnen zijn. Eigenlijk zijn er twee soorten historische romans volgens de auteur van dit essay, de zogenaamde ‘synchronische’, een roman die eenvoudig in een als zodanig herkenbaar verleden speelt en die we zonder verdere introductie als zodanig krijgen voorgelegd, en de zogenaamde ‘diachronische’, een roman die er als roman geen twijfel over laat bestaan dat wat er gebeurt, gebeurd is, eens, vroeger (van dat laatste is Rumeiland een voorbeeld, van het eerste de Ierse romans De vijf roeiers, Ierse nachten). Via de opmerking dat de laatste roman een ik-roman is, komt Kooy op zijn volgende onderwerp, het verschil tussen een ikroman en een niet-ikroman m.b.t. historische romans.
In een aantal romans, Rumeiland, De leeuw en zijn huid, De held van Temesa, wekt Vestdijk de suggestie dat het boek de vorm heeft van memoires, m.a.w. dat de gebeurtenissen genoteerd zijn door een tijdgenoot. Het schuiven van memoires, kronieken, dagboeken tussen het verleden en de lezer is één manier, waarop de afstand tussen heden en verleden overbrugd kan worden. Een andere manier is de keuze van de ik-vorm. Alvorens hier dieper op in te gaan stelt Kooy het probleem van de grammatische verleden tijd en komt tot de conclusie dat deze tijd zowel in historische als in contemporaine romans gehanteerd wordt. Door sommigen (o.a. Käte Hamburger in Die Logik der Dichtung) wordt deze tijd dan ook gezien als een aanduiding voor het fictieve karakter van de verhaalde