Vestdijkkroniek. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||
‘Het Veer’
| |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
Deze passage vertoont twee ogenschijnlijk tegenstrijdige aspecten: een vlucht voor de angst in de sexualiteit en een toename van de angst, juist door de sexualiteit. Wat het eerste punt, de vlucht voor de angst in de sexualiteit betreft, hiervan zegt Vestdijk in ‘Het wezen van de angst’ in het hoofdstuk over de bestrijding van de angst, onder ‘Bedwelming’, dat ieder intensief lustgevoel voor het opwekken van bedwelming in aanmerking kan komen voor het bestrijden van de angst. Hij noemt hier o.a. de liefde, waarbij hij op uitspattingen bij pestepidemieën wijst (pag.620). Onnodig te zeggen dat bedwelming geen uitzicht biedt op verlossing van de angst. De vlucht in het sexuele biedt een tè kortdurende vergetelheid dan dat men de angst kan verdrijven. Wat het tweede punt betreft: de toename van de angst door de sexualiteit (de verteller gaat zich onzeker voelen: is de zwaarte in de benen de nadering van genot of heeft zijn vriend hem verraden?), hiervan zegt Vestdijk in ‘De toekomst der religie’ dat in de erotische totaliteit, waarin de liefde zich op alles en iedereen richt, de sexualiteit een beperking, een isolatie betekent. Isolatie nu is een bron voor angst (en schuld). Nu lijkt het mij toe dat in 1348, toen de mens zich van enig religieus streven nauwelijks bewust was, de sexualiteit op dit punt niet knellend was. Maar als wij ons tot ‘Het wezen van de angst’ wenden, dan vinden we daar, dat Vestdijk de sexualiteit een der belangrijkste objecten van de angst noemt, op grond van de paradoxale verenkeling, die in feite weinig verschilt van de bij het religieuze streven genoemde isolatie. Geen verlossing van angst dus bij sexualiteit, wel toename ervan. Het opsommen van de gruwelijke practijken, twee bladzijden lang, om de zwarte dood (of de angst ervoor, wat hier op hetzelfde neerkomt) te bestrijden, zijn een bewijs te meer dat de angst groteske vormen aanneemt, juist door de sexualiteit. ‘Lijvige boekdelen zou ik kunnen vullen met al wat ik op deze wijze (tijdens zijn liefdesavonturen, L.A.) gezien en gehoord heb, mijn machtige beschermer achter of voor mij, (...)’ (p.13). Alle opgesomde gruwelen, opgebloeid tijdens de liefde, als evenzovele bestrijdingsmiddelen tegen de angst, vallen voor hem echter in het niet bij zijn eigen middel om de angst te bestrijden: zich te verbroederen met de zwarte dood, niet bang voor hem te zijn, voordeel van hem te trekken.
In ‘Het wezen van de angst’ heeft Vestdijk in tien punten, die elk weer onderverdeeld zijn, de mogelijkheden aangegeven waarmee de angst met meer of minder succes bestreden kan worden. (Hfdst. VIII, speciaal par. 5.) Een van deze punten is de agressie, waarvan de angstaanjaging een onderdeel is. (pag. 646 t/m 648) Dit nu, deze angstaan jaging, is een belangrijk hulpmiddel voor de verteller van ‘Het veer’ om zijn eigen angst in toom te houden. Vestdijk noemt dit de wellicht primitiefste agressieve reactie in defensieve zin die er bestaat. Men gaat hierbij van de angst uit die men zelf voelt, en werpt die op de ander terug. | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
De angst op een ander werpen om de eigen angst te verminderen, heb ik in mijn opstel over ‘Sint Sebastiaan’ (in het eerste nummer van ‘Kroniek’) menen te mogen herkennen als negatieve identificatie, een negatieve identificatie die de jonge Anton Wachter passief ervoer bij het zien van het lijden van een ander, van Sint Sebastiaan, en die de verteller van ‘Het veer’ actief ervaart door angstaanjaging. De negatieve identificatie, deze psychische drijfveer, gepersonifieerd in de duivel, speelt een overheersende rol in het leven van de verteller. Dat zijn omgeving in hem de duivel meent te zien wordt nu duidelijk.
Het eigenlijke verhaal, de overtocht, is in feite niet anders dan een in beeld gebrachte onderstreping, een verduidelijking van de psychische drijfveren die de mensen in tijden van hevige angst kunnen beheersen.
Wanneer de verteller aan het eind van het verhaal het aan de pest gestorven lichaam ontdekt, dat ongeweten is meegevoerd naar de overzijde van de rivier, voelt hij zich volstromen met levenskracht. De zwarte dood, de grote angstverwekker, heeft zich teruggetrokken van het lijk; hij wil anderen, Levenden, bespringen met zijn angst: ‘Zodra zich het lijk gevormd had, trok de zwarte dood zich terug: het was hem te rustig, te onbeweeglijk; hoeveel aanlokkelijker die levende hersenen, die zijn beeld vormden, aanbliezen, verwrongen, vermenigvuldigden, aanbaden, die door angst opgejaagde kudden, (.....). Met graagte nam ik de rol over, (......) ik voelde me krachtig en gezond, uitverkoren om dood en verderf om mij heen te verspreiden, een geheel dorp te verpesten met mijn adem, met mijn ogen. (.....)(p. 34/35) En zo volgde ik dan, (de in paniek vluchtende medereizigers L.A.) hoogopgericht, vernielziek, dreigend en trots, zo volgde ik dan: tot de hals toe volgeladen met doden.’(p.38) Tot de hals toe volgeladen met doden, tot de hals toe volgeladen met angst, die op anderen zal worden gewenteld, om zelf des te krachtiger te kunnen leven. Dat er tijdens de overtocht momenten zijn, waarop een zachtere stem vanuit de verteller opklinkt - bijvoorbeeld het moment, ongeveer in het midden van de rivier, waarop hij mijmerend verlangt naar een vrediger bestaan - toont alleen maar aan dat het minder zijn wil is dan zijn noodlot om als duivel door het leven te gaan. | |||||||||||
Literatuur.
|