| |
| |
| |
Reisgidsen vol Belluno's en Blauwbaarden
T. van Drunen
Het verval
De romans van Vestdijk hebben verschillende kenmerken gemeen en één van die gemeenschappelijke kenmerken, - waarschijnlijk niet het belangrijkste, - is de stevige constructie, het artistiek geraamte, waarin alle delen een weldoordachte plaats hebben. Vestdijk is als uitstekend vakman begonnen en geëindigd en sommigen menen dat er een aantal romans is, dat alleen door dit vakmanschap gedragen wordt. Het zij zo. Eén van die bewust gekozen onderdelen in bijna iedere roman is het decor, de omgeving, waarvoor of waarbinnen het verhaal zich afspeelt. Hoe zinvol en effectief bijvoorbeeld het gebergte opduikt in het werk van Vestdijk, heeft Hella Haasse aangetoond in haar essay: ‘Geheimen van het hooggebergte’ (Raster 2 (1968), p.266-291).
Als we ons even tot de buitenlandse decors beperken, vallen een paar voorkeuren op. Het klassieke Griekenland, Oostenrijk, - alhoewel het land Oostenrijk moeilijk te scheiden valt van het gebergte de Alpen, - Frankrijk, Ierland en ook Italië komen in meer dan één roman voor. In hoeverre de landen zelf Vestdijk hebben gecharmeerd is moeilijk na te gaan. Tegenover Theun de Vries geeft hij toe, dat zijn belangstelling voor de Franse levenssfeer gering is (Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk, p.104), alhoewel dit even laten geloochenstraft schijnt te worden door de toch vrij talrijke Franse motieven in zijn werk, - en dat Italië bezielend op hem heeft gewerkt. (Ibid. p.70)
Met deze bezielende werking van Italië is het wat vreemd gesteld. Er zijn drie romans die zich in Italië afspelen, die ik omwille van het gemak maar even ‘Italiaanse romans’ noem. De leeuw en zijn huid, geschreven in februari en maart 1966; Het schandaal der blauwbaarden, geschreven in december 1967 en De filmheld en het gidsmeisje., geschreven in 1968. Het verhaal ‘Doge en cicisbeo’ uit de bundel Narcissus op vrijersvoeten is ook in Italië geplaatst, maar heeft een decor dat bijna volledig overeenstemt met het decor in de roman De leeuw en zijn huid. Natuurlijk reken ik niet bij de Italiaanse romans de roman De held van Temesa, gesitueerd in het gebied rond de plaatsjes Locri en Crotone in de Zuiditaliaanse provincie Calabria, omdat dit gebied in de tijd waarin de roman zich afspeelt Grieks is. Van ‘Italiaans’ is dan nog geen sprake. De nadagen van Pilatus kan evenmin tot de Italiaanse romans gerekend worden.
| |
| |
Waar kan de bezielende werking van Italië aan worden toegeschreven? Weliswaar bezit Italië nauwelijks hooggebergte, - enkele toppen in het noorden en het midden behouden hun sneeuw in de zomer, zij het met moeite, - maar het is mogelijk, dat de Apennijnen en de Dolomieten een bezielende werking hebben uitgeoefend. Opvallend is echter, hoe denigrerend over de twee gebergtes wordt gesproken in de romans. In De filmheld en het gidsmeisje: ‘Dolomit of Dolomieu had de Dolomieten ontdekt, hij had gezegd: het is alleen maar kalk, - niet de moeite waard, - kalk.’ (p.18) en: ‘Spallanzani en hij dachten blijkbaar hetzelfde over sommige dingen. “Gedroogde schapekeutels”: was er betere karakteristiek van de Dolomieten denkbaar?’ (p.54) De Apennijnen komen er niet veel beter vanaf. In Het schandaal der blauwbaarden: ‘en het onbenullige heuvellijntje, Apennijnen genaamd. Het landschap verveelde spoedig,’ (p.21). In de roman De leeuw en zijn huid komt geen gebergte voor. Of de Italianen zelf een bezielende werking hebben gehad? Verschillende keren worden Noorditalianen als een apart type voorgesteld, vaak met de insinuatie dat de echte Italiaan vervelend, weinig-inspirerend of iets dergelijks is. Naar aanleiding van De leeuw en zijn huid, - deze roman over Venetië speelt zich overigens gedeeltelijk af in een tijd, dat Venetië met Oostenrijk in personele unie verenigd was: één van de besluiten van het Wener congres in 1815, - zegt Vestdijk zelf tegen Theun de Vries: ‘de charme van Venetië zit in allerlei dingen: de afwezigheid van auto's, de musische stemming, architektonische betovering. En in de bevolking zelf, die niet echt Italiaans is, maar een sterk noordelijke inslag heeft. Zo zie je.’ (Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk, p.129). In De filmheld en het
