| |
| |
| |
De Jeugdpsychologische Roman en Vestdijk (3)
Dr. N. Beets | Annie Vermeer, Dirk Touraine en Jules Salomons
Vestdijk vraagt: wat doet een polemist? Hij schrijft: ‘Evenals de moralist zegt de polemist gewoonlijk niet wat de mensen moeten doen, hij zegt wat de mensen moeten laten. Hij zuivert’ (pag. VIII). De polemische essays, verzameld in Zuiverende kroniek, worden ingewijd met een allervriendelijkste polemiek contra Paul Rodenko, waarin echter wèl wordt betoogd dat Rodenko iets moeten laten: het einde van de psychologische roman aankondigen. Vestdijk zet een aantal dingen recht. Hij geeft toe dat een bepaalde vorm van psychologie - de rationalistische - zichzelf in de roman heeft overleefd. Hij komt tot verrassende uitspraken. De door hem zo bewonderde Marcel Proust hanteert een psychologie die men alleen maar achterlijk kan noemen en Sartre is in zekere zin nog achterlijker dan Proust. Het einde waarover Rodenko voorspellingen doet ‘is niet van vandaag of morgen, doch van eergisteren’.
Vestdijk heeft - zoals men kan weten - meerdere malen laten doorschemeren dat hij in psychologisch opzicht meer aan Proust te danken heeft dan aan Sigmund Freud. Hoe moet men dan zijn opmerkingen, dat Proust een verouderde psychologie hanteerde, opvatten? Proust leefde nog in de denkwereld van een analytische en rationalistische - voorrang verlenend aan het verstandelijke - psychologie. Ondertussen is het accent verschoven naar het irrationele. Vestdijk schrijft: ‘De mens is nu eenmaal in hoofdzaak een “irrationeel” wezen; bijgevolg is het alleen maar... rationeel hem ook als zodanig te behandelen’. En dat geldt zowel voor de psychologische wetenschap als voor de roman. We zullen Vestdijk nu terug moeten corrigeren: hij heeft uiteindelijk toch meer aan Freud te danken dan aan Proust, want Freud zou boven aangehaalde Vestdijk-zin zonder blikken of blozen hebben kunnen schrijven. Maar waarom zouden we Vestdijk niet toestaan wat we iedereen, inclusief ons zelf, ook toestaan? Dat is: Freud's invloed op ons denken verkleinen, verdringen en desnoods ontkennen?
Kortom: ‘de psychologie wordt alleen anders, zij evolueert, het zou
| |
| |
ook wel bedroevend zijn, indien zij dit niét deed’. Vestdijk wijst vervolgens op de gevaren van een ‘versnelde psychologie’ zoals die onder invloed van filmische kippendrift de romanschrijver kan treffen om op de onfilmische bestanddelen in de roman te kunnen wijzen: essayistische elementen, rustige verteltrant, stilistische doorwrochtheid, stijlschoonheid, diep borende dialoog, - weinig ‘handeing’. Dat zou dan in de verre toekomst tot het instrumentarium van een onfilmische-romancier-uit-noodzaak kunnen behoren. Bovendien ziet Vestdijk ook een plaats voor een ‘ethische psychologie’ in de roman of beter: ‘een psychologie over en ook dóór de zich om ethiek bekommerende mens’. Ethiek, expliciet of vermomd, neemt in een psychologische roman altijd een belangrijk aandeel.
Vestdijk neemt het in zijn essay over de psychologie in de roman vooral op voor wat hij verstaat onder de ‘verstehende’, onbevangen beschrijvende en intuïtief begrijpende psychologie. Die psychologie is phaenomenologisch georiënteerd. Hoe kunnen we dié oriëntering in zijn eerste romans aantonen? Mijn suggestie is: kijken hoe de bal in het veld gespeeld wordt, het oog op de bal houden. Niet wegdromen en naar de vogeltjes gaan zitten kijken! Doet men dat dan heeft men alleen een keeper een bal zien uittrappen - dan een hele tijd niets - en plotseling hoort men een enorm lawaai en ziet men een andere keeper ongetroost een bal uit het net halen. Daar tussenin dus: blanco. Welnu, zoiets doet Vestdijk niet. Hij blijft naar de bal kijken en ziet wat er in het veld gebeurt. Hij ziet alle jongens in het veld en laat als het ware ‘de bal het werk’ doen, van de een naar de ander vliegen of rollen, en ieder geeft er op zijn manier een trap tegen en dan is er tenslotte een doelpunt.
Dit vitaal aandoende beeld kunnen we op de toestand van schooljongens-verliefdheid overbrengen. We zien dan wel in dat er bij verliefdheid geen sprake is van een statische toestand, maar van iets dat opkomt, heen en weer gaat en na vele omzwervingen - als een bal in het veld - ergens uitkomt of ingaat. Deze beeldvorming - verbeelding - is zo helder als glas en zo duister als modder.
