Vestdijkkroniek. Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Het magische koper
| |
[pagina 11]
| |
maakt gunstige en ongunstige energieën los, het symboliseert levenwekkende en vernietigende krachten, het is mannelijk en vrouwelijk, angstaanjagend en liefde begunstigend. Het is duidelijk dat het koper correspondeert met de tegengestelde drijfveren in de menselijke geest, een centraal thema in het werk van Vestdijk. Ook ‘De koperen tuin’ is eraan gewijd. De tegengestelde drijfveren in het leven van Nol Rieske zijn macht en liefde.Ga naar eind1. Op de eerste bladzijden wordt dit thema, summier doch volledig geschetst, de lezer aangereikt met het voorval van de bal die de kamer binnensprong waar Nol Rieske in een sprookjesboek zat te lezen. Hij gaf de bal terug met een gevoel van tekortschieten achteraf, omdat hij zo gemakkelijk een stuk macht over Chris had prijsgegeven. Maar de sprookjes hadden hem gedwee gemaakt. Nol Rieske is een machtstype. Vestdijk zendt voortdurend seinen uit om dit de lezer duidelijk te maken. Hij signaleert dat Nol kinderen trapt omdat ze kleiner zijn dan hij, dat hij Chris uit jalouzie een bloedneus stompt en dat hij zich gelukkig voelt als hij getuige is van een zwak moment van Chris: diens wanhopige huilbui om de gehate pianolessen. En veel later, als zijn moeder gestorven is en als hij zich bezint op zijn leven, zegt hij zelf: ‘Op de arme Chris had ik mij als klein aapje geoefend’, (pag.214), en: ‘Had ik als kind mijn strijdbaarheid niet ontwikkeld ten koste van zwakkeren?’ (pag. 261). Maar behalve een machtstype is hij ook artistiek, hij is zeer muzikaal. Zijn liefde voor de muziek, zich personifiërend in Cuperus en Trix, tast in toenemende mate zijn machtsgevoel aan. In plaats van de liefde te integreren in zijn gevoelsleven, plaatst hij haar tegenover zijn machtsgevoel. Hij kan niet anders, hij is een machtstype. De voortdurende pogingen die hij onderneemt om de liefde ondergeschikt te maken aan zijn macht leveren de conflictstof voor ‘De koperen tuin’, die eindigt met een gebroken macht. Het ligt in mijn bedoeling om bij vier momenten in de roman stil te staan waar het koper een rol speelt in de strijd van macht en liefde in Nol Rieske's leven. Voor hem symboliseert het koper uitsluitend de macht, want het is de macht die zijn leven beheerst. Voor de eerste maal klinkt het koper machtig op in de Tuin met de mars ‘Stars and stripes’ van Sousa. Zo mateloos zwelt zijn kinderlijk machtsgevoel hierbij aan, dat hij zich één voelt worden met de koperen klanken, één met de dirigent die dit wonder tot stand brengt en één met het meisje Trix, dat met hem danst op deze vervoerende muziek. Hij ervaart op dit moment een geluksgevoel dat nooit meer zal worden geëvenaard, omdat het de enige keer is dat macht en liefde in volkomen harmonie samenvloeien tot een bijna absoluut hoogtepunt.Ga naar eind2. Dit moment noemt hij later het beslissende keerpunt in zijn leven, dat zijn ondergang inluidde. Voor de tweede maal weerklinkt het koper in de droom die hij heeft, nadat hij Chris een bloedneus heeft gestompt. Hij bevindt zich in de droom in de vijver van de Tuin, vlak naast een krokodil, die zijn vurige adem uitblaast in de richting van de muziektent, waar iedere ademstoot wordt omgezet in koperklanken. Trix Cuperus maakt aan de kant van de vijver bezwerende armgebaren, waarbij ze één been naar achteren opgetild houdt. Door de armgebaren worden het vuurspuwen en de koperklanken zwakker en zwakker. Nol voelt dat hij mèt de krokodil | |
[pagina 12]
| |
