nog weer eens in ere zijn hersteld. Wat de Leeuwarder periferie betreft is Vestdijk in zijn sfeerbeschrijving zeer trefzeker, topografisch is hij dat aanzienlijk minder. Niettemin roept de aanduiding en omschrijving van het geliefdkoosd wandelpad ‘Biggedijkje’ (pag.30) onvermijdelijk herinneringen op aan het bekende ‘Kalverdijkje’. De binnenstad, die Vestdijk ongetwijfeld ook beter gekend zal hebben, komt vervolgens weer duidelijker uit de verf in een aanduiding van de Nieuwstad als ‘...de gracht van de brede pijp, waar zich de mooiste winkels bevonden, en ook nogal wat herenhuizen, en een enkel kantoor’, een karakteristiek die althans nauwkeurig van toepassing is op de toenmalige situatie (pag. 36). De passage over ‘...de naburige universiteitsstad, die tweemaal zoveel inwoners telde, maar welbeschouwd op precies dezelfde breedtegraad lag en in de geschiedenis altijd was voorgetrokken’ (pag.89) onthult dat Nol Rieske zich wat dit betreft een echte Leeuwarder voelt.
Vestdijk, die in ‘De Ziener’ zo'n plastische beschrijving heeft gegeven van de in en rond Lahringen populairste sport, het kaatsen, bewijst in ‘De Koperen Tuin’ dat hij ook een open oog had voor enkele markante trekjes van die andere Friese volksport bij uitnemendheid, het schaatsen, en dan speciaal voor het protocol waarmee de schaatswedstrijden te Leeuwarden in de nabijheid van de Prinsentuin werden omringd. Ook de ‘hoge hoeden’ en de verdere uitrusting van de heren bestuurderen (pag.106) waren typisch Leeuwardens.
Even verder in het boek stuiten wij op moeilijkheden met betrekking tot de tijd van handeling als de schrijver gewag maakt van ‘het electrisch licht, dat in W. sinds enkele maanden algemeen (was) geworden’ (pag. 118). Onderzoekers van dit - mede in het licht van biografische en lokale gegevens - toch niet oninteressante probleem zij er op gewezen dat het ‘nije ljocht’ in de Friese hoofdstad in 1913 werd ingevoerd.
Over de wel zeer gemengde afkomst van sommige, zo niet alle, romanfiguren in ‘De Koperen Tuin’ zal ik hier om meer dan één reden niet uitweiden. Onder meer omdat mevrouw Daisy Wolters daaromtrent verhelderende mededelingen verschaft in het gidsje, uitgegeven ter gelegenheid van de opening. Mevrouw Wolters' publikatie vormt een zeer welkome aanvulling op hetgeen in het kader van het Groningse werkcollege onder leiding van Prof. Blok heel summier is bestudeerd en gepubliceerd.
Wat mij bovenal gefrappeerd heeft, is het volgende. Op mijn speurtocht naar oude ‘stadsgezichten’ die wellicht dienstbaar voor de tentoonstelling waren, zocht ik uiteraard ook naar foto's van de Lange Pijp in de eerste decennia van deze eeuw. Het stadsbeeld op een van de oude ansichten die toen voor de dag kwamen, stemde vrijwel tot in details overeen met wat Nol Rieske zag op zijn benauwende weg terug: ‘Er liepen wat mensen, en op de zolderschuiten in de gracht stonden twee schippers, wier hoofden net boven de stenen rand uitkwamen: het waterniveau was laag die dag’ (pag.250).
Wie het niet geloven wil, kan het op de tentoonstelling controleren....