Want de bal der verliefdheid rolt van de keepende moeder ter ene zijde langs uiterst kronkelige wegen naar de keepende Ina Damman ter andere zijde. Het speelveld is daarbij bevolkt met meisjes en
| |
| |
jongens, allerlei lieden die wel en die niet kunnen trappen en die wel of geen richtingsgevoel hebben. Verliefd-worden is een irrationeel gedoe dat men met rationele middelen in een roman probeert te persen waarbij velerlei gedaante-wisselingen bij de hoofdpersonen optreden. Dat heeft Vestdijk laten zien in de geschiedenis van een vriendschap, de Surrogaten voor Murk Tuinstra. Men leest daarin hoe de jonge Anton lange aanlopen neemt en hevig heen en weer rent over het speelveld, van de een naar de ander, om tenslotte in het volgende boek bij Ina Damman uit te komen.
Het idee van de ‘vliegende kiep’ bleef daarbij nog lang in zwang. Aanvankelijk stormde Anton met zijn makkers op telkens andere keepertjes af en bevond iedereen zich in het veld. Hij recruteerde doelmannen en doelvrouwen uit het materiaal dat met hem over het speelveld dartelde. En U moogt het geloven of niet, maar hiermee hebben we veel beter in beeld gebracht wat een authentieke romanpsychologie van de kinderlijke ontwikkeling kan inhouden dan U in de wetenschappelijke, psychologische verhandelingen zult tegenkomen. Daarin zult U struikelen, niet over andermans benen, maar over abstractiteiten en getallen. Sommige vakpsychologen halen ongetwijfeld de neus op voor de psychologische inzichten en uitzichten, die niet uit een computer, maar zomaar uit het veld der observaties en menselijke ervaringen komen. Wilt U toch iets abstracts? We beogen met onze speelveld-beeldvorming het irrationele van de jeugdige verliefdheid rationeel onder contrôle te krijgen. Is dat geen mooie volzin?
| |
De voor-spelen van de Eerste Liefde
Vestdijk maakt duidelijk dat de eerste liefde in het jongensleven - en het meisjesleven - nooit een eerste liefde is. Aan Antons grote jeugdliefde gingen kinderspelen en voorbijgaande liefdes-bevliegingen vooraf. Al sinds zijn eerste schooljaar had zijn verliefdheid op Annie Vermeer een grillige baan doorlopen (250). We willen de bal volgen zoals Vestdijk die laat rollen, pikken hem op om hem door te spelen. Vestdijk ontneemt zelf Ina de unieke positie van de allereerste te zijn geweest.
Hoe schuift haar voorloopster zich binnen Antons gezichtsveld?
| |
| |
Verwarringen stichtend. ‘De gevoelens wisselden van smartelijk geluk tot een vriendelijke gewoonte, dan weer tot een half vijandige onverschilligheid’.
We lezen hoe Annie in de vacantie voor hem tot een mengpersoon vervaagt, met een vertrouwde helft, die aan tante Nelly kan doen denken en een andere kant, die van een sprookjesprinses. Na de vacantie schiet zij naar het midden terug ‘als een naar beide zijden te ver uitgerekt elastiek. Het begon dan met het plechtige gevoel ondanks alles tòch bij haar te horen, een angstvallige verering, waartoe de sfeer van stilte en dwang het hare bijdroeg. Ook nu was zij tegelijkertijd vertrouwd en dichtbij, èn onbereikbaar ver weg, maar ze was het nu zelf, die dit alles verenigde, het was haar bruin haar, de streep van haar profiel, haar bewegingen en, zelden, de klank van haar stem. Dat ze zo goed leerde, deed zijn ontzag nog stijgen. Zij was iets voor urenlange dromen, lang uitgespannen, in zichzelf vertakte en een beetje ijskoude dromen, - meer warmte en zucht tot daden kwam er pas in, zodra een rumoerig contact, waaraan ook anderen deel hadden, hem onthief van de taak de eerste stap te moeten doen’.
Het langzame en zorgvuldige lezen doet recht aan Vestdijk als psycholoog der kinderjaren. We merken op dat hij dicht bij het lichamelijk aanwezige kind blijft. Hij blijft concreet. Er komen geen abstracte formuleringen als eigrote hagelstenen uit de hemel vallen. Hij is een beschrijvend psycholoog, hij brengt onder woorden wat zich afspeelt in een innerlijke wereld en in de buitenwereld.
Verliefdzijn is een proces van verliefdworden. Daarom gaat aan het zijn een geweestzijn en weer worden vooraf. In dit proces-van-worden is opvallend dat het kind zich uiteengetrokken voelt, het wordt naar twee kanten toegetrokken, naar het vertrouwde - het tanteachtige - en naar het fantastische en sprookjes-achtige: de prinses. In de realiteit van schoolklas en speelplaats komt deze dubbelheid tot haar recht in die actuele gevoelsmengeling die we kennen als ambivalente gevoelstoestand. Vestdijk drukt dit trefzeker uit als een toestand van nabijheid van het verre en onbereikbare. Annie Vermeer vertegenwoordigt een geheimzinnige aanwezigheid en ze roept daarin een angstvallige verering wakker. Onwillekeurig zoeken we verbindingen met wat Rudolf Otto schreef over het Heilige.
| |
| |
Tegenover het heilige staat de mens met gemengde gevoelens van angst en verering (mysterium tremendum et fascinans).
