Naarmate de roman vordert wordt de verhouding Cheiron - Aktaion tegelijk inniger en mysterieuzer. Beiden hebben zij onder deze nauwe verbondenheid te lijden.
Aktaion komt tot driemaal toe in een niet al te beste stemming naar de spelonk waar Cheiron verblijft na de noodlottige verstoring van de bruiloft tussen Aktaion en Timandra. Over Cheirons reaktie op één van die bezoeken tekent Vestdijk het volgende aan:
‘Cheirons antwoord werd met zalvende uitvoerigheid gegeven; maar zijn romp (....) was nog steeds loerend gekromd, en zijn scherpe blik, vol HAATDRAGENDE LIEFDE, hield de ingang versperd.’
Het is tenslotte Aktaions allesverterende verering voor Aktemis, die ook bij Cheiron de heftigste reakties oproept. In een maannacht verrijst uit de slapende Cheiron een geestverschijning, waarin Artemis kan worden herkend. Tijdens de beslissende jacht van Aktaion om Artemis in levende lijve te aanschouwen, leeft Cheiron - onderwijl verblijvend in zij spelonk - op de heftigste wijze mee. Hij vertelt aan Melikertes, zijn nieuwe, niet al te snuggere leerling, die bij hem in de spelonk woont, wat er op de berghelling gebeurt:
‘Cheiron werd één met de onzichtbare bewegingen. Zijn gezicht straalde van geestkracht, zijn sprietige wenkbrauwen waren tot stekels samengetrokken, het scheen de dag van zijn leven te zijn. (....) Het was reeds laat in de middag, toen hij met dwingende gebaren, rechtop staand in de spelonk, de poten trillend van opwinding, de eenzaamheid begon op te roepen van een verdwaalde Aktaion, - willens en wetens verdwaald, - een Aktaion, die de jacht verlaten had voor de onmenselijker avonturen van het hart, waartoe zijn dromen hem hadden voorbestemd.’
De verwisseling dier hier plaats vindt tussen Cheiron en Aktaion, tussen verteller en personage, vindt zijn weerklank in het wisselend vertelperspektief dat Vestdijk hier toepast. Wie vertelt over wie? kan men zich afvragen bij de volgende passage:
‘Op die éne plek, waar een bron borrelde en de koelte bosvarens aan de bodem had ontlokt, was het somber en verlaten, - Cheiron zei het, Melikertes geloofde het en dacht bij zichzelf: als hem maar niets overkomt..... Maar Aktaion beleefde het: deze eenzaamheid die geen eenzaamheid was, deze bodemloze schrik van dwars door varens en pijnbomen heen blanke lichamen van baadsters te moeten bespieden, - móeten, want volgens de kentaur was er geen sprake meer van een ei gen wil.’
Er zijn trouwens nog meer rollen die worden verwisseld. Ook jager en wild ondergaan dit lot:
‘Verlamd door angst leunde hij tegen een zware lindestam, waar hij keek, zonder verheffing, zonder bevrediging die tegen slapeloze nachten opwegen kon, en zonder te zien zelfs, want de bespieder was in waarheid de bespiede, volgens een van te voren beraamd plan, waarin manestralen iets te zeggen hadden gehad.’
Deze laatste verwisseling hoeft ons niet al te sterk te verbazen:
in tal van religies komt iets dergelijks voor. We hoeven uit zo'n passage niet meer te konkluderen dan dat verlangen en overgave bij Aktaion volledig en allesoverheersend zijn.