steeds dieper wegzinkt in de modder van de vijver en een vreselijke verstikkingsdood tegemoet gaat. We stuiten hier op een plaatsvervangend symbool van het koper: het vuur, dat duidelijker nog dan het koper de tegenstellingen symboliseert. Er is veel geschreven over de symboliek van het vuur, maar ik houd mij in dit opstel alleen aan enkele beschouwingen aangaande het vuur van Vestdijk zelf, die hij in ‘De vuuraanbidders’ bij monde van de hoofdpersoon Criellaert, de vuurwerker Cabbeljau en de alchimist Zadko prijsgeeft. Het is duidelijk dat in deze roman, die over de tachtig-jarige oorlog gaat, het vernietigende aspect van het vuur veel sterker op de voorgrond treedt dan het louterende. Het louterende aspect van het vuur wordt door Cabbeljau bij zijn colloquia voor de vuurwerkersleerlingen sterk belicht. Dat het vuur vernietigend is vindt hij niets bijzonders; dat bewijzen de vele oorlogen en het platbranden van steden en dorpen, maar dat het vuur veredelend kan zijn, verwarmend en levenwekkend, - men hoeft slechts te denken aan de zon, - vindt hij van veel groter belang. Het vuur kan blakeren en schroeien, maar het kan ook zuiveren, reinigen en lenigen. In deze richting, maar veel diepzinniger, gaan ook Zadko's filosofieën, die de betekenis van het louterende vuur veel meer symbolisch betrekt op de mogelijkheden van de eigen ziel. Maar voor Criellaert, een machtstype, evenals Nol Rieske, heeft het vuur slechts betekenis als vernietigend element. Hij ziet in het leven, vooral na de ongelukkige samenloop van omstandigheden die zijn huiselijk geluk verwoestte, een noodlot, een spel van blinde krachten en tegenkrachten, en alleen de vernietigende krachten zijn in staat om de zachtere stemmen die de wereld tevergeefs pogen te verheffen, en die in zijn ogen zijn geluk verwoestten, het zwijgen op te leggen. ‘Ik werd een dienaar, een aanbidder van het Vuur (...) er was nog veel werk te doen overgebleven: nog veel boeren te martelen, veel vrouwen te verkrachten, veel korenvelden plat te branden.’ (pag. 581-582). En verder: ‘Overal waar goddelijke vereffening de wereld in een hoogere dimensie schijnt te willen tillen, blijkt toch nog de kille duivel van kracht en tegenkracht aan het werk te zijn geweest, wie pas het zwijgen op te leggen is in de algeheele vernietiging,’... (pag. 583). Zowel Criellaert als Nol Rieske volgen hun machtsdrift; Criellaert als soldaat, brandend en moordend om de zachtere stemmen het zwijgen op te leggen, - Nol Rieske als zoon van de rechter, filosoferend en manipulerend om de liefde te onderwerpen aan zijn macht. Terugkerend tot ‘De koperen tuin’, waarin we Nol Rieske's droom na de korte uitweiding over het vuur wat duidelijker kunnen belichten, zien we dat Nol zijn macht, waarop hij zo jong als hij is, zijn zekerheden grondvest, te gronde ziet gaan aan de liefde, waarvoor hij in zijn droom het beeld te voorschijn riep dat hij voor zich had gezien op die warme zomermiddag, toen Trix haar vader in een spontaan gebaar van warme kinderliefde om de hals gevlogen was, één been naar achteren opgetild. Naast het koper en het vuur onderstreept ook het derde symbool, de krokodil, dat het gaat om de tegengestelde drijfveren in Nol Rieske's leven. Van de krokodil wordt in de ‘Dictionnaire des symboles’ vermeld dat deze als heerser over het water en over de aarde een symbool is van fundamentele tegenstellingen. Hij is ook heerser over de mysteries van leven en dood, al is het negatieve, | |
[pagina 13]
| |
agressieve symbool het meest populair. (In de bijbel komt de krokodil ook voor als een negatief symbool: als het monster Leviathan). Voor de derde maal komt het koper ter sprake als Nol al volwassen is. Hij bevindt zich op een maanlichte avond met Trix in de Tuin, ten prooi aan hevige gemoedsaandoeningen. Zijn moeder is stervende, en hij heeft veel gedronken. Trix heeft hem haar liefde geopenbaard, en iets van het achter haar liggende, treurige leven. Hij heeft Trix lief, meer dan iemand of iets ter wereld, maar hij kan zich niet overgeven aan deze liefde. Hij heeft in de achter hem liggende jaren voortdurend getracht zijn liefde ondergeschikt te maken aan zijn machtsgevoel, dat hij in overheersende mate aan zijn burgerlijke status ontleent. Het is hem niet altijd gelukt; soms bloeide zijn liefde voor Trix, voor Cuperus of de nuziek zo machtig op, dat hij zich moe voelde ‘als een karrehond’ of ‘als een uitgeputte landloper’, huilend om deze liefde. Maar steeds hervond hij zich weer als ‘zoon van de rechter’ of als ‘student in de medicijnen’, die de barmeid liefhad met het barmeidenhaar, die de notabelen van W. een lesje wilde geven in respect en fatsoen door met Trix te trouwen om dan hun gezichten te kunnen zien. Deze avond spreekt hij over de Tuin van vroeger: ‘En dan de Tuin. Het is heilige grond, waarop wij ons bevinden. Voor mij was het een wonderlijke Tuin, nog voordat je in mijn leven kwam om met mij te dansen. Er waren - ze zijn er nog - gouden vogels, ook wel ganzen en pauwen, maar voornamelijk gouden vogels. Het was een gouden tuin. Toen zag ik opeens al die instrumenten, en ik hoorde die mars, en de zon schitterde in het koper, en ze bliezen erop met rode koppen van de inspanning en toen werd het een koperen tuin, en dat is lang zo gebleven. Koper is mooier en eenvoudiger, ook vrolijker dan goud. De Carmen was een koperen opera...’ (pag. 209). En later, als Trix weer naar binnen is gegaan prevelt hij verder: ‘De Tuin is nòg van koper, nu in het najaar, maar daar let niemand op, en voor ons is hij nu van zilver: niet het duurste, maar wel het byzonderste edelste metaal. Het metaal van het afscheid, (...) let eens op de maan, hoe die altijd weer opnieuw afscheid van ons neemt. De zon zegt: ik kom terug, en laat zich welgedaan en blozend in zee vallen. Maar de maan zegt: ik kom waarschijnlijk niet terug, want ik heb al zoveel werk met mijzelf voortdurend te veranderen, en wie weet het einde? Ik weet veel van de maan af, Trix. Het droevigst is hij even voor nieuwe maan, - hoe optimistisch uitgedrukt! - want dan hangt hij als een krom streepje, een vergrijsd zuchtje, boven de opkomende zon, ik heb dit na kroegjolen vaak waar genomen, - en toch mag hij niet naar beneden om uit te rusten, hij moet verder, door de zon omhooggeblazen in al zijn jammer en ellende, nog wel drie dagen en nachten lang, steeds meer uitgeteerd, steeds schimmeliger en dunner. De zon blaast hem omhoog als een veer en niemand gelooft dat hij ooit nog terug kan komen en misschien is dat ook zo, misschien komt er telkens een andere maan, een nieuwe maan, zoals de uitdrukking het ook wil...’ (pag. 209, 210). Ik ben lang stil blijven staan bij deze overpeinzingen van Nol, omdat hij hier, gedeeltelijk onder invloed van alcohol, maar vooral door het verdriet om het naderend afscheid van zijn moeder, zichzelf geeft zoals wij hem niet kennen. Geen zekerheid, overmoed en machtsbesef klinken door in zijn overpeinzingen, slechts droevige beschouwingen over de maan. Symbool voor moeder en geliefde beide, ziet hij haar steeds kleiner worden, krom en vergrijsd, steeds meer uitge- | |
[pagina 14]
| |
teerd, zonder te mogen rusten omdat de zon, symbool voor mannelijke kracht, dit niet toestaat. Het is duidelijk dat uit deze overpeinzingen in de eerste plaats het verdriet om het afscheid van zijn moeder spreekt. Maar dat niet alleen, ook droefheid om het vage besef dat zijn liefde voor Trix geen stand kan houden. Geen enkele liefde kan dat. Krachtig, blozend, zelfbewust is hij door het leven gegaan, als een zon die de maan niet met rust kan laten, als een machtsfiguur, die de liefde wil beheersen. In haar afscheidsbrief later in de roman wijst Trix hierop: jij zou altijd jaloers zijn. Dat betekent: jij zou mij nooit met rust kunnen laten. Zijn in feite kleinburgerlijke ouders (ook hierover worden subtiele seinen uitgezonden door Vestdijk, bijvoorbeeld in de beschrijving van de logeerpartij van de familie in het landelijke hotel) hebben de kiem in hem gelegd voor zijn machtsgevoel dat, zoals gezegd, vooral zetelt in zijn bevoorrechte burgerlijke positie, - maar van zijn moeder kreeg hij bovendien zijn liefde voor de muziek mee. Zij voerde hem naar de gouden Tuin, lang geleden, waar hij, zoontje van de rechter, kleine kinderen in zijn kielzog meevoerde en weer van zich afschudde op