Er is sprake van een plechtig gevoel, ontzag en angstvallige verering en ijskoude dromen. In die verering wordt de boot als het ware afgehouden, op afstand gehouden (verte). Hoe komt de warmte erin? Die verschijnt binnen het schoolkinderlijke krijgsgewoel, het rumoerige contact op het schoolplein, wanneer Anton ontheven wordt van een taak, het nemen van een initiatief als enkeling, een stap doet naar haar toe. Warmte en nabijheid. De dubbelzinnige verhouding tot Annie Vermeer tekent zich af binnen de beveiligende omgeving van het kindercollectief. Met alle anderen eromheen durft hij wel. Later, als Anton veertien is, heeft hij nog altijd een tussenpersoon nodig is om in contact te treden met Ina Damman: Piet Soer. Aanvankelijk had hij de steun nodig van een collectief.
| |
Maar voordat het zover is...
Annie Vermeer, Dirk Touraine en Jules Salomons bevinden zich met Anton in het voor-portaal der liefde. Dirk Touraine speelt in het oeuvre van Vestdijk een eigenaardige tussenrol. We zien hem het toneel betreden als rivaal-vriendje van Anton, dwarrelend om Annie Vermeer. Ze zijn samen verliefd op haar. Hij treedt uit de anonimiteit van de kindermenigte naar voren.
Wie en wat is Dirk Touraine? Hij is een meisjesgek en een half meisje. Anton ‘keek ontstemd, wanneer Dirk Touraine om de meisjes heenfladderde, de vrijmoedige Dirk Touraine, die niet alleen een meisjesgek wàs - en dat waren ze allemaal - maar die van oudsher zo genoemd werd’ (250). Maar hij is veel meer dan dat. Hij fascineert Anton. Hij is een ‘alomgestreelde page’ die bij voorbeeld ook de onderwijzeres ertoe kan brengen haar oog met welgevallen op hem te laten rusten. ‘Ja, men moest hem maar eens zien met zijn gemakkelijke manieren, zijn lang, bruin gezicht, dat overal bijhoorde, zijn lenige gestes van Westindisch Ganymedesje, waarmee hij rijke jongens uit hogere klassen, zonen van mensen die je groeten moest, het hof maakte’.
Hij is een naïef-schaamteloos jongetje. Hij kan Annie Vermeer zomaar, onder de les, op het haar zoenen en dan later gierend- | |
| |
lachend en gezwind naar huis huppelen. Anton staat daar machteloos tegenover. Hij is ook te ridderlijk om ‘de veel zwakkere Dirk, zelf een half meisje’ af te ranselen. Dirk leeft tot op zekere hoogte - net als een meisje - binnen de bescherming van de on-aanraakbaarheid van een meisje en van zijn ‘stand’. Er ontstaat bij Anton ‘een wordende sympathie, die met een zeker ontzag vermengd was, omdat Dirk Touraine zoveel geheime haat straffeloos vermocht te dragen. Zo werden al weer de grondslagen gelegd voor een nieuwe vriendschap, niet door een gevecht, maar door het uitblijven daarvan... Dirk Touraine verenigde de raadselachtige charme van de medeminnaar, dat clair-obscur der manlijke genegenheden, met die van de Lahringer ‘chic’, dat mysterieuze begrip, waar zijn vader zo op af kon geven; bovendien was hij het zoontje van de dokter, die meer was dan ‘chic’ alleen. Wanneer Anton hen beiden beloerde, mocht men zich afvragen wie de eerste prooi zou zijn: Annie of Dirk’ (253). Annie en Dirk, beiden een prooi. Beiden geheimzinnig en vol dubbelzinnigheid. Antons verliefdheid op Annie Vermeer wordt overigens door Dirks toedoen... gezelliger, zo voegt de auteur aan deze beschouwing over de kinderlijke verliefdheden toe.
In Dirk Touraine wordt Anton geconfronteerd met iets vlinderachtigs, breekbaars en de charme van het on-Hollandse, het Westindische. Met een kleine Ganymedes. Ganymedes was de schone Trojaanse jongeling die door de oppergod van de Olympus, Zeus-Jupiter, werd geschaakt en die zich nadien voortdurend als Schenker in de nabijheid van de godheid ophield. Waarom Rembrandt hem ooit als een forse baby schilderde, tijdens de ontvoering door de adelaar-Zeus, is een vraag die men alleen in opperste verbazing kan stellen. Hoe het ook zij, Dirk was geen baby. In Antons ogen vertegenwoordigt hij een hogere maatschappelijke klasse, een andere wereld. Daarmee een andere en zelfs uitheemse levensstijl en dan nog dat dubbelzinnige jongenstype dat meisjesachtige trekken vertoont. Hij roept ambivalente gevoelens wakker: haat en genegenheid. Anton is daar gevoelig voor.
