Brieven over Litteratuur
een komische dialoog
j. pop
‘We worden wel erg ernstig den laatste tijd! Maar tenslotte ben jij begonnen, vergeet dit niet. Houd je goed!’.
Aldus besluit S. Vestdijk de vierde brief uit een serie van zes, die Marsman en hij aan elkaar hebben geschreven. Ze zijn onder de titel Brieven over litteratuur verschenen bij Nijgh & Van Ditmar te 's Gravenhage en Rotterdam. J. Pop bespreekt deze uitgave.
In dubbel opzicht is dit een bijzonder boekje: ten eerste om het charmante uiterlijk (15 × 10 cm, met gouden opdruk). En vervolgens ook omdat de opgenomen brieven praktisch onvindbaar waren. Ze verschenen van 6 januari t/m 2 maart 1936 in De Groene Amsterdammer. Slechts eenmaal verschenen zij in boekvorm: in 1945, maar de oplage bedroeg niet meer dan 10 exemplaren.
Marsman opent de briefwisseling en doet een uitval tegen de verheerlijking van het zogenaamde jeugdgeluk. In veel litteratuur wordt naar zijn smaak te hoog opgegeven van ‘de zorgeloosheid en het onvermengde geluk van de kindertijd’. Het ligt natuurlijk in de lijn van de vitalist Marsman dat hij al die romantische dweperij aan de kant veegt. Voor hem ligt de waarde van het kind ‘in zijn toekomst’.
Na deze branieachtige, wat simplistische inzet van Marsman komt dus Vestdijk aan het woord. Onwillekeurig heb je, als lezer, al een idee over de richting waarin de schrijver van de roman ‘Terug tot Ina Damman’ met zijn antwoord zal gaan. Het pakt echter anders uit dan, althans ik, had verwacht. In de eerste plaats valt het op, hoe serieus Vestdijk zijn opponent neemt. Zit hier vriendschap achter? Of is het 't respekt van de waarachtige pedagoog tegenover de aan zijn zorgen toevertrouwde leerling? Of is het gewoon zo, dat voor de beide tijdgenoten het niveauverschil niet bestond, dat òns nu zo opvalt wanneer we Vestdijk en Marsman als essayisten tegenover elkaar afwegen?
Ik citeer uit het begin van Vestdijks antwoord het volgende - en de konklusie laat ik gaarne aan u over: ‘Laat ik mijn best doen om je zo volledig en eenvoudig mogelijk van repliek te dienen. Volledig, zeg ik; inderdaad lijkt mij jouw zienswijze zeer onvolledig en zeer eenzijdig, schoon op zichzelf niet onjuist. Je haalt bovendien paedagogische en literaire gezichtspunten door elkaar....’ (blz. 16).
Vestdijk wijst er vervolgens op, dat er ook nog zoiets bestaat als een hard beeld van een jeugdperiode. Zo'n ‘medogenloze’ beschouwing van het kind dat wij eens zijn geweest, kan het tegengif vormen voor de romantische voorkeur van een ‘mythe van een jeugd’. Als je dit leest, bedenk je opeens dat Vestdijk niet alleen de schrijver is van ‘Terug tot Ina Damman’, maar ook van ‘Meneer Vissers Hellevaart’, en vooral van die bijna maniakale afrekening met de eigen jeugd die ‘Kind tussen vier vrouwen’ heet.
Vestdijk verdedigt het goed recht van de jeugdbeschrijving overigens in opvallend gematigde termen als hij spreekt over een ‘primaire geestelijke levensvoorwaarde’. Maar Marsman gaat in zijn antwoord op deze zaken niet in. Eigenlijk geen man om brieven mee te wisselen, deze Marsman. Op Vestdijks verzoek om ‘enige aandacht te schenken aan (diens) opvatting van de kunstenaarswerkzaamheid eerder als tegengif tegen de (jeugd-) Mythe dan als bijdrage ertoe’ gaat Marsman helemaal niet in. In het begin van de derde brief klaagt hij over Vestdijks ‘wijze van denken, die voor (zijn) gevoel iets hinderlijk baroks heeft, een overladen, guirlandeachtige volte, die (hem) altijd