gidsmeisje, - waarin veel personen die half Italiaan, half Oostenrijker zijn voorkomen, een tweeslachtigheid, die ook blijkt uit de naam van de hoofdfiguur: Fritz Belluno, - worden de Noorditalianen ook als een aparte groep gezien door Lientje Dijkstra: ‘En hoe noordelijker de Italianen hoe energieker: waar had zij dit ook weer gelezen?’ (p.32). In de roman Het schandaal der blauwbaarden is de enige Italiaanse hoofdpersoon, - de twee andere hoofdpersonen zijn een Nederlander en een Amerikaan, - ‘geen typische Italiaan. Hij was een Milanees. Vraag mij niet wat dit is. Goed zakenman, - hard, - bescheiden, - vrijheidslievend, op historische gronden meer dan uit eigen overtuiging? Dat was het wel ongeveer. Ik begon hem hoe langer hoe sympathieker te vinden.’ (p.28). Misschien is de bezieling uitgegaan van de oude gebouwen en van de historische sfeer. De steden Venetië en San Gimignano zullen inspirerend gewerkt hebben. En misschien toch ook de Dolomieten, ofschoon er denigrerend over gesproken wordt. Wanstaltigheid en verval kunnen ook ontroeren.
Het verval speelt trouwens in al deze boeken een belangrijke rol. In De leeuw en zijn huid vertoont het verval zich nog in een wulps en barok omhulsel: een carnavalsmasker om een syfilislijder, of, zoals we op de Piazza San Marco tegenkomen, een patriciër met een syfilismasker: het thema weerspiegeld in rosekleurig Venetiaans glas. Venetië mag dan nog grote allure bezitten, het verval is onmiskenbaar aanwezig. De leeuw is geen verscheurend dier, maar mak, ziek en oud; zijn haar zit in knoedels en het is gedeeltelijk wit. Hij gromt of brult nooit, kijkt lodderig uit zijn ogen en likt uit een instinct van zindelijkheid of overdreven bescheidenheid eerst het bloed van het schapevlees. De huid, het enige overblijfsel, is geen fraaie trofee, maar is met enkele kleurloze haren bezet, mist
| |
| |
uiteindelijk de kop en de poten en is papierdun. Wat de leeuw nog meer moet bezitten dan een huid, - waarom anders ‘de leeuw en zijn huid’ in plaats van ‘de huid van de leeuw’, -: het innerlijk, de moed, het instinct van roofdier, van veroveraar, de felheid, is weg of verwaterd. Zo ook Venetië. De doge die nog vast wil houden aan het verleden, omdat hij verontrust is door de sluipende verarming en het zedelijk verval, de beroemde Marco Foscarini, moet om zijn loslippigheid door de inquisitie gewaarschuwd worden. Aristocratische vrouwen zijn de meest gevraagde hoeren. De kunstschatten zijn de stad uit, de huizen zijn oud, het schilderij van Guardi is derderangs. Het lichaam en met name de huid, - belangrijk thema in dit boek, - is aangetast door de syfilis, moet gemaskerd worden, of wordt schaamteloos in zijn geheel op het plein geëxhibeerd. In Het schandaal der blauwbaarden is het verval te vinden in de literaire onderdelen. De ik-figuur, een romanschrijver, geeft al snel toe dat zijn historische roman over Florence mislukt is, omdat hij zich slecht heeft gedocumenteerd. Hij heeft reisfolders gebruikt in plaats van een gegronde documentatie. Blauwbaard, personificatie van een literair thema, blijkt steeds slapper nazaten te hebben. De verhalen die in de roman verteld worden zijn verzonnen, half waar, onzinnig of onbegrijpelijk ten gevolge van drankgebruik. In De filmheld en het gidsmeisje is het verval grover, brutaler, cynischer beschreven. Het mislukken van Belluno is navrant en heeft weinig te maken met de frivole en niet onaangename wederwaardigheden van een aantal personen uit De leeuw en zijn huid. Hella Haasse wees er al op dat de thematiek van het hooggebergte in deze roman terug te vinden is in het karikaturale, in het platvloerse (‘Geheimen van het hooggebergte’, Raster 2 (1968), p.290-291).