Het onschuldig speels-erotische in deze nieuwe vriendschap vinden we geïllustreerd in het langgerekte afscheidsceremonieel: het laatste tikje. Heen en weer vliegen om elkaar het laatste aanrakinkje te
| |
| |
kunnen geven. Anton brengt Dirk daarmee vaak tot voor diens bruine huisdeur. Deze ‘eerste’ bruine vriend achter de bruinglimmende huisdeur werkt als een magneet op Anton. Dirk vergeet zijn afspraken en laat Anton dan wachten, die hem tenslotte gaat zoeken. Dan vindt hij ‘de kleine luchtgeest, op wie niemand kwaad zou kunnen worden, de speelse elf met een vlieger en een paar oudere jongens uit de bredere kringen om zich heen’. Maar als Anton dan naderde ‘was het of een strenge hand hem achteruittrok’ (266). Rondom het grazieuse bruine vriendje ligt een taboe-cordon, zo lijkt het.
Het huis waarin Dirk woont biedt Anton de gelegenheid om in een andere wereld rond te kijken. Het is een doktershuis vol geheimen. Vestdijk neemt de gelegenheid waar om Anton nu ook door de ogen van Dirks moeder te bekijken. Bovendien vertelt hij dat van alle vriend-surrogaten Dirk toch wel het meeste op Anton gesteld was. Dirk ziet in Anton nog altijd de geniale vechter, die hij allang niet meer is. Anton is voor mevrouw Touraine acceptabel omdat beide jongens, in hun schoolklas, tot zoiets als de hoofse stand behoren, afgemeten aan pianoles en dansles. Ze tolereert Anton als Dirks vriendje en ze vindt dat de boerse jongen aardig opknapt onder invloed van haar lievelingszoontje. En Dirk heeft ook baat bij deze nieuwe vriendschap. Ze weet dat hij in de grond een aansteller is en ze hoopt dat hij wat meer diepte zal opdoen onder invloed van de voor zijn leeftijd zo serieuze Anton. Anton is overigens ook een wat angstige en bleke lummel, die niet uit zijn woorden kan komen.
Hij contrasteert dus sterk met haar Dirk.
Als hij bij de Touraines thuis zijn kous weer eens heeft gescheurd, en Dirk hem heeft aangeraden hun linnenjuffrouw te vragen die te willen stoppen, steekt mevrouw Touraine daar een stokje voor. Hij krijgt nu van de moeder van zijn vriend te horen dat hij een achterbaks jongetje is, omdat hij niet eerlijk naar zijn moeder durft te gaan met het gat in zijn kous. Die klap komt stevig aan. Na alle hoogtepunten in de vriendschap - de piano-uitvoering in een volle zaal is daar het summum van - ebt de vriendschap weg. Nog twee jaren wordt zij slepende gehouden, met kortdurende opflikkeringen. Anton wordt in zijn relatie tot Dirk op onthullende wijze met
| |
| |
zichzelf geconfronteerd. ‘Tenslotte moest hij ook Dirk Touraine aan de wereld der afgewerkte stoffen afstaan. Eens, toen ze speelden, draaide hij hem beide armen om, niet met de bedoeling om pijn te doen, maar het ging zo gemakkelijk. Dirk rukte zich los, de ogen vol tranen, en riep met bevende stem: ‘Als ik maar zo sterk was als jij, akelige bullebak’ - Hij was te onthutst om iets terug te zeggen, om het weer goed te maken met de mishandelde, die verontwaardigd wegholde. Bullebak... Het woord dat in de boeken van Andrew Home de helden toevoegden aan de gemene jongens, de beulen van de ‘fags’, de jongens die honden vergiftigden! Andrew Home trad hem tegemoet uit de buitenwereld, dreigde met de vinger: bullebak, - kleine jongens pijn doen, - grote durf je niet aan...’. (404).
Met dit als het ware ‘uitgestelde’ gevechtje-een vriendschap op drijfzand gebouwd? - eindigt zijn ‘meesterschap’ over de kleine onderhorige in een morele nederlaag. Dirk zegt hem aan dat de krachtmens verwerpelijk is. Vestdijk heeft gelijk. In een authentiekpsychologische roman spelen goedzijn en slechtzijn - ethische problemen - geen geringe rol. Anton moet zich het verwijt, dat hij een slechte jongen is, laten aanleunen. En in de wereld der Touraines hoort hij tenslotte niet thuis. Hij is een buitenstaander.
| |
De geheel andere jongen...
