| |
| |
| |
Spekmarkt het huis van Anton Wachter
Nol Gregoor
Tot de activiteiten die gymnastiekleraar S. Vestdijk in Harlingen ontplooide, behoorde, naast het geven van rijwiellessen (dat werd je in die tijd nog ‘officiëel’ geleerd) en danslessen in de gymnastiekschool, het regisseren van opera's, het organiseren van optochten, het jureren van hardrijwedstrijden op de schaats, het africhten van de plaatselijke Vrijwillige landstorm, het zitting nemen in diverse bestuurs- en feestcolleges, het schrijven van feestcantates en een ‘Memorandum voor de Vrije- en Orde-oefeningen der Gymnastiek’ - ik zal nog wel wat vergeten zijn - behoorde ook de fotografie. Ik geef toe, een lange uitwijding om tot de mededeling te komen, dat vader Vestdijk ook fotografeerde. Maar misschien toch niet helemaal overbodig. Een opsomming van al die activiteiten laat niet alleen zien, op welke goede gronden Simon Vestdijk zijn vader een ‘stadsamuseur’ noemde, maar laat ook, ondanks een totaal andere gerichtheid, een duidelijke overeenkomst zien tussen vader en zoon, namelijk die van een schier onuitputtelijke ijver en werkkracht. Schrijver Vestdijk heeft over zichzelf gezegd, dat hij een verlegen en geremd mens was; geen grote tegenstelling dus ogenschijnlijk, dan die tussen de man die men zich in Harlingen herinnert als ‘gymnastiekleraar Vestdijk zat overal in en- bij’, en zijn zeer teruggetrokken levende zoon, die men wel het predikaat ‘kluizenaar van Doorn’ meegaf. Ogenschijnlijk. Want al herkent men, uit vader Vestdijk's vrijetijdsbestedingen, in hem de man die met het nodige flair en een niet geringe dosis vrijmoedigheid een ambitieuze figuur in de openbaarheid wilde zijn, van de schrijven zoon mag gesteld worden, dat zijn kreativiteit gerichter, maar daarin zeker niet minder ambitieus was. Zitten in zijn werkkamer achter de steeds maar aangroeiende hoeveelheid diktaatcahiers, geeft S. Vestdijk jr., zoals hij een tijdlang zijn naam schreef, via zijn cahiermedium een
reeks ambitieuse auteursprestaties af, die begrippen als geremd en verlegen tot die van de persoonlijke verhoudingen beperken. Daarbuiten echter werden door Vestdijk jr. in ijltempo en in volle openbaarheid een aantal topposities bezet, die binnen eigen kader toen al, zo rond 1935, veelzijdig en zeker ook vrijmoedig en gedurfd mochten heten.
Wat dacht U bijvoorbeeld hiervan: Juni 1932 debuteren met een bundeltje ‘Verzen’, in april 1933 een Helikon aflevering onder de titel ‘Twaalf gedichten’ door S. Vestdijk, met op de eerste bladzijde de voetnoot ‘Uit twee bundels; Vrouwendienst, en het Kind van Stad en Land. Er volgen novellen, eigentijdse en historische romans, essays. Later boeken over astrologie, religie, muziek, etc...
Nu ik zo tracht te formuleren wat ik in Vestdijk van zijn vader meen te kunnen terugvinden - een afdwaling ten aanzien van mijn onderwerp voor dit stuk: Simon's ouderlijk huis aan de Spekmarkt, (maar daar kom ik zo gauw toe bij Vestdijk, wiens leven en werk a.h.w. inviteert tot het zoeken van verbanden) - valt mij in hoe in één gebeurtenis zulke tegengestelde kanten in hem tot uitdrukking konden komen. Ik moet dat hier even kwijt.
Het was in juni 1964, toen de Rijksuniversiteit van Groningen hem het eredoctoraat in de letteren verleende. Vestdijk had mij uitgenodigd, hem en Ans Koster naar Groningen te vergezellen.
