dat de Eros op die leeftijd eigen is, ik heb het aan den lijve ondervonden - nee, niet aan den lijve, in de geest.’
Hugo was iets mank, slank, scherp besneden mond, licht rosbruin gezicht door ijle zomersproeten.
Een zeewaardig gezicht, fijn en tevens verweerd, afstotend en tezelfdertijd van een onbeschrijflijke charme.
In Henks ogen voornaam, als een prins in ballingschap met ruw gevolg. Dat ruw gevolg bestaat uit 2 of 3 andere import jongens die de held begeleiden (zoals bij Vestdijk dikwijls voorkomt) en die je ‘het koor’ in de tragedie zou kunnen noemen.
Henk is er van overtuigd (terecht of ten onrechte) dat Hugo niet bij dat slag jongens hoort. Hij zou hem willen verdedigen tegen zijn vijanden of vrienden.
Het blijkt dat Hugo een welgevallig oog heeft gewaagd aan de mooie Sofie (die weliswaar 19 is) en haar een paar maal 's avonds mee uit wandelen heeft genomen.
Door een serie beledigingen die zijn zuster worden aangedaan eerst door het kerkbestuur en later door Hugo, komt Henk er achter dat ook Sofie èrg onder de indruk is van Hugo.
Voor het eerst ziet hij zijn zuster als een mens met een eigen zieleleven!
Sofie draagt hem op voor haar op te komen, haar te wreken, hij moet dat zweren! En Henk die al nachten niet geslapen heeft van de spanning en zijn verwarde dagdromen, zegt dat toe, maar niet uit ridderlijkheid. Hier komt een citaat:
‘Het was een oordeel dat zich aan mij voltrok. Ik was in de macht van een wraakgodin, willoos, wanhopig, als koning Gunther toen hem werd bevolen Siegfried te doden.’
Henk moet dus met Hugo gaan praten.
Prachtig is beschreven hoe de jongen door de mistige stad in de avond naar Hugo's huis loopt.
Het komt tot een hardhandig treffen tussen Henk en één van Hugo's halfdronken trawanten die schunnigheden over Sofie ten beste geeft, op straat.
Dan, voor het eerst, hoort hij duidelijk Hugo's stem, zacht en muzikaal zwevend. Hij klampt zich als het ware aan die stem vast en durft eindelijk Hugo aan te kijken. Géén geringschatting. Hij weet ineens dat hij vecht niet voor zijn beledigde zuster maar voor hem, en niet om zijn eigen moed te tonen maar om hèm te verdedigen, de hemel mag weten waartegen. Hugo slaat hem in zijn gezicht (niet erg hard) en geeft hem een flinke trap na.
Dan komt de laatste episode van het verhaal. Hugo, alleen, eigent zich een roeibootje toe dat bij de pier ligt en Henk die zijn held gevolgd is, pakt even later een ander. Het is guur 's avonds. Er is maan. Het gaat in de richting van de grintplaat, een half uur roeien, daar kan je tijdens eb heerlijk zitten en tegen dat het vloed is moet je terug omdat de grintplaat dan verdwijnt.
Tijdens deze achtervolging worden Henks dagdromen tot hallucinaties. Hij zou kunnen juichen. Hij zal daar naast Hugo zijn, ze zullen praten en het zal vanzelf blijken dat ze vrienden zijn, en de gehate zee bestaat niet meer uit water maar het is alleen maar licht. En de vuurtoren doet vreemd.
Hij komt aan de grintplaat.
Hugo's boot ligt daar, zomaar los. Zijn boot ligt er nu naast ‘als om nooit weer van elkaar te gaan.’
Om allerlei koortsig door elkaar lopende redenen neemt Henk, Hugo's boot mee terug en laat zijn vriend zonder boot achter, op de grintplaat.
Misschien was Hugo al niet meer op het eiland en had hij geen boot nodig.
Misschien wilde hij helemaal niet terug, want welke vrienden had hij aan land? Hij zou er altijd kunnen blijven, hinkend in het maanlicht. Tegen zijn vijanden had ik hem in elk geval verdedigd; wilde hij terug? Ik zou hem halen. Hij zou op school een rustig leven hebben met mij, alles weten en alles begrijpen. Daar was de vuurtoren weer, waaronder ik eindelijk zou kunnen slapen bij het doven der lichten, in de morgenstond, in de stad, zes uur later...
De dokter spreekt van hersenkoorts.
Sofie past hem dag en nacht op. Ook zij weet niet wat er gebeurd is.
Hugo heeft zich met bijna bovenmenselijke inspanning gered, halt zwemmend, half lopend. Dat hij niet verdronken is mag een wonder heten. Hij krijgt longontsteking, verdwijnt uit Zeeland naar Davos en komt niet op school terug. Henk ziet hem nooit weer.