Jules Salomons. Vestdijk schildert een genuanceerd portret van hem, en van de relatie waarin Anton tot hem staat. Die relatie omvat meer, heeft grotere diepgang en is emotioneel sterker gekleurd dan de relatie tussen Dirk en Anton en Annie en Anton. Het deel van het Surrogaten-boek waarin Jules de hoofdrol speelt heet De Vechters. (We realiseren ons dat er in de vriendschap met Dirk niet gevochten kon worden!) Jules wordt beschreven als een grote, fonkelende poes die in het donker spiedt met ronde zwarte ogen. Hij behoort tot een exotische volksgroep, hij is een geheimzinnige jodenjongen. Hij staat apart en is gereserveerd. Tegenover hem neemt Anton plotseling een gedurfd initiatief. Hij wil op zijn verjaardag geen jongensvisite, hij vraagt alléén Jules. Daarmee doet hij een stap naar een gemeenschappelijke exclusiviteit. Samen sluiten ze de anderen buiten. De nieuwe wereld die Anton nu betreedt
| |
| |
is die van een samenzijn.
Het is het begin van een avontuurlijke vriendschap. Jules is een uitgesproken avonturier. Hij is allereerst een beklimmer van muren, daken en bomen. Hij leert Anton klimmen (353). Jules helpt hem daarbij niet, hij geeft alleen het voorbeeld en verwacht dat Anton dit na zal volgen. De nieuwe vriend stelt hem ook telkens op de proef, door hem hevig aan het schrikken te brengen, door tijdens hun zwerftochten op onverklaarbare wijze te verdwijnen en weer op te duiken. Anton weet daarbij zeker - hoe onthutst hij ook is - dat Jules terug zal komen. Misschien mag men hier vooral een beproeving van de trouw in zien. Als Anton hem eens vraagt waarom hij dat toch doet - hem de doodschrik op het lijf jagen - zegt Jules: ‘Zo maar, daar moet je tegen kunnen’ (356).
Het bondgenootschap - de ‘bloedbroederschap’-is sterk. Het tweetal bespiedt vanuit een boom in het park tennissende dames en heren wier spraak de bekende Touraine- en Borgholt-intonaties verraadt. Of ze ballen willen rapen voor deze mensen uit de betere standen? Dankbaar hoort Anton Jules trots zeggen: ‘De Zwarte Adelaar en de Grauwe Beer rapen geen ballen’. Zoiets durft Jules. Maar tot zijn verbijstering lijden Jules en hij - als ze over een muur in een Borgholttuin zijn geklommen - hun eerste gemeenschappelijke nederlaag. Dan merkt Anton dat de jonge notable zich vooral tegen Jules keert en hem spaart. De vete tussen vader Wachter en de ‘dure heren’ wordt er overigens niet minder om als Anton thuis vertelt hoe Bas Borgholt optrad.
Vanuit lang opgekropte gevoelens - veel woede - moet er een schooloorlog worden uitgevochten. Anton zal daarin kunnen afrekenen met een persoonlijke vijand, die zijn vader beledigde.
Hij mag rekenen op de moed en de trouw van de bloedbroeder Jules. In de roes van de inderdaad bloedige jongensveldslag, waarin met riemen, vuisten en stenen gevochten wordt, laten ze zich gaan, tot de komst van de politie de vechtenden uiteen doet stuiven. Nu blijkt pas goed wat dit alles voor Anton betekent. Het betekent: Jules!
In Vestdijks woorden: ‘Verwezen glimlachend leunde hij tegen die boom, wist niet wat ‘poliesje’ betekende, wist niet wat een schooloorlog betekende, dacht alleen nog maar aan Jules Salomons, met een lichte afkeer en een enorme liefde’ (378). In de relatie tot
| |
| |
Annie Salomons en Dirk Touraine was voortdurend sprake van ambivalente gevoelens. Hier ook. Maar we zien nu de balans van haat-en-liefde duidelijk doorslaan, aan de ene kant lichte afkeer, aan de andere kant enorme liefde. In deze vriendschap wordt niet tegen maar met Jules gevochten.
De emotioneel zo diepgaande vriendschap met Jules gooit Anton uit zijn balans van goede leerling en volgzame jongen thuis.’ Hun vriendschap was een geheim, de school iets verachtelijks...’ (386). Op school doet Anton of Max Mees nu zijn vriendje is maar buiten school haalt hij zijn schade wel in: ‘Hij raakte verslaafd aan Jules Salomons. Maar nooit had deze verhouding dergelijke vormen kunnen aannemen, indien hij niet voortdurend het besef had gehad met een halve uitgestotene te doen te hebben. Dit gaf een eigenaardig gevoel van schuld, dan weer tegenover Jules zelf, dan weer tegenover anderen, met beurtelings de zucht om te demonstreren en om te verbergen’. Ook nu zien we hoe Vestdijk het dubbelzinnige blijft hanteren, in het dubbele verlangen van demonstreren - openbaar maken en terugtrekken - verbergen.
‘Eens waren ze elkaar misgelopen, en vertwijfeld zocht hij nu de hele stad af, telkens naar zijn huis terugrennend om te zien of Jules dáar soms was. Eindelijk zag hij hem op een afstand naderen, en viel toen op zijn knieën, als een geroutineerd toneelspeler, de handen in grappige aanbidding geheven. Dit was wel erge aanstellerij, maar hij voele zich toch ook dolgelukkig op dat moment’ (387).