Na het officiële gedeelte volgde een groot feest. In de enorme zaal, waar door studenten druk gefuifd en gedanst werd, zat Vestdijk wat verloren aan een randtafeltje, geïnteresseerd rondkijkend, maar verder geheel stilgevallen na de spanningen van die middag. De universiteit had hem een enorm genoegen gedaan met dit eredoctoraat, maar het verwonderlijke was, dat op het feest niemand zich om deze eregast bekommerde. Men danste langs zijn tafeltje, kennelijk om hem eens goed van nabij op te nemen, maar niemand beijverde zich om eens een gesprekje aan te knopen of een drankje of iets te eten voor hem te halen. Een regiefout, neem ik aan. Terug in ons hotel, bleek daar nog een andere,
| |
| |
meer begrijpelijke regiefout gemaakt te zijn.
Doordat Ans Koster onder haar eigen naam daar geboekt was, had het hotel voor een wat amusante kamerindeling gezorgd. Ik kreeg een kamer aangewezen tussen die van Ans en Simon in. Simon was doodmoe en lichtelijk teut van de paar drankjes die ik tenslotte maar voor hem gehaald had.
Hij kon slecht tegen alkohol. Toen we de kamers bekeken hadden, zei ik, om de ban wat te breken: ‘en nu geen geloop op de gang vannacht. Ik hoop dat jullie je fatsoen houden’. Het was of het zotte van de situatie nu pas tot Vestdijk doordrong. Opeens sloeg zijn stemming om. Hij werd plotseling jongensachtig uitgelaten, kleedde zich snel uit, zette zijn baret scheef op het hoofd, deed de rode kappa om en liep zo, in jaeger hemd en lange onderbroek, de gang op naar de W.C., steeds maar roepend: ‘hier komt de eredocter, hier komt godverdomme de eredocter.’ Een krankzinnige vertoning, waar hij zelf grote pret om had.
Ik dacht aan de in zichzelf teruggetrokken, zwijgzame man op het feest.
De volgende dag, bij onze terugkomst in Doorn, zag ik op zijn huisdeur, in keurige witte letters: dr. S. Vestdijk. Hij had dat tijdens zijn afwezigheid op zijn deur laten schilderen.
Het staat er nog precies zo.
Aan de energieke vrijetijdsbesteding van vader Vestdijk heeft met name de Vestdijk ikonografie veel te danken. Vestdijk Sr. fotografeerde al in een tijd toen dit nog niet zó algemeen was.
Naar ik veronderstel. is hij er kort na de geboorte van zijn zoon, laat ik zeggen begin 1899, mee begonnen. De vroegste foto die ik van hem ken, toont moeder en kind, met achterop geschreven in het zorgvuldige handschrift van de vader-fotograaf: ‘Bij het doopen van onzen jongen. Simon en Anna Vestdijk. 3 April 1899.’
Uit de vele foto's die daarna nog zijn gemaakt, blijkt wel dat het vader Vestdijk in hoofdzaak te doen was om aardige kiekjes voor het familiealbum.
Drie generaties
De kleine Simon Vestdijk,
zijn grootmoeder Mulder
(van de kapperszaak in Amsterdam),
en zijn moeder, Anna Vestdijk - Mulder,
op de trap van le etage naar tuin,
Spekmarkt, Harlingen.