De Alpen zijn verworden tot de brokkelige namaakbergen van de Dolomieten. Niet voor niets begint het boek met een scène over de plee en met een mopje, afgezaagd bovendien, over een playboy. Het staat stijf van uitdrukkingen en woorden uit een vervallen en grof taalgebruik: reet, dweil, drel, rug met appendices en tumefaziones, flikker, escremento, zwijn. Belluno is getekend, niet door de syfilis ten gevolge van een wild, onstuimig leven, maar al vanaf zijn geboorte. De eeuwige mislukking tekent zich als een witte vlek op zijn gezicht af. De luxe van het hotel is schijn en oplichterij. Op de aanwezigheid van valse aquarellen, koper, zitjes, rose en witte telefoons baseert men de te hoge prijzen. Er wordt gepist en gekotst. De film is derderangs. Moppen van het allerlaagste allooi doen de ronde. De liefdesverklaring is ontaard tot de typering: ‘Als ze haar poten van elkaar doet, is ze wel lief.’ (De filmheld en het gidsmeisje, p.42).
Het verval is in deze drie romans een belangrijk, misschien niet het belangrijkste en zeker niet het enige, thema en vormt zo een schakel die iets meer grond geeft aan de formulering ‘Italiaanse romans’.
| |
Het decor
Dat we bij het lezen van een roman elementen kunnen herkennen van de ons omringende wereld, kan een van de aantrekkelijkheden van het lezen zijn. Naast de mogelijkheid ons te verbazen met een totaal vreemde wereld, heeft de romancier dus ook de mogelijkheid onze aandacht te boeien met decors en personen die wij kunnen herkennen. Het lijkt mij, dat het gebruik maken van (gedeeltelijk) bekende decors op andere spelregels berust en andere effecten bedoelt dan het
| |
| |
gebruik maken van (gedeeltelijk) bekende personen. Hoe groot de vrijheid van een schrijver bij de keuze van een decor ook is, het decor laat minder vrijheid toe, naarmate het bekender is. Venetië op het platteland plaatsen is niet normaal. Vestdijk vond het al onjuist, dat hij zich onvoldoende rekenschap had gegeven van het elementaire feit dat het water de stad en het stuk land waarop ze gebouwd is doordringt (Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk, p.128-129). Maakt een romancier gebruik van (gedeeltelijk) bekende personen, - historische figuren, typerende vertegenwoordigers van een volk, - dan dringt zich veel meer dan bij een bekend decor de vraag op, wat de schrijver beoogde: het beschrijven van wat al bekend is of wat bekend kan zijn, dan wel het bezielen van een (gedeeltelijk) bekend persoon met eigen ideeën. Laten we ons eerst tot het decor beperken.
De drie Italiaanse romans spelen zich af tegen een decor dat voor een gedeelte de handeling bepaalt. De plaats geeft niet de indruk een oppervlakkige keuze te zijn. Een dergelijke bewust gekozen en voor de handeling belangrijke achtergrond vereist een nauwkeurige manier van beschrijven. Wanneer de achtergrond tevens geen fantasie is, maar wanneer de achtergrond, zoals hier het geval is, beschreven is naar een model uit de werkelijkheid met de bedoeling dat de lezer deze werkelijkheid herkent, dan is afwijking van de werkelijkheid een inconsequentie.