Het kon niet uitblijven dat ouders en onderwijzers het een en ander zorgelijk gingen vinden. Anton kreeg zes onvoldoenden op zijn rapport. Hoezeer hij uit zijn evenwicht raakte wordt duidelijk als we lezen hoe hij zijn moeder gaat treiteren, min of meer in navolging van Jules, die zijn moeder zo nu en dan gewoon de kamer uitwerkte, als ze hem begon te vervelen. Hij doorleeft deze periode overigens als een woeste nachtmerrie. Hij is ondraaglijk en weet dat hij dat is. ‘Daarbij miste zijn optreden volkomen de volwassen zakelijkheid van Jules. Waar Jules Salomons als beul van zijn moeder onverdiend tot man rijpte, daar werd hij er alleen maar kinderachtiger op’ (393). En het ergste was dat ‘onder deze gemoedsgesteldheid ook de vriendschap met Jules Salomons scheen te lijden’. Er kondigt zich
| |
| |
nu een vervelings-crisis aan.
Er wordt over Jules en zijn moeder gesproken. Mevrouw Salomons heeft geen leven met dat zoontje. Zijn eigen moeder kijkt beteuterd en verzwijgt dat Jules Antons vriendje is. ‘Maar wàs hij dit nog? Misschien niet, - misschien ook was hij het nu pas geworden. Een schrijnend verlangen bezielde hem om Jules te verdedigen, te zeggen dat dié geen leven had, - waarom wist hij niet, - of ja, omdat hij een Jood was, altijd alleen had gestaan, altijd was uitgescholden, nooit vriendjes had gehad op school. Wat had het dan te betekenen, dat men zijn moeder de kamer uitzette, iets wat niet eens pijn deed! Enkele ogenblikken, maar dan zeer sterk en zuiver, was Jules geen surrogaat voor Murk Tuinstra meer, maar een zelfstandige vriend, de enige wellicht die hij ooit had bezeten’ (396).
| |
Breuk en verzoening
Het heeft in Vestdijks bedoeling gelegen om in De Persconferentie, opnieuw min of meer autobiografisch, terug te grijpen op jeugdervaringen. Daarbij zou dan de geestelijke inzinking - het depressiefzijn, de depressie - zoals die zich in de jeugdjaren kan manifesteren, een voorname rol spelen. In De Vechters uit Surrogaten voor Murk Tuinstra heeft Vestdijk al een voorproefje gegeven van een opkomende depressie in het leven van een omstreeks twaalfjarige.
Of het om een zogenaamde endogene of een exogene depressie gaat, is van weinig belang. Van belang is dat we zien hoe Anton zich in zichzelf, en een eigen droomwereldje, terugtrekt en hoe hij tekenen vertoont van ‘niet meer meedoen’. De daadkracht verdwijnt uit zijn leven.
Jules en Anton wandelen op een warme Meidag op de Singel. Anton probeert Jules nog af te houden van een gevecht met jongens die hen de doortocht willen beletten en Jules ‘vuile spekjood’ toevoegen, maar Jules zoekt het gevecht. Anton geraakt - hij doet niet mee! - in een eigenaardige droomtoestand: ‘Weinig vermoedend, dat zijn bestaan op het spel stond, begon hij zich al warmer, weker, dromeriger te voelen’. Anton herinnert zich dat Jules hem eens bijna in de steeek liet, nu moest Jules het maar eens alleen opknappen. ‘Maar toen begonnen zich andere dingen in hem af te spelen. Dromen
| |
| |
waren het, kortdurende en uiterst vage zinsbegoochelingen: een gonzend en toepasselijk gedoe, dat de strijd aan zijn oog onttrok en zichtbaar deed zijn in een andere werkelijkheid’. Zoals een drenkeling zijn levensloop aan zich voorbij ziet trekken - in een flits - zo wordt Anton overspoeld door herinneringsbeelden, in bonte mengeling. Daaronder ook: ‘In deerlijke naaktheid worstelde Sint Sebastiaan met het touw, waarmee men hem wilde vastbinden. Hij zag het Italiaanse poverellogezicht verhevigen tot Jules' tweeslachtig masker, - en dan verzwakken en lijdend worden en sterven onder de pijlen... Hij voelde zich niet schuldig; hij was bezeten door dromen, die hem alles uit handen hadden genomen’ (398-99). Dit verraad, waarin hij Jules Salomons alleen laat vechten, waarin hij Jules en Sint Sebastiaan dooreen ziet vloeien maar geen hand uitsteekt om de gemartelde te helpen, komt hem duur te staan. Jules ‘vertrok toen zijn gezicht tot een smartelijke, spottende grijns, en liep weg zonder meer om te kijken’. Anton is de in-de-steek-later, de verrader, misschien nog net geen Judas.