zijn onderzoekingstocht door de Tuin. De vervoerende mars van Sousa vond een ongekende weerklank in zijn gevoelens van macht en liefde beide, en bracht Cuperus en Trix als verlengstukken of personificaties van de muziek voorgoed in zijn leven. De gouden tuin werd door de machtige god Cuperus een koperen tuin. En nu, op deze maanlichte avond, is het een zilveren tuin geworden, waaruit het levenskrachtige koper verdwenen is, een zilveren tuin van het afscheid. Al mijmerend dringen de rottende herfstgeuren tot hem door en het borrelen en plassen in de vijver - dat meer in zijn verbeelding dan in werkelijkheid plaatsvindt - door de kikkers van Cuperus,Ga naar eind3. dat wil zeggen door het lijden van Cuperus en hij voelt voor het eerst dat op Trix en haar vader afschuwelijke moorden zijn gepleegd. ‘(...) alleen maar door de tijd, door het vergaan, dat hier een stem en een geur had verkregen.’ Hij gaat zien hoe ongehoord Cuperus en Trix geleden hebben onder de vroegere, kleinsteedse verhoudingen, nu zijn liefde, al is het dan slechts tijdens dit nachtelijk gemijmer en onder invloed van alcohol, van macht gezuiverd is. Maar zijn machtsgevoel is niet verdwenen; het tast ondergronds nog naar de oppervlakte en dringt tot hem door in de vorm van een geur van molm en fijne rottenis, de geur van de tot koper verkleurde herfstbladeren, de geur van zijn aangetaste macht. Het zeldzame moment van inkeer gaat voorbij. Hij huivert in de kille tuin en wil weer naar binnen, naar drank en mensen. Nog even laat hij de maan schijnen over Trix, maar de milde inkeer is al weer weggeëbd, zijn machtsgevoel bloeit weer op. Hij slaat de ‘aanval’ die de liefde ondernam op zijn macht, af in de vorm van een stekelig minachten: ‘Trix was deze avond voor mij verloren; zelfs hield ik met de mogelijkheid rekening haar nooit meer terug te zullen zien. Niet omdat ik haar “versmaad” had, maar er was niet op haar te bouwen; zij was zelf van maanlicht gemaakt, net als haar moeder en die zonderlinge tante: bleke, noordelijke vrouwen, die zeemeermin hadden moeten worden en dit stigma in hun ogen meedroegen, (...)’ Binnen, bij warmte en licht, gezelligheid en drank hervindt hij zichzelf. Snel dronken wordend hervindt hij zijn macht in een nieuwe wijsheid, een betere dan die der oude Grieken: goud, koper en dan zilver vindt hij een betere volgorde | |
[pagina 15]
| |
dan goud, zilver en koper. Dit was de derde maal dat het koper ter sprake kwam. Diezelfde nacht sterft zijn moeder en de volgende nacht pleegt Trix zelfmoord, na de avond waarop zij haar treurig meisjesleven verder blootlegde voor hem. In machtige golven spoelde zijn liefde over hem heen deze avond, in machtige golven ook joeg zijn macht haar weer terug. Trix' verzoek om bij hem te blijven deze nacht, weigerde hij, om de mensen. Als hij de volgende morgen hoort dat zij dood is, stijgt zijn liefde voor haar, ondanks zijn pogingen om deze onder te schikken aan zijn verzwakkende macht, tot de hoogste toppen; hij vereenzelvigt haar met Christus: ‘(...) wat zij vroeg was alleen: waak met mij, één uur, en ik ben naar de juristen teruggegaan, de farizeeërs en schriftgeleerden...’ Ten prooi aan een hevig schuldgevoel, dat hij nog niet wil toelaten in zijn hart, zwerft hij door de stad. Zijn liefde is dood, zijn macht is kapot, zijn voeten stappen in het felle zonlicht van leegte naar leegte. Zijn pogingen om anderen de schuld te geven van Trix' dood verstillen langzaamaan en hij eindigt zijn zwerftocht bij de Tuin, waar hij de doodzieke geuren meent te ruiken van het koperen gebladerte der oude bomen. Dit is de laatste maal dat er van koper gesproken wordt. Voor de eerste maal bracht het koper hem tot aan de hoogste toppen van zijn macht. Voor de tweede maal bracht het koper hem het beeld van zijn verzwakkende macht. De derde maal had het koper nog maar een zwakke stem en een rottende geur. De vierde maal zweeg het, en zond alleen nog maar doodzieke geuren uit. |
|