Vestdijk, vaak geroemd wegens een bijna feilloze documentatie, heeft ook hier gezorgd voor een verbluffende exactheid in details. Het Venetië uit de achttiende eeuw, sinds die tijd nauwelijks veranderd, is levendig en precies beschreven. Wandelingen zijn op de kaart te volgen, het verval der paleizen is onverbloemd getekend. Vooral uit kleine, bijna terloopse opmerkingen blijkt het overzicht over tijd en stof. De opdracht om de leeuw en de familie Ottoboni te schilderen wordt door Pietro Longhi doorgegeven aan de tien jaar jongere Francesco Guardi (De leeuw en zijn huid, p.79): Longhi werd geboren in 1702, Guardi in 1712. In Het schandaal der blauwbaarden, dat gesitueerd is in San Gimignano, - ook hier klopt nagenoeg alles tot aan de naam van het hotel en de daartegenover liggende dubbele toren, - roemt de Milanese Lampugnani de vrijheidsstrijd van zijn voorouders (p.8). Inderdaad vond in 1476 een samenzwering plaats tegen de hertog van Milaan, Galeazzo Maria Sforza, waarbij de voornaamste betrokkenen de namen Visconti, Olgiati en Lampugnani droegen. In De filmheld en het gidsmeisje wordt de naam van de bedoelde Dolomietenstad niet genoemd. Waarschijnlijk is het stadsbeeld gedeeltelijk verzonnen en opgebouwd met behulp van gegevens van een groter aantal Dolomietensteden. De meeste overeenkomst vertoont nog, - en waarom zou Vestdijk zich hier geen naamgrapje veroorloofd hebben? - de stad Belluno, die 99 kilometer boven Venetië, midden in de Dolomieten ligt. Belluno is tenminste de enige stad daar, die op één plein het (nieuwe) stadhuis en de (oude) dom bijeen heeft staan, zoals in de roman wordt beschreven.
De exactheid daagt uit. Men wil betrappen. En met de wetenschap steeds meer te vervallen tot pietluttige, weinig met de roman uitstaande detailkritiek, heb ik er aan toegegeven. Hier volgen dan een paar ‘fouten’, waarbij het overigens maar zeer de vraag is of Vestdijk deze fouten niet onderkend heeft. Ze geven soms de indruk gemaakt te zijn met een superieure achteloosheid. In
| |
| |
De leeuw en zijn huid wordt enkele keren vreemd omgesprongen met de opeenvolging van de doges. Dat Marco Foscarini op 31 mei 1762 Alviso IV Mocenigo opvolgde is niet juist (p.68). In 1763 volgde Mocenigo Foscarini op, een gebeurtenis, die door Guardi is geschilderd. Dat er een naamgenoot van Marco Foscarini in de 17e eeuw doge geweest zou zijn, is eveneens onjuist (p.45). Wanneer Cattarina met haar leeuw over het Piazza San Marco wandelt, werpt zij een blik op de San Marco klok, rechts van de Oude Procuratiën (p.61). Bedoeld is hier de Torre dell'Orologio, die tot in de onderdelen wordt beschreven. Maar voor de leeuw op het blauwe veld is geen knielende doge te zien. Dit beeld, leeuw met knielende doge, is ten minste twee maal te zien daar in de buurt, namelijk boven het balkon van het dogepaleis en boven de Porta della Carta, de toegang tot het dogepaleis, niet echter op de Torre dell'Orologio. Longhi zou op zijn tijdgenoten een vreemde indruk maken, omdat hij zijn eigen zolderschildering in de zaal van de Grote Raad niet als zijn beste prestatie beschouwde (p.79). Longhi heeft echter in het dogepaleis geen plafond beschilderd. Mocht hier de Sala del Maggior Consiglio bedoeld zijn, - gezien de naam de waarschijnlijkste, - dan zijn de plafondbeschilderingen van Jacopo Tintoretto, die leefde van 1518 tot 1594 en die dus lang voor de geboorte van Longhi de zaal al volgeschilderd had. In De filmheld en het gidsmeisje is sprake van hotels met drie of vier sterren (p.19), maar in Italië is deze classificatie onbekend. Enfin, het zijn onbelangrijke speldeprikken. Bovendien blijft de kans dat Vestijk, al of niet met de dogemuts gewapend, opstaat om langs een omweg toch zijn gelijk aan te tonen.