Wat Anton te slikken kreeg was onverteerbaar. Dit uit zich dan in fysiek-psychische slikklachten. Hij wordt door een ondragelijke en redeloos voortknagende treurigheid ingesponnen waarin hij niets hoorde en niets zag, de lente niet, de klasgenoten niet, zijn vader niet en ‘niets van de Jules Salomons, de zwijgende Jules, die nu weer alleen naar huis liep en geen vriend meer had’. Het depressieve komt duidelijk naar voren in: ‘Niet de minste behoefte had hij om te huilen; het was een krampachtig wachten op droefheid eerder dan droefheid zelf. Vaak stonden zijn gedachten stil, een leegheid die wanhopig maakte. Omdat het zich niet tot woorden leende, sprak hij er met niemand over. Hij probeerde gewoon zijn gang te gaan’ (402). In deze periode valt nu ook de opwarming van zijn vriendschap met Dirk Touraine, waarin hij zich als het ware ‘wreekt’ door Dirk pijnlijk de armen om te draaien, waarna hij ‘bullebak’ wordt genoemd. De minachting van Jules wordt aangevuld met de verontwaardiging van Dirk en Anton is nu een nietswaardige... als vriend.
Antons vitaliteit behoedt hem voor een algehele terugtocht in
| |
| |
zichzelf. Hij zoekt de intimiteit van het dicht-bij-moeder zijn en hij spreekt zich tenslotte tegenover tante Nelly uit over wat hem was overkomen. Ze vraagt hem: ‘Waarom maak je het niet goed met hem?’ Anton zegt: ‘Hij wil tóch niet...’. Ze laat hem vervolgens met zijn verdriet alleen, van mening dat een volwassene daar toch geen sikkepit van begrijpt.
Als Anton naar huis moet met een rapport met liefst negen onvoldoenden erop, gaat hij zwerven. Hij durft niet naar huis. Hij geraakt in een toestand van onverschillige verworpenheid en komt in de buurt van de kermis terecht. Hij ziet Jules Salomons lopen met zijn ouders en zusje. Jules en de anderen! Dat niet: Jules is van hem! ‘De steek van jaloezie, die het hem gaf, was er een met een weerhaak: anderen liepen daar met Jules, - Jules liep daar met zijn ouders... En nog een weerhaak toe: Jules was overgegaan...’. Anton heeft geen tussenpersoon nodig, om Jules opnieuw te naderen. (Misschien heeft tante Nelly's vraag hem tòch een zetje gegeven?) Hij volgt het gezin op afstand: ‘Hij dacht nergens aan; hij voelde alleen, dat hij erbij moest zijn, dat het, zo alleen op de kermis, ondragelijk was, dat Jules zijn vriend was geweest...’. Anton roept ‘Jules’ en hij wordt gehoord. De verzoening is het werk van een ogenblik. ‘Hij had kunnen huilen van geluk. Jules sprak tegen hem!’
Onmiddellijk neemt het avontuurlijke, dat zo kenmerkend was voor deze vriendschap, hen weer geheel in beslag. Ze willen weglopen van huis en met de kermis mee gaan trekken. Maar dat is het voornaamste niet: ‘Hij genoot alleen maar van de teruggekeerde vriendschap, het wiegende sluipen van Jules Salomons naast hem, het onomschereven avontuur, dat nu, met zijn tweeën, pas op een avontuur ging lijken’ (422).
Men kent het slot van Surrogaten voor Murk Tuinstra. Het wegloopavontuur eindigt voor het begint. Antons vader sterft, maar niet dan nadat de beide vaders overeenstemden in: dat de jongens geen goede invloed op elkaar uitoefenden. Daarom zou Jules op school worden gedaan in een andere plaats. Vestdijk merkt als auteur in dit verband dan het volgende op, gezien vanuit Anton: ‘Maar hij wist dat dàt toch niet waar was, van die invloed. Een slechte invloed, voelde hij, kon men hebben op anderen dan vrienden, op mensen die je
| |
| |
eigenlijk haatte, of die je op zijn best onverschillig lieten. Maar Jules was zijn vriend. En een vriendschap, die deed je altijd weer over, die probeerde je steeds weer opnieuw, met dezelfde of met anderen, met de echte of met surrogaten; maar men moest daartoe ook steeds weer in de gelegenheid worden gesteld, en dit halve werk van ieder-zijn-eigen-school maakte hem haast even wanhopig als het ondubbelzinniger verlies dat hij spoedig lijden zou’ (426). Het is duidelijk: men kan Vestdijks uitspraken in deze roman, die betrekking hebben op de vriendschap in de jongensjaren, bijna tot een essay over de jeugd-vriendschap aaneenrijgen.
| |
Zowel het ene als het andere... droom en daad
Vestdijk voegde zich met deze Anton Wachterromans tussen de schrijvers die hun geboortestad en de eigen kinderjaren tot uitgangspunt voor hun schrijverschap namen. Ongewild of welbewust komt in een psychologische ontwikkelingsroman een beeld van de mens, en een vizie op de metamorphosen die men in de loop der kinderjaren doorloopt, tot uitdrukking. De romanschrijver ontkomt er niet aan de overgang van het kinderlijke naar het volwassene geloofwaardig te beschrijven. Daarbij zal de een meer naar gebeurtenissen en complexe situaties kijken, een ander de aandacht sterker richten op innerlijke en tussenmenselijke gevoelens en een derde zich vooral op gedachtenprocessen richten. Vestdijk doet alles tegelijk.