Vestdijk heeft aan deze situatie een - tot op heden ongepubliceerd - gedicht opgedragen, ‘De Leuning’, dat geschreven werd in het vroege voorjaar van '32. (Poëziecahier VI, jan - maart 1932)
| |
| |
Gezin en naaste familieleden werden in alle standen en situaties gefotografeerd en ook geheel of gedeeltelijk uitvergroot. Handig als hij was, ook met z'n handen, deed hij het afdrukken en ontwikkelen zelf. Maar al bleef zijn fotogebied beperkt tot huis en tuin, dat wilde niet zeggen dat vader Vestdijk's meer openbare activiteiten daar niet in penetreerden. Hier volgt een passage uit ‘Kind tussen vier vrouwen’ blz. 13-14
- ‘Enkele dagen geleden had zijn vader hem met de kat in de tuin gefotografeerd, terwijl zijn moeder bij het vasthouden hielp en hard wegliep, als er afgedrukt zou worden. Op de negatieven druipend op hun houten rekjes, in het kamertje met de geheimzinnige zwarte flessen en het licht, dat daar rood moest zijn, had hij niets herkend, maar zijn vader wees hem een donker vierkant aan: de witte borst van de kat. En die onduidelijke witte veeg, daar, was de staart, want die had ze niet stilgehouden... Eens was hij als soldaat gekiekt, met een helm op, een rood frontje met gouden tressen voor, een wespentaille, dank zij de geel-leren ceintuur van zijn moeder, en onder zijn neus een snor geplakt, die akelig rook. Dan nog een brilletje en een blikken degen. Een somber portret, ondanks de medaille links op zijn borst... Wantrouwend keken de donkere ogen in het bleke, ronde gezicht, en de stijve boord scheen wel nodig te zijn om het hoofd onder de zware helm voor scheef hangen te behoeden. Het hoofd leek te groot. Men had hem te lang gekweld. Die paar seconden stilstaan waren niets, vergeleken bij de voorbereidingen, bij dat groteske wapenarsenaal, uit honderd oorlogen saamgeraapt, benut bij elk plukharen, dat hem daar knevelde, vastspeldde, worgde, hoofdpijn bezorgde. Maar zijn ouders waren er zo trots op, iedereen moest het zien, en dan bekeken ze hèm ook, en dat was nog vervelender dan de hele vermomming geweest was..’
Het is duidelijk, dat Vestdijk bij het schrijven over zijn jeugd het fotokistje bij de hand had. Het soldatenportretje, waar hij ook een niet gepubliceerd gedicht op schreef (met de katfoto en het soldatenportretje gereproduceerd in ‘Simon Vestdijk en Lahringen’, en nu ook, eveneens in facsimilé, het eerste deel openend van de door Martin Hartkamp verzorgde ‘Verzamelde Gedichten’) werd door Vestdijk ook in Meneer Visser's hellevaart gebruikt, zoals de meeste Vestdijklezers al bekend is.
Bijna alle kiekjes uit Simon Vestdijk's vroege kindertijd, en zeker de best geslaagde, zijn gemaakt in de tuin van het ouderlijk huis aan de Spekmarkt. De mogelijkheden van film en camera waren in die tijd, zeker voor een huiselijk amateurfotograaf, nog beperkt.
Wij bezitten dan ook vele buitenopnamen, maar geen enkele interieurfoto van het huis aan de Spekmarkt, dat ik het Vestdijkhuis bij uitstek zou willen noemen. En dat niet alleen omdat zich daar de kinderangsten, de ervaringen met het dienstmeisje Janke etc. zich afspeelden, maar vooral ook, omdat Vestdijk bij mijn weten aan geen van de huizen die hij bewoonde zo'n uitvoerige en dominerende typografie heeft meegegeven. Misschien zou juist ook voor dit huis mogen gelden de uitspraak die Vestdijk deed over Ina Damman, namelijk dat zijn gebondenheid aan die ervaring zó groot was, dat hij er niets aan vervormen wilde ten behoeve van roman-technische overwegingen. En alleen al een benaming voor een kastruimte met speelgoed en afgesloten met een gordijn: ‘achter de gordijnen’: éen woord, zoals ‘keuken’ of ‘zolder’, is iets dat men niet verzinnen kan, dat zijn details die de werkelijkheid oplevert. Maar hoe was dan Vestdijk's visuele relatie tot die werkelijkheid?
