neerd door het filosoof-zijn van de romancier Vestdijk verder zou willen doorstoten, zal ook op andere filosofische geschriften stuiten. En daarmee op de vele denkers die invloed op Vestdijk hebben uitgeoefend. Dat zijn er zovelen, dat het Vestdijk tenslotte niet zoveel moeite moet hebben gekost om zich met géén van allen sterk te identificeren.
En ook hierin toont hij dan overeenkomst met Beerling. Beiden trekken met denkers op en gaan weer hun eigen weg. En beiden weten wie zij tegenkwamen en tonen dankbaarheid en respect voor de schrijvers - veelal dus filosofen - met wie ze geruime tijd optrokken. Beiden willen het wel weten dat ze leerlingen zijn, die meesters blijven waarderen. En juist daarin bevestigen ze hun eigen onafhankelijkheid en gerijpte vorm van menszijn. Denkers zoals Kierkegaard, Hegel, Nietzsche, Freud en een aantal fenomenologen kruisten met nog vele anderen hun wegen en ze trokken soms geruime tijd met de een na de ander op. Maar men kan nog Beerling, noch Vestdijk gemakkelijk een bepaald etiket opplakken en dat geeft hen nu juist die bijzondere vorm van ongrijpbaarheid waardoor ze tot de categorie der aparte fenomenen in ons cultuurleven gingen behoren.
De veelbelovende jongeling of getalenteerde jongedame die de euvele moed begint te vatten om een hier opgeworpen balletje op te vangen, om het verder te spelen, zal óók moeten nagaan of er soms in de levensgeschiedenissen van Vestdijk en Beerling bepaalde punten van overeenkomst aan te wijzen zijn. Levensgeschiedenis is een groot woord. Het werk, de publicaties, de bijzondere verrichtingen... dit alles valt eronder. Maar ook de geboorteplaats, de streek en de tijd waarin men jong was, omgang met familieleden, onderwijzers en vriendjes, het reizen en trekken, het zich vestigen en nestelen en weer opbreken... dat behoort allemaal óók tot de persoonlijke geschiedenis.
Het zal wel niet meevallen om in de levensloop van Vestdijk en Beerling zoiets als essentiële overeenkomsten te ontdekken. Toch wagen we hier maar eens een gokje. Ten behoeve van hen die biografisch werkzaam willen zijn. In een boek over Vestdijk zou een hoofdstuk onder de titel Vestdijk en zijn leermeesters niet misstaan. Het ligt dan voor de hand dat men op Rümke en ook een beetje op Beerling stuit. Een psychiater en een filosoof. Dat zijn dan op een bepaald moment in Vestdijk's leven zelfgekozen leermeesters, die hem behulpzaam waren bepaalde problemen duidelijker omlijnd te gaan zien.
Het is hier niet de plaats om uitvoerig op Beerling's levensloop in te gaan. We weten minder over hem dan over Vestdijk. Hij is bijzonder karig met mededelingen over zijn jeugdjaren, in tegenstelling tot Vestdijk, die in de Anton Wachterserie nogal wat autobiografische gegevens laten doorschemeren. In s, Ideeën enn Idolen geeft Beerling echter enkele bijzonderheden prijs.
Wat de biografen zal opvallen is dat de filosoof en de romancier beiden al vroeg verwoede lezers waren en ook al vroeg begonnen te schrijven. Schrijven werd voor hen min of meer levensvervulling maar ze schreven niet zonder een ontoombare leeshonger.
Verder zullen de biografen kunnen opmerken dat beide auteurs uit de provincie kwamen, de ene bracht zijn jeugd door in Harlingen, de andere in Gorcum. Ze trekken ook allebei naar Amsterdam, waar de grootouders woonden. De grote