Wanneer we de beschrijvingen van het decor lezen, constateren we een duidelijk verschil in affectie. Aan de ene kant bevindt zich De leeuw en zijn huid, geschreven voordat Vestdijk Venetië gezien had. Ondanks al het verval blijft de stad, ook in de beschrijving van Vestdijk, de grootheid bewaren die zij in haar beroemd verleden heeft opgebouwd. Aan de andere kant De filmheld en het gidsmeisje en Het schandaal der blauwbaarden. De laatste roman is gebaseerd op gegevens uit ‘het reisgidsje dat ik aldaar in een boekwinkel vond.’ (Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk, p.69). In beide romans staan nogal wat zure opmerkingen over bepaalde steden, gebieden en gebergtes. Over de Dolomieten en de Apennijnen had ik het reeds. Siena en Florence, - met name het Palazzo Vecchio, de Uffizi, de Bobolituinen en de Loggia dei Lanzi, - moeten het ook ontgelden. Het toeristisch Italië blijkt Vestdijk niet te liggen.
Dat de toevoeging ‘toeristisch’ niet overbodig is, blijkt onder andere uit de plaats, die in beide romans toebedeeld is aan de meestal smakeloze en half onjuiste plaatselijke reisgidsen. In de roman Het schandaal der blauwbaarden wordt met deze gidsen als documentatiebron duidelijk gekoketteerd. Niet alleen de fictieve ik-figuur heeft zijn half mislukte historische roman op verhalen uit reisgidsen gebaseerd, ook de verteller, de schrijver, blijkt veel te halen uit dergelijke folders. Weiswaar laat hij de beschrijvingen uit die boekjes oplezen door zijn romanpersonages, maar dat doet aan de zaak zelf niets toe of af. In gesprekken met Theun de Vries geeft Vestdijk deze manier van werken toe (Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk, p.69). Ook in De filmheld en het gidsmeisje komen dergelijke folders ter sprake. De enige Nederlanders in het gezelschap, Jan en Lientje Dijkstra, ontlenen hun kennis van het land en zijn bevolking ook aan boekjes en zijn beroep ligt niet ver af van het schrijven van dat soort folders.
| |
| |
‘Maar dat zijn alle Italianen.’ ‘Tenminste volgens je boekje,’ zei zijn vrouw,’ (p.31). En even later heeft ook Dijkstra het half schuldige gevoel dat een andere uitspraak eveneens in het boekje stond. En wanneer Lientje zich afvraagt, waar zij het ook al weer heeft gelezen, dat hoe noordelijker de Italianen zijn, hoe energieker ze zijn (p.32), is het antwoord niet moeilijk meer.