Hij trek bij wijze van spreken langs een breed front op en hij exploreert daarbij de uiterste menselijke mogelijkheden van zijn Anton Wachter tot in de verre uithoeken van diens gevoelens, verlangens, van zijn strijdbaarheid en van zijn onmacht. En dan hebben we tot nu toe nog alleen de voorgeschiedenis van Antons grote jeugdliefde van nabij bekeken. Daarbij lieten we zeer veel links liggen, we keken met een gerichte blik. We zagen Anton als kind zonder broertjes en zusjes, op zichzelf aangewezen, aansluiting zoekend bij anderen. Een kind tussen volwassene dat buitenshuis vriendjes en vriendinnetjes zoekt. Thuis een overheersende vader en een lieve en zorgzame moeder met wie hij een goed contact onderhoudt. Hij is een zoekende. Ook een angstig kind, dat zich erg kan vervelen en dan dwangmatig nieuw gezelschap zoekt. Dat momenten
| |
| |
van verrukking en diepe neerslachtigheid kent. Het lag in de lijn der verwachtingen dat een schrijver als Vestdijk op zijn zachtst gesproken laat doorschemeren, op zijn sterkst uitgedrukt heel duidelijk maakt, hoe het in de loop der ontwikkelingsjaren met de kinderlijke erotiek was gegaan.
Natuurlijk hebben vele commentatoren het zoeklicht op de vroegkinderlijke Janke-ervaringen en op de rol van Moeder en Tante gericht. Maar Vestdijk trekt, zoals reeds is gezegd, langs een breder front op. Voor wat dit bredere front betreft - dat zich naderhand tot een Terug tot Ina Damman zal vernauwen - heeft Vestdijk uit twee rijke bronnen geput, waaruit hem inzichten betreffende de ontwikkeling der kinderlijke erotiek toestroomden. De eerste bron was die van de eigen gevoelens en ervaringen. De tweede was de bron die hij kon aanboren door te lezen wat anderen vertelden over erotiek in de kinderjaren.
Vestdijk groeide op en was student in een tijd waarin de vroegkinderlijke sexualiteit en erotiek meer en meer in de publieke belangstelling kwam, in het bijzonder door het werk van Freud en diens aanhang. De Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie, waarin de grondgedachten over de vroegkinderlijke en puberale erotiek en sexualiteit openbaar werden gemaakt - hetgeen nogal wat opschudding verwekte - zijn van 1904-1905. Vestdijk heeft - het is mij ontschoten waar - ergens vermeld, dat Freuds theorieën hem niet schokten, toen hij er kennis van nam. Ze hielden niet zoveel nieuws voor hem in. Hij moet het een en ander herkend hebben en tegen het decor van eigen herinneringen wel hebben kunnen plaatsen. We hoeven dus niet verbaasd te zijn als Vestdijks kinderpsychologische opvattingen veelal parallel lopen met opvattingen in de psycho-analyse, zonder daarmee geheel samen te vallen. Natuurlijk schrijft Vestdijk in zijn romans niet over ‘het driftleven’ en zal hij geen term gebruiken zoals de ‘polymorphe perversiteit’. Gelukkig maar. Wat Vestdijk wèl heeft gedaan is aangeven: hoe het kind in zijn ontwikkeling het ene moment al vroeg vooruitgrijpende dromen droomt waarin Annie Vermeer de hoofdrol vervult, het andere moment geheel en al vervuld kan zijn van Jules Salomons. En dat voert dan in beide gevallen langs hoogtepunten en diepe dalen en kan - zoals in de relatie tot Jules blijkt - tot diepe verslagenheid,
| |
| |
besef van schuld, behoefte aan verzoening en andere algemeen menselijke ervaringen leiden.
Vestdijks ontwikkelingspsychologische inzichten zijn niet in strijd met wat aan het begin van de twintigste eeuw omtrent het kinderlijke menszijn ontdekt werd, maar gaan met die ontdekkingen mee. Hij probeert het kind in zijn menselijke existentie te doorgronden. Hij ziet het kind als fundamenteel angstig en eenzaam en zoekend naar bevrijding uit het alleen-zijn. Het is een kind van vlees en bloed - anders dan De Kleine Johannes van Van Eeden, die zo geheel een kind van de droom was - dat dromen droomt. Anton is een jongen die op weg is vanuit de dromen naar de daden en dan weer terugkeert naar de dromen. Pendelend tussen droom en daad. Tussen de uiterste mogelijkheden van de mens.
(wordt ter gelegener tijd vervolgd)
Citaten uit Surrogaten van Murk Tuinstra, 1948
|
|