Portret op afstand
johan van der woude
Johan van der Woude over Dierbare wereld van Henriëtte van Eyk, uitg. De Bezige Bij, A'dam.
Een autobiografie lijkt mij een absurde opgave; men moet immers in staat zijn zichzelf als een personage te zien, wat Henriëtte van Eyk in haar boek Dierbare wereld gelukkig heeft gedaan. Het ‘afstand-nemen’ is kenmerkend voor haar werk en ook voor dit levensverhaal. Als productief schrijfster van schetsen en verhalen over droomfiguren, over wat excentrieke personages die allerlei gewone en tegelijk ongewone avonturen beleven, over wat caricaturaal aangezette types uit de betere standen in de twintiger en dertiger jaren - met als tegenvoeters de underdogs met hùn narigheid -, toonde zij zich sociaal bewogen, ‘geëngageerd’, en hekelde zij prototypes van de bovenlaag in proza, dat door stijlmiddelen zowel satyrisch als humoristisch werkt. Zij koos voor de partij van de underdogs en gaf de Zilvermannetjes een stevige portie sentiment en menselijke narigheid mee. Vestdijk heeft haar werk gekarakteriseerd als ‘groteske allegorieën of allegorische humoresken’, maar het is, dunkt mij, meer: verbeeldingen, waarin de machten en krachten van de werkelijkheid in het absurde worden getrokken en daardoor onschadelijk gemaakt.
In een gezelschap is Henriëtte van Eyk als persoon, als vrouw, als menselijk wezen meestal nauwelijks aanwezig. Zij houdt zich afzijdig, zoals zij ook min of meer haar eigen leven van terzijde heeft beleefd, als het ware heeft mee beleefd, zoals zij ook in haar werk en in haar autobiografisch boek een toeschouwster is, die voortdurend tegen een vertekende wereld aankijkt, waarin zij altijd dezelfde sporen van grote en kleine misères, van grote en kleine boosaardigheden ziet. Zij is bovendien een detailliste en bezit vooral een bijna fotografisch geheugen voor milieus, kleedij, karakteristieke gebaren en voor de sfeer die bij dit of dat huis hoorde, om deze of gene heen hing. Zij heeft erg veel geschreven; zij heeft tijdens de bezettingsjaren in het kunstenaarsverzet erg veel gedaan, maar ‘doen’ ligt niet in haar aard. Zij past het beste, nee zij hoort in een stoel in haar eigen, altijd nogal wonderlijk ingerichte kamers. Zij is in de bohèmewereld van Amsterdam decennia lang ‘iemand’ geweest, die geen rol wilde of kon spelen, maar er niet uit is weg te denken, eenvoudig omdat zij bestond, er was of niet was. Dat er-zijn en er niet-zijn is typerend voor haar persoonlijkheid èn haar verschijning; dat ‘het is zo, en het is nièt zo’ is karakteristiek voor haar werk, tot in dit levensverhaal toe, en dan doel ik niet op feitelijke onjuistheden.
Henriëtte van Eyk is getrouwd geweest met de journalist-schrijver Edouard de Nève, die ik me herinner als een op zijn minst wonderlijke, in aanleg begaafde, bohèmienachtige man, die in een concentratiekamp is terecht gekomen en over wie Henriëtte van Eyk ook met haar distinctie en van haar afstand schrijft, zoals zij dat later over Simon Vestdijk heeft gedaan; ook tegenover deze twee schrijvers en liefdes van haar leven blijft zij terzijde staan als een toeschouwster die alle stukjes van de legkaart niet meer precies in elkaar kan passen. Dit boek kon door niemand anders zijn geschreven dan door haar en toch is het alsof het allemaal buiten haar om gaat, of is gegaan, alsof ze het in halfslaap heeft geschreven en op een goede morgen het manuscript kant en klaar op de tafel vond.
Daarnaast is het een document over de eerste vijftig jaar van deze eeuw, over hoe het voor haar en vele anderen is geweest, hoe men in goed-