Mededelingen van de Vestdijkkring
Haaks op kaaks
Martin Hartkamp
In zijn artikel Verkenningen in S. Vestdijks roman ‘Het Glinsterend Pantser’ (Mededelingenblad, dec. 172, p 27-45) vraagt A.J. Kaaks zich af: wat is het thema, en vooral: wie is de hoofdpersoon van de roman Het glinsterend pantser. Kaaks vermeldt welke methode hij zal gaan gebruiken en geeft tevens, keurig, de beperkingen van die methode aan. Tot zover is er op zijn stuk niets aan te marken, maar dan volgt- alsof de schrik Kaaks in de benen slaat en hij die ijlings af moet reageren- plotseling een wonderlijke aanval op Fens en op mij. De desbetreffende alinea's luiden als volgt:
‘De geldigheid der conclusies die zo (n.l. met Kaaks' benadering) worden verkregen moge dan aanvechtbaar zijn, nog groter wordt dit probleem als men. uitgaat van enige al dan niet intuitieve kennis omtrent de persoon van de auteur. Bepaald hachelijk valt het te noemen om in deze roman, een op zichzelf staande wereld in woorden, zelfportretten van de auteur te willen herkennen. Zo is het ook, waar het het onderzoek vanuit de aan het begin gegeven vraagstelling betreft, voor de methode niet of nauwelijks zinvol er andere romans van Simon Vestdijk bij te betrekken. Het heeft er enigszins de schijn van, dat opstellen als Martin Hartkamps “Identificatie en Isolement” (Maatstaf 19, 1971, p 216-246) en Kees Fens' “Puriteinen en Piraten, Filosofen en Sluipmoordenaars” (Kees Fens, De eigenzinnigheid van de literatuur 3, Amsterdam, 1972), waarin uit veel verschillende romans van Simon Vestdijk overeenkomstige motieven worden geselecteerd die tot één principe worden herleid, stappen worden gezet naast het spoor maar wel in de richting van wie, onder andere op grond van hun visie op de Anton Wachterromans gewend zijn autobiografische kwaliteiten aan het werk van Simon Vestdijk toe te kennen.
Er wordt een zekere wetmatigheid in het schrijverschap van de auteur beurtelings aangetoond en verondersteld, door zijn werk op de genoemde wijze te bestuderen. Van die wetmatigheid naar de persoon van de schrijver is maar één stap terug.’
Ik zal in het midden laten in hoeverre Fens en ik over één kam te scheren zijn (wie weten wil wat ik daar zelf van denk, leze wat ik over essay van Kees Fens schreef in de NRC van 12-10-1968), en ik reageer hier dus uitsluitend voor mijzelf.
Om te beginnen is het mij onduidelijk waarom Kaaks mijn essay überhaupt ter sprake brengt. Het ging mij om een kernmotief, dieptestruktuur, in Vestdijks werk (niet slechts in zijn romans), terwijl Kaaks zich uitdrukkelijk beperkt tot slechts één onderdeel van Vestdijks werk, n.l. tot (de hoofdpersoon en thematiek van) Het glinsterend pantser.
Inderdaad is het dan ‘niet of nauwelijks zinvol er andere romans van Simon Vestdijk bij te betrekken’, en er is ook niemand die dat van Kaaks eist.
Maar toch is Kaaks nog niet tevreden en maakt- nu gehéél buiten het kader van zijn stuk- mijn stuk verdacht. Er zouden ‘stappen worden gezet naast het spoor’ (wèlk spoor? het spoor van A.J. Kaaks? màg ik dat alsjeblieft!), ‘maar wel in de richting van wie, onder andere op grond van hun visie op de Anton Wachter-romans gewend zijn autobiografische kwaliteiten aan het werk van Simon Vestdijk toe te kennen.’ Hier komt de aap uit de mouw. En nòg eens in de volgende alinea. Van de door mij bestudeerde ‘wet natigheid naar de persoon van de schrijver is maar één stap terug.’
Ik stel voorop dat ik het helemaal geen schande vind als iemand zich met name interesseert voor de persoon van de schrijver, maar men moet persoon en werk niet met elkaar verwarren en ikzelf heb altijd geprobeerd dat te vermijden. Kaaks mag dit betwijfelen, maar wil hij dan wel even toelichten waar ik ooit ‘autobiografische kwaliteiten’ aan het werk van Vestdijk toegekend heb? En als ik dat niet gedaan heb (want o, het is allemaal zo vaag, zo impliciet, geformuleerd), hoe ik dan toch stappen kan zetten in de richting van diegenen die dat wèl doen? Kan Kaaks duidelijk naken waarom het ‘maar één stap terug is’ van een kernmotief naar de persoon van de schrijver? Weet hij dan niet dat in het algemeen de hoofdpersoon (van een roman of een verhaal) wordt vereenzelvigd met de schrijver? Dat dat ook gebeurd is bij Het glinsterend pantser? Blijkens het uitvoerige citaat hierboven weet hij dat, maar toch zal ik nooit stellen dat hij om die reden niet had mogen nagaan wie de hoofdpersoon is van dat boek.
Met iedereen wil ik over mijn visie op het werk van Vestdijk diskussiëren, want dat kan het inzicht in dat werk alleen vergroten. Maar met hele en halve insinuaties is niemand gediend. De visie zèlf moet aan de orde komen. Mijn benadering kan slechts worden afgewezen als (of beter voorzover) zij tot aanvechtbare konklusies leidt.
Daarover lees ik echter niets bij Kaaks.
Kaaks' aanval- ook op Fens, die ik er nu toch even bijhaal- wordt extra herkwaardig als men Kááks' konklusies, over hoofdpersoon en thema van Het glinsterend pantser, leest. De hoofdpersoon, stelt Kaaks, is S.