Hoewel er twee roeibootjes aan elkaar gebonden aan de kant liggen wordt er niets onderzocht.
Achteraf bedenkt de volwassen Henk:
‘Alleen omdat hij mijn vriend was heb ik gedaan wat mij van een hartstocht verloste die geen ruimte meer overliet voor mijzelf. Alleen dáá rom.
Wie denkt dat ik de boot meenam uit wraak heeft niets van mijn verhaal begrepen, en wellicht is dat de beste manier om het te lezen ook voor mijzelf, die nog jaren daarna de straf moest lijden van dromer over Hugo Verwey.
Eén ding kan mij spijten: Dat Vestdijk die twee jongens elkaar véél later niet opnieuw heeft laten ontmoeten.
Wat zou er gebourd zijn?
S.A.E. Bessem
De R'damse werkgroep kwam na een diepgaande groepsdiscussie tot de volgende conclusies en vraagtekens.
1) Een meesterlijke novelle qua stijl, compositie, gegeven, uitwerking, relativerende humor etc. Als enig zwak punt zag men de uitwerking van de plaats van handeling nl. een stadje in Zeeland. Sfeerschildering van een provinciestadje in Holland met zijn dominee Kalmans en de zangleraar Balkom etc. uitstekend maar nergens komt toch de zo specifieke sfeer van Zeeland, zijn bevolking, zijn landschap goed over. V. heeft waarschijnlijk zijn ‘eeuwige’ Harlingen eens door een andere plaats willen vervangen, had echter voor het thema van de novelle water en zee nodig en koos hij nu maar eens Zeeland uit. De specifieke sfeer van Zeeland was voor het thema van de novelle voor V. kennelijk echter van geen belang.
2) De titel van de novelle doet in eerste instantie denken aan een Oosterse, Indische of Indo jongen. Uit niets in de novelle blijkt dat dit het geval is.
Wel wordt een paar keer het bruine jasje, het bruine colbert van Hugo Verwey genoemd.
Is bruin misschien ook symbolisch of astrologisch te duiden?
Van Dalen geeft als betekenis van bruin o.a. onbezorgdheid, vroeger in een schilderij - donker, voorts ruw, onstuimig, zorgwekkend, goed leven, het onaangename in het leven (licht en bruin), bruin als dieventaal = koffie, mengsel van rood geel en zwart.
In andere scheppingen van V. komt ook de aan duiding ‘blauwe vriend’ voor. Is dit blauw op dezelfde wijze te verklaren als bruin’ in de bespre ken novelle?
3) Hoofdthema. Een alles overheersende onbewuste platonische aantrekkingskracht van homosexuele aard in de puberteitsjaren. Iets wat weer voorkomt, maar hier wordt ervaren als een kracht, een verkeerde, dreigende, het eigen ik aantastende drift/hartstocht, en daarom onderdrukt, vernietigd moet worden. ‘En alleen omdat hij mijn vriend was, heb ik gedaan wat mij van een hartstocht verloste, die geen ruimte meer overliet voor mezelf’.
Het intrigerende hierbij is, dat de uiteindelijke moordpoging door Henk Mannoury op Hugo Verwey beschouwd kan worden als een werkelijk gebeurd zijn, maar ook als een hallucinatie die als werkelijkheid werd ervaren.
Zelfs werd geopperd, dat Henk en Hugo als 2 uitingen van één persoonlijkheid kunnen worden gezien, hetgeen men echter te ver vond gaan. Henk was volgens de verteller een goed zwemmer en een goed roeier, toch wordt al in het begin van de novelle door Henk gezegd:
‘Ja, en hier begon de zee weer, die men zoëven ontvlucht meende te hebben’.
‘Dat vervloekte element’
‘Ik haatte de zee, omdat zij altijd anders wou zijn dan anders, ik haatte haar om haar beroemd verleden etc.’
‘Misschien was ik wel te bang voor de zee’. Zou men deze uitlatingen kunnen opvatten als een vroege verwijzing, die de plaats en aard van de ontknoping van de novelle als het ware reeds aanduidt? Een procédé dat volgens de Kringleden in meerdere romans/novelles van V. gevolgd wordt, een overeenkomst met de detective roman, waarbij ook dikwijls in een uitlating van één van de personen of een bepaalde gebeurtenis in het begin bepalend blijkt te zijn voor de ontknoping, het aanwijzen, het vinden van de verdachte of dader van het eind.
4) Koper. Gezicht van de bruine vriend wordt meerdere malen als koperkleurig omschreven. Heeft dit ‘koperkleurige’ enige relatie tot het koper uit ‘De Koperen Tuin’?