| |
De personages: hoofdfiguren en bijfiguren
Wanneer personages uit een roman trekken vertonen, die overeenkomen met de werkelijkheid, dan zal dit bij de lezer, die bekend is met die werkelijkheid, een verwachting wekken. Het lijkt mij gunstig, dat de schrijver zich hiervan bewust is. Is er nu enige reden van een romanschrijver te verwachten, dat hij, wanneer hij Italianen beschrijft, de Italianen laat overeenkomen met de werkelijkheid? Of dat hij de Italiaanse personages in grove lijnen die trekken meegeeft, met behulp waarvan de lezer de romanfiguren als Italianen kan herkennen? In zijn algemeenheid is dit probleem niet nieuw. Na het verschijnen van de roman Het genadeschot baseerden veel critici hun negatief oordeel op het feit, dat zij in Vorbrot hun buschauffeur, - voor zover nog bekend in dit particulier vervoerend land, - niet herkenden. Mijns inziens heeft Oversteegen in zijn artikel ‘Analyse en oordeel’ (Merlyn 3 (1965), nr 3 (mei), p.167-169) terecht gesteld dat dit in feite een buitenliterair oordeel is. Chauffeurs in romans zijn niet bedoeld als typeringen van doorsnee-chauffeurs, maar zij zijn gestileerd. Bij het beschrijven van Vorbrot ging het Vestdijk niet om de chauffeur, maar om die chauffeur. Dus zou men zeggen: het zijn ook Vestdijkiaanse Italianen. Of niet? Er zijn natuurlijk grenzen. Het beroep van buschauffeur zal binnen de roman gerechtvaardigd moeten worden en er is geen buschauffeur zonder rijbewijs. Wat is nu het etnologisch paspoort van de Italiaan? Naast veel scènes, die zeker een juiste typering inhouden van een Italiaanse sfeer met Italiaanse personen, - het wulpse Venetië, de manier van autorijden, de uitvoerige gesprekken, de nepluxe in hotels, de kitschfilm, de Milanese gereserveerdheid, de bijna fatterige manier van kleden, - komen ook scènes voor, die minder Italiaans aandoen: de kinkelachtige en stuntelige manier waarop Fritz Belluno het meisje Ingeborg Feldstecher
verleidt, de ongastvrijheid van Lampugnani die ogenblikkelijk zegt geen lire te willen bijdragen aan het uitstapje naar San Gimignano, het in het openbaar ongegeneerd dronken zijn, de houding van Lampugnani tegenover de ‘presidentsvrouwe’.
Uitspraken over een volk zijn echter nooit vrij van een min of meer afkeurenswaardige vorm van generalisatie en geen regel of er zijn uitzonderingen op. Misschien is het nuttig hier te wijzen op de reisgidsen, waarin generaliserend schrijven vaak een geliefde vorm is. Het gebruik van die reisgidsen en het gelijktijdig ironisch commentaar erop, zullen Vestdijk gedwongen hebben tot het creëren van uitzonderingen, van personen, die op een aantal punten niet voldoen aan de karakterloze omschrijving uit de boekjes. Bovendien wordt in romans niet getracht de Italiaan te kenschetsen, maar het is de bedoeling een persoon te beschrijven. De uitzondering op de regel van de folder wordt bijna ideaal. Toch is er in het literaire vlak nog wel wat aan de hand. In de constructie, - en de roman blijft altijd maakwerk, - hebben alle elementen een plaats. De gebeurtenis, die men in het gewone leven ‘toeval’ zou noemen, is in een hechte roman een bewust
| |
| |
gemetseld constructieëlement. Hoe onitaliaanser de Italiaan, des te meer zal de lezer zich afvragen: waarom nog Italiaan? Ook deze technische kunstgreep, het bepalen van de nationaliteit, zal zijn rechtvaardiging in de roman moeten vinden.
Een onderscheid tussen hoofdfiguren en bijfguren is hier op zijn plaats. De bijfiguren worden vaak bepaald door de veel belangrijker lokatie van de roman. Zij dienen vaak ter verlevendiging van de ‘couleur locale’. In dat geval is een al te grove afwijking van de landsaard en de bekende typeringen ongewenst en verwarrend. Juist in de bijfiguren heeft Vestdijk aardige portretten getekend van Italianen: de geile regisseur Spallanzani, de oude portier van het Cristallo Palace Hotel, de ‘presidente’ in het hotel te San Gimignano, Signora Ghiringhelli, die toezicht houdt op de duivelstoren. Bij hoofdpersonen is een bredere typering vereist. Komen de hoofdpersonen niet gekleurder uit de verf dan de ‘gemiddelde’, de ‘typische’ persoon, dan is op dat moment eigenlijk het oordeel over de roman geveld.
