Verzameling van gezelschaps-liederen(1839)–Anoniem Verzameling van gezelschaps-liederen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende No. 106. Herman en Kaatje. Wijze: O Medusa enz. Herman, een der braafste jongens, Die een uitgestrekte stad Van ons vaderland bij 't duizend Onder d' ambachtslieden had, Minde Kaatje, braver meisje }bis. Was er niet in buurt of straat, }bis. En als dienstmeid was zij schooner }bis. Dan veel juffers van gelaat. }bis. Minlijk lachte zij van boven, Uit het venster Herman aan, Die van liefde als verzonken, Roerloos voor de maagd bleef staan; Nimmer was zij zoo bekoorlijk, }bis. Noch lieftallig in zijn oog, }bis. Dan toen zij aan 't zoldervenster }bis. Op hem neêrzag van omhoog, }bis. Schitt'rend als granaten steenen Blonk haar donker oog op hem, En meer zoet dan snaar en orgel Klonk haar zachte lieve stem, Zalig waren hem die stonden, }bis. Maar nog zaliger voor haar, }bis. Haast genaakt de maand der liefde }bis. En zij beiden zijn een paar. }bis. [pagina 97] [p. 97] Ach, een hardsteen valt van boven Op zijn hoofd, zij valt hem na, Herman ligt er door verpletterd, Boven Herman schoone Ka. Naast elkanderen begraven. }bis. Groeijen rozen op hun graf; }bis. Al wie mint plukt daar het onkruid, }bis. Niemand ooit de bloemen af. }bis. Ob. K. Vorige Volgende