In mijn laatste interview met Vestdijk, opgenomen in het In memoriam S. Vestdijk-nummer van Maatstaf (aug. - sept. 1971) zegt Mieke Vestdijk daar iets over, gesteund in haar uitspraak door Vestdijk zelf, Mieke: ‘Ik vind het zo eigenaardig dat Simon geen verbeeldingskracht heeft. Het klinkt gek, maar hij kan geen beelden zien, hij ziet...
| |
| |
hij is niet visueel.’ Simon vulde dit verder aan en zegt dan o.a.: ‘Dus dat ik op papier een sterk verbeeldingsleven schijn te hebben, of dat inderdaad misschien wel heb, maar dat dat als het ware de werkelijheid moet maskeren of overcompenseren. Want inderdaad, met mijn innerlijk oog kan ik mij niets voorstellen hè? Het gezicht van Mieke kan ik me niet eens voorstellen. Het gezicht van mijn ouders kan me niet voorstellen, ga zo maar door. Waarschijnlijk omdat ik uitsluitend auditief ben.’ Ik was uiterst verbaasd. Het klinkt eigenwijs, maar ik geloofde er niets van. En nóg niet. Zo heeft ieder wel iets dat hij zich niet voorstellen kan.
Hoe dan ook, mede op grond van dat ‘visueële manko’ bij Vestdijk was ik, bij een van m'n laatste bezoeken aan Harlingen, (najaar 1972) wederom zeer benieuwd naar het binnenste van Vestdijk's ouderlijk huis aan de Spekmarkt. Ditmaal had ik mijn fototoestel meegenomen, om zo mogelijk nog iets te maken van de taak die vader Vestdijk had laten liggen. En misschien zijn visueel zo zwak begaafde zoon ook wel.
Het gekke was, dat ik, toen ik ‘Simon Vestdijk en Lahringen’ voorbereidde, nu alweer ruim vijftien jaar geleden, in dat Spekmarkthuis had mogen rondkijken, dank zij de gastvrije familie Krol, en er toch niet helemaal uitkwam als ik er Vestdijk's beschrijving op nalas. Lag dat aan Vestdijk (als je dat zo stellen mag, hij schreef tenslotte geen reportage), of aan mij?
Ik weet dat er Vestdijklezers zijn die dit soort achtergrond-belangstelling niet delen, maar ik ben altijd uiterst geïnteresseerd in wat ik maar zal noemen; het aandeel dat de z.g. werkelijkheid kan hebben aan de z.g. vrije verbeelding. Het is interessegebied waarvan de wortels moeilijk zijn op te sporen en dat ook in zijn bovenbouw vrijwel uitsluitend uit vraagtekens bestaat. Ik hoop hierover echter nog eens een benadering te wagen.
Wat ik al wèl weet is, dat verbeelding en werkelijkheid, waar zij beschikbaar zijn voor een con- | |
| |
frontatie, in hun polariteit een proces openbaren, dat zeer onthullend kan zijn voor begrippen als kreativiteit en menselijke verwerkingsvormen.
Wat het lezersstandpunt betreft: het hangt er maar helemaal vanaf, tot welk aandeel hij zich gestimuleerd voelt bij het kennisnemen van werk, dat als resultante mag worden gezien van zo'n proces, met name waar het zijn oorsprong heeft in autobiografische gegevens. En wat mijzelf betreft: waar ik me geïnteresseerd voel, gaat het me ook aan. Het huis aan de Spekmarkt heeft een nogal merkwaardige indeling.
Als je weten wilt, hoe de familie Vestdijk het bewoonde, en vooral, hoe de kleine Simon er in rondliep, speelde, sliep, stuit je op vraagtekens. Ik heb er ditmaal eens, ter verduidelijking, dank zij de medewerking van de familie Krol, een aantal foto's en een plattegrond van kunnen maken. Vestdijk over het Spekmarkthuis lezende, zijn er twee punten die m.i. onduidelijk blijven. De belangrijkste ervan: waar sliep de kleine Simon, die er van zijn vierde tot elfde jaar woonde, lijkt de vraag van een geheide Vestdijkmaniak. Wie echter de zeer gecompliceerde relatie van de kleine Simon, enig kind, tot zijn zo verschillend geaarde ouders in gedachten houdt, en vooral voor wie zoals ik, reeds kennis heeft mogen nemen van de twee hoofdstukken van ‘De persconferentie’ (het laatste dat Vestdijk schreef en dat binnenkort in beperkte oplage in druk gaat verschijnen), zal de beantwoording van deze vraag allerminst onbelangrijk of maniakaal voorkomen.
