No. 87. De Wanhopende Minnares.
Wijze: De wereld is in rep en roer.
Zal ik, ontrouwe minnaar! in
Mijn hart herdenken hoe veel min,
Ik aan u liet verwerven? bis.
Dan moest het barsten van malkaar,
O hoon, o spijt, die mij zoo zwaar
Benaauwd, en komt doorkerven. bis.
Dit kreeg Alcest van Rozemond,
Tot zijn verwijt, niet ongegrond,
En zonder meer te uiten, bis.
Klimt zij verwoed fluks naar den top
Van 't huis, stoot daar een venster op,
En springt.... maar niet naar buiten, bis.
't Was juist naar binnen, en op 't lest,
Denkt ze aan de schoonheid van Alcest,
Die haar schijnt langs zoo fraaijer, bis.
Zij vliegt de trap af, gansch t' onvreên,
Nu struikelt zij, zij breekt een been
Aan stukken.... van haar waaijer. bis.
Zij, die zich niet beschadigd zag,
Vaart voort, nu wil ik dezen dag
Verkorten al mijn lijden. bis.
't Is al te lang, ik wil veeleer
Met mijne puntschaar, deze keer,
Mijn halsdoek door gaan snijden. bis.
Haar woede nu, was deze maal
Zoo hevig als haar wanhoopskwaal,
Die zij niet kon verkroppen; bis.
Daarop slorpt zij een roemer wijn,
Met rotte.... zacht! hoe heet 't fenijn?
Ja, Rotterdamsche moppen. bis.
Dit ak'lig middel was het niet,
Dat haar onthief van 't bang verdriet,
Nu zoekt ze in alle hoeken. bis.
Vindt een pistool met kruid en lood,
Waarna zij straks haar borst ontbloot,
En.... gaat naar vlooijen zoeken. bis.
| |
Dat is nog maar kopij der zaak,
Riep zij, had ik u hier, mijn wraak
Wierd gij gewis ten offer! bis.
'k Zon u doen zien, wat ik vermag,
Dra haalt ze een knipmes voor den dag,
En steekt het in haar koffer, bis.
Zoo plaagt en drukt haar al de smert,
Waardoor zij overweldigt werd,
Zij wil Alcest steeds missen, bis.
En roept: ‘ik ben mijn leven moê!’
Fluks loopt zij naar de vijver toe,
En gaat zich zelf verfrisschen. bis.
Gevallig werd Alcester daar
Zijn schoone Rozemond gewaar,
Die hij een kus wou schenken, bis.
‘Ei,’ sprak ze, ‘Alcester! zijt gij daar
Ik heb mijn weermin nog niet klaar,
Ik moet me eerst bedenken.’ bis.
|
|