Ook belangrijk is het onderscheid tussen personages die op één enkel idee steunen, - zij zijn portret, foto, woordgeworden karaktertrek, karikatuur soms, - en personages die veel aspecten hebben, die een gecompliceerd karakter bezitten, die telkens weer verrassen. Ik bedoel hier het onderscheid tussen ‘flat character’ en ‘round character’, zoals de termen van E.M. Forster luiden. Vergelijk bijvoorbeeld Cattarina Ottoboni uit De leeuw en zijn huid met Maria van Magdala uit De nadagen van Pilatus: twee vrouwen met bedenkelijke levenwandel uit twee historische romans. Cattarina Ottoboni heeft iets weg van een kleurrijke wajangpop, een plat figuur ondanks haar weelderige vormen; Maria van Magdala is een krater met ideeën, een steeds weer verrassende creatie, die bol staat van denken en voelen. Het lijkt mij, dat in ons geval een ‘flat character’ meer zal overeenkomen met het beeld, dat wij hebben van de typische Italiaan, en dat een ‘round character’ ons er telkens van zal doordringen, dat we te maken hebben met deze bijzondere Italiaan, die geschapen is naar het beeld dat de auteur had en niet naar het beeld dat wij hebben.
We kunnen tenslotte ook nog kijken naar wat er in de romans over Italianen gezegd wordt en we moeten dan een onderscheid maken tussen uitingen van een romanfiguur en commentaar van een alwetende verteller. De gedachte van Lientje Dijkstra: ‘, - maar niet te vertrouwen. Men mocht zeker niet zeggen, dat alle Italianen er zo uitzagen. Dat waren merendeels heel gewone mensen, behalve natuurlijk in Napels.’ (De filmheld en het gidsmeisje, p. 34) zou een heel andere waarde hebben indien zij commentaar was van een alwetende verteller. Opvallend is dat dergelijke generaliserende opmerkingen altijd in de mond gelegd worden van romanpersonages, zodat de opmerkingen meer de personages tekenen dan de verteller. Opvallend vaak volgt na een dergelijke opmerking een verwijzing naar een reisfolder. De verteller bemoeit zich niet met algemeen geldende uitspraken. Hierbij moet wel worden opgemerkt, dat in De filmheld en het gidsmeisje veelvuldig de gedachten van Belluno worden weergegeven, dat Het schandaal der blauwbaarden in de ik-persoon is geschreven, en dat De Leeuw en zijn huid ook in de ik-persoon is geschreven, behoudens het grote middenstuk, dat echter weer verteld wordt door de ik-persoon uit de proloog en de epiloog.
Zo hebben de romans, die Vestdijk in Italië laat spelen, een vrij losse band met
| |
| |
elkaar, die voornamelijk berust op het thema ‘verval’ en op de spottende, soms cynische toon. Het beeld van de Italiaan dat we in de reisgidsen aantreffen, vinden we ten hoogste terug in de beschrijvingen van bijfiguren en ‘flat characters’, niet in de beschrijvingen van hoofdfiguren en van ‘round characters’. We herkennen dat beeld nogal vaak in de beschrijvingen van de personen die het bonte en avontuurlijke Venetië bevolken, weinig in de gesprekken van het gezelschap dat sprookjes naloopt, en helemaal niet in de gedachten van de filmheld Belluno, die nog het meest Italiaan is, wanneer hij op zijn kamer voor de spiegel staat en vijf, zes Belluno's voor zijn geest ziet verschijnen.
| |
Literatuur
Vestdijk, S.: De Leeuw en zijn huid. Een Venetiaanse kroniek. 2e dr., 's Gravenhage-Rotterdam 1967. |
Vestdijk, S.: Het schandaal der blauwbaarden. 's Gravenhage-Rotterdam [z.j.]. |
Vestdijk, S.: De filmheld en het gidsmeisje. 2e dr., Amsterdam 1967. |
Vries, Theun de: Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk. Brieffragmenten en gesprekken. Amsterdam 1968. |
|
|