Vestdijk heeft mij meer dan eens, en met een intonatie die geen ruimte voor twijfel openliet, als zijn mening gegeven: elke jongen wil met zijn moeder naar bed. De binding aan zijn moeder was duidelijk en Martin Hartkamp acht haar. op moeilijk te weerleggen gronden, zelfs ‘de rode draad’ in Vestdijk's ouevre. Het komt mij voor, dat er hierin alleen nog maar over gradueringen te discussieëren valt.
Zoals Vestdijk ons de kleine Anton Wachter afschildert, was het een bangelijk kind. Het woonde in een huis met drie grote kamers en een klein, smal zijkamertje aan de voorkant.
Dit zijkamertje wordt, in de Anton Wachterromans, wel als zijn speelkamertje genoemd, maar als hij over zijn kinderangsten in bed schrijft, wordt zowel de plaatsaanduiding als de situatie ten opzichte van de ouderbescherming in het vage gelaten. Bij het bekijken van de plattegrond, moeten wij het hebben van veronderstellingen en conclusies. Vroeger, ten tijde van de Vestdijks, was het winkeltje dat onder hun voorkamer lag, een sigarenwinkel. De winkelierster was de weduwe Fekkes, de grootmoeder van Piet Fekkes,
| |
| |
oftewel ‘Jelle Mol’.
De achterkamer, waar het schilderij van de lachende monniken Anton zo'n angst kon aanjagen, werd beschreven als een soort tweede woonkamer. Dan ligt de veronderstelling, dat de grote middenkamer gebruikt werd als slaapkamer van de ouders, voor de hand.
Tussen die middenkamer en het speelkamertje lag de ruime traphal; voor een angstig kind een groot gapend gat, waarover het bovendien moeilijk is, zijn ouders te beschreeuwen. Voor de zeer zorgzame moeder ook geen geruststellende situatie. De eindconclusie moet wel zijn, dat de kleine Simon sliep in het slaapvertrek van zijn ouders. Vestdijk schrijft, als hij het heeft over de oppas, Marie Koning, die in de achterkamer zit te lezen als hij reeds in z'n bedje ligt: ‘Nog weemoediger maakte hem het licht uit de achterkamer, want was het geen hopeloos teken? Licht, - en toch geen vader of moeder...’ Een blik op de plattegrond (aan het huis is niets verbouwd) leert, dat alleen uit de middenkamer-slaapkamer het licht uit de achterkamer waarneembaar is.
Deze situatie, ze zou van grote betekenis blijken voor de man-vrouw relatie bij Simon Vestdijk.
Bij het bekijken van het huis kon ik vaststellen, dat Vestdijk, die er na zijn 13e jaar nooit meer in terug is geweest, het feilloos beschreven heeft. Met dat visuële manko zal het wel losgelopen hebben. Wat even moeilijk is: het tuintje, dat ik altijd achter het huis gedacht had, ligt langs de lengtekant van het huis.
Het hoorde eigenlijk bij het huis van de buren, maar deze hadden, misschien op verzoek van vader Vestdijk, of nog eerder, genoegen genomen met een gedeelte daarvan, dat als binnenplaats werd betegeld. In de keuken van de Vestdijks gaf een deur toegang tot een houten trap, waarlangs men in het tuingedeelte kon afdalen. De trap is weg, de tuin is weer van de buren. Zo gaat dat. Niets is bestendig hier beneën..
| |
| |
Foto boven: De woonkamer, met uitzicht, op de apotheek.
| |
| |
Foto linkerpagina: Het tuintje anno 1972. Direct naast het linker raam was vroeger de houten tuintrap.
| |
| |
Foto links: Vestdijks vroegere speelkamertje.
| |
| |
Foto onder: De gang, met links vooraan het raam van ‘Pepijtje’, met op de achtergrond de keuken.
| |
| |
Foto boven: Het schilderij met de lachende monniken.
Foto rechterpagina: De traphal.
| |
| |
| |
| |
Foto onder: De keuken met de koperen kranen. Het